ECLI:NL:RBASS:2003:AN8890

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19/005187-02
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omzetting van werkstraf in vervangende hechtenis

Op 25 november 2003 heeft de Rechtbank Assen uitspraak gedaan in een zaak waarin een bezwaarschrift werd ingediend tegen de omzetting van een opgelegde werkstraf van 240 uren in vervangende hechtenis. De reclamant had op 16 september 2003 bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie, waarin werd gesteld dat hij slechts 14 uren van de werkstraf had verricht en dat het restant was omgezet in 113 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank constateerde dat de reclamant, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting was verschenen.

De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving, die afkomstig leek van het Centraal Juridisch Incassobureau (CJIB), niet voldeed aan de vereisten voor een geldig bevel van het openbaar ministerie. De handtekening van de Officier van Justitie ontbrak, wat essentieel is voor de bevestiging van de juistheid en bevoegdheid van het bevel. Daarnaast bleek dat de kennisgeving eerder was betekend dan de datum die erop stond, wat ook een procedurele fout was.

De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd gesteld dat de bevoegdheid van het openbaar ministerie niet kan worden gemandateerd aan het CJIB. Gezien de ernstige tekortkomingen in de kennisgeving en het bevel, oordeelde de rechtbank dat het bevel niet in stand kon blijven. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond, waardoor de omzetting van de werkstraf in vervangende hechtenis werd teruggedraaid.

Uitspraak

Parketnummer : 19/005187-02
uitspraak dd.: 25 november 2003
RECHTBANK ASSEN
Beslissing van de meervoudige strafkamer op het ingediende bezwaarschrift tegen de omzetting van de op 27 november 2002 opgelegde werkstraf van 240 uren in vervangende hechtenis in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats betrokkene] in 1980,
wonende te [adres betrokkene],
reclamant.
1. PROCEDURE
Tegen de kennisgeving van 10 oktober 2003 dat reclamant van de hem door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij vonnis van 27 november 2002 opgelegde werkstraf van 240 uren slechts 14 uren heeft verricht en dat het restant van de werkstraf is omgezet in 113 dagen vervangende hechtenis, heeft reclamant op 16 september 2003 een bezwaarschrift doen indienen.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 11 november 2003. Reclamant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
2. BEOORDELING
Ingevolge artikel 22g, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht (Sr) kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen, indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.
De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 3 april 2003, gepubliceerd NJ 2003. 338, gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de in artikel 22g, eerste lid, Sr aan het openbaar ministerie toegekende bevoegdheid ook door het openbaar ministerie moet worden uitgeoefend en de aard van deze bevoegdheid zich verzet tegen mandatering aan het Centraal Juridisch Incassobureau (CJIB). De rechtbank maakt dit standpunt tot het hare.
De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving, waartegen het bezwaarschrift is gericht, blijkens het briefhoofd, afkomstig is van het CJIB. Slechts uit de passage "Hoogachtend, Officier van Justitie" onder de kennisgeving van het bevel, moet blijken dat het een bevel betreft niet van het CJIB maar van het openbaar ministerie. Echter, de handtekening, waarvoor in genoemde passage plaats is vrijgehouden, ontbreekt. Een dergelijke handtekening dient ter bevestiging van de juistheid van het bevel en strekt er voorts toe om na te kunnen gaan of het bevel bevoegdelijk is gegeven. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat niet kenbaar is dat het bevel bevoegd gegeven is.
Daarenboven is de rechtbank gebleken dat de litigieuze kennisgeving is betekend op 2 september 2003, ruim een maand eerder dan deze is gedagtekend.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in de kennisgeving reclamant wordt gewezen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen bij de griffie van de rechtbank te Assen, terwijl, gelet op artikel 229, derde lid, Sr een bezwaarschrift moet worden ingediend bij de meervoudige kamer van deze rechtbank.
In aanmerking nemende de belastende aard van het bevel acht de rechtbank deze aan het bevel en de kennisgeving daarvan klevende bezwaren zodanig dat het bevel niet in stand kan blijven. Het bezwaarschrift is derhalve gegrond.
Gelet op het voren overwogene komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de in het bezwaarschrift vervatte bezwaren niet toe.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, en mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. D.F. Blackmon, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2003, zijnde mr. Blackmon buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.-
??