Meervoudige kamer
voor
bestuursrechtelijke zaken
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV GAK Assen), verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 25 november 2002, waarbij verweerder heeft beslist omtrent haar aanspraken op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 8 juli 2003 heeft de rechtbank verweerder een aantal vragen gesteld met betrekking tot het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 12 augustus 2003.
Namens eiseres is een aantal medische verklaringen overgelegd.
Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van een meervoudige kamer van de rechtbank
op 26 augustus 2003, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. J.F.H. Terpstra.
Voor verweerder zijn verschenen, mr. T.M. Snippe, juridisch medewerkster van verweerder. Verder zijn voor verweerder verschenen, G.J. Dreijer, bezwaarverzekerings-arts, L.H.L. Stiekema, bezwaararbeidsdeskundige en D. Vermeulen, arbeidskundig analist.
Eiseres, geboren op 2 juni 1956, was via een uitzendbureau als productiemedewerkster werkzaam bij [inlener]. Gedurende 38 uur per week hield zij zich bezig met de productie van rookgasafvoerkanalen. Op 19 juli 2001 is eiseres met psychische klachten uitgevallen.
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft verweerder geweigerd aan eiseres met ingang van
17 juli 2002 (einde van de zogenoemde wachttijd) een WAO-uitkering toe te kennen. Aan deze weigering ligt ten grondslag dat eiseres naar het oordeel van verweerder nog in staat is om met voor haar passende functies een zodanig inkomen te verwerven dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder na een heroverweging op grond van de aangevoerde bezwaren zijn besluit van 11 juli 2002 gehandhaafd. Aan deze beslissing liggen rapportages van de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer en de bezwaar-arbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema ten grondslag.
In beroep is namens eiseres samengevat en in hoofdzaak aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. De psoriasis klachten, de oogklachten en de cara klachten brengen meer beperkingen met zich mee dan door verweerder is aangenomen. Verder is eiseres van mening dat zij met haar beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten.
De rechtbank moet in dit geschil beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist dat eiseres met ingang van 18 juli 2002 niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
In artikel 18 van de WAO is bepaald wat onder het begrip arbeidsongeschiktheid moet worden verstaan. Gelet daarop moet worden beoordeeld of eiseres ten gevolge van een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek beperkingen ondervindt ten aanzien van het verrichten van arbeid, en zo ja, welke gevolgen deze beperkingen hebben voor het kunnen realiseren van haar vroegere verdienvermogen. Van een objectief medische vaststelling is volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep (CRvB) slechts sprake, indien een medicus op zijn gebied somatische of psychische aandoeningen/afwijkingen vaststelt, die de klachten van betrokkenen kunnen verklaren.
In de eerste plaats zal de rechtbank ingaan op het bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder gebruikte systeem.
Voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder sedert
1 januari 2002 gebruik van het zogenoemde ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Dit systeem is de opvolger van het Functie-informatiesysteem (FIS).
Zowel schriftelijk als mondeling ter zitting heeft verweerder de merites van het CBBS-systeem uitgebreid toegelicht. Daaruit blijkt dat de systematiek van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid via het CBBS in grote lijnen overeenkomt met het FIS. Er vindt allereerst een medische beoordeling plaats door een verzekeringsarts, die de beoordeling neerlegt in een zogenoemde functionele mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van deze FML beoordeelt de arbeidsdeskundige vervolgens of er passende functies voor de betrokkene zijn.
De FML bestaat uit 6 rubrieken die alle zijn onderverdeeld in een aantal aspecten. Het betreft de rubrieken: persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Elke rubriek bevat normaalwaarden die gelijk zijn aan het niveau van functioneren van een gezond persoon van 16 tot 65 jaar. Alleen voor iemand die op een bepaald onderdeel niet aan de normaalwaarde kan voldoen vult de verzekeringsarts een lichte, matige of sterke beperking in. Het referentiepunt voor de beoordeling wordt dus niet bepaald door de mogelijkheden die een betrokkene had voor hij ongeschikt werd, maar door de genoemde normaalwaarden. Het gaat om de mate waarin een betrokkene ten opzichte van die normaalwaarden beperkingen heeft.
Vervolgens selecteert de arbeidsdeskundige uit een voor dat doel opgebouwd en onderhouden computerbestand een aantal functies die naar zijn mening voor de betrokkene passend zijn. De belasting van de functies is geanalyseerd op een groot aantal aspecten uit de zes rubrieken van de FML, maar op lang niet alle punten. Ten aanzien van de wel geanalyseerde aspecten kan de arbeidsdeskundige mede aan de hand van het computerprogramma beoordelen of de belasting van de functie de eventuele in de FML aangegeven beperkingen van een betrokkene overschrijdt. Tevens kan de arbeidsdeskundige beoordelen of betrokkene een functie moet kunnen verrichten waarvan de belasting zwaarder is dan de normaalwaarde.
Met betrekking tot de niet geanalyseerde aspecten moet de arbeidsdeskundige op basis van zijn kennis en ervaring en aan de hand van de omschrijvingen van de functies beoordelen of deze naar zijn mening voor de betrokkene geschikt zijn.
Het is primair aan de arbeidsdeskundige om te beoordelen of een functie ondanks eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid voor een betrokkene geschikt is te achten. Bij twijfel kan de arbeidsdeskundige overleggen met de verzekeringsarts.
Als de belasting van een geselecteerde functie de door de verzekeringsarts aangegeven belastbaarheid van een betrokkene overschrijdt, wordt dit niet direct uit een computeruitdraai zichtbaar voor de arbeidsdeskundige, betrokkene of de rechtbank. Dit is een verandering ten opzichte van het genoemde FIS-systeem, waarbij dergelijke overschrijdingen via zogenoemde asterisken wel zichtbaar waren.
Door gebruik te maken van het CBBS-systeem bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene, handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de WAO of het Schattingsbesluit. Evenals voorheen het FIS, is ook het CBBS slechts een hulpmiddel bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene. Duidelijk is dat er een individuele beoordeling plaatsvindt door de verzekeringsarts en met name door de arbeidsdeskundige van de vraag of een betrokkene met zijn beperkingen bepaalde functies nog kan verrichten. Daarbij gaat de arbeidsdeskundige uit van de juistheid van de in het CBBS-computersysteem opgenomen gegevens. Die wijze van werken is door de CRvB met betrekking tot het FIS geaccepteerd, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel ten aanzien van het CBBS-systeem. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verweerder de juistheid van de CBBS-gegevens dient aan te tonen, als deze gemotiveerd door een betrokkene worden bestreden.
De rechtbank stelt voorts vast dat hantering van het CBBS-systeem niet met zich meebrengt dat een betrokkene niet zelf kan controleren of een door verweerder geselecteerde functie overeenkomt met de voor hem vastgestelde beperkingen. Dit is mogelijk aan de hand van de stukken die verweerder aan de betrokkene en de rechtbank ter beschikking stelt. Verweerder heeft aangegeven dat het daarbij gaat om de volgende stukken: de volledige en de kritische functionele mogelijkhedenlijst (FML), de recapitulatie voorselectie, het resultaat eindselectie, de arbeidsmogelijkhedenlijst en samenvatting, de functiebelastingprofielen en de omschrijvingen van de functies.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de eigenschappen van het systeem met zich mee brengen, dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de motivering van de passendheid van de geselecteerde functies in het licht van de vastgestelde arbeidsmogelijkheden en vooral de beperkingen van een betrokkene. Bepalend voor dit oordeel acht de rechtbank met name, dat de door de verzekeringsarts vastgestelde mogelijkheden en beperkingen een globaal karakter hebben, dat uit het systeem niet altijd expliciet duidelijk wordt of de belasting van een geselecteerde functie op bepaalde punten de vastgestelde belastbaarheid van een betrokkene overschrijdt, en dat het CBBS-systeem een bepaald aantal aspecten van de belastbaarheid, voor wat betreft de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, niet kan vergelijken met de belasting, die op die aspecten optreedt in de geselecteerde functies.
Daar waar een betrokkene voldoende gemotiveerd stelt dat hij meer beperkingen heeft dan door verweerder is aangenomen, en/of voldoende gemotiveerd stelt dat hij met zijn beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten, moet naar het oordeel van de rechtbank, afhankelijk van wat is aangevoerd, uit het bestreden besluit of uit rapportages van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige blijken:
- Waarom verweerder van mening is dat de beperkingen juist zijn vastgesteld;
- Op welke punten de belasting van een functie volgens het computersysteem de vastgestelde belastbaarheid overschrijdt, en waarom de functie desondanks verricht kan worden; en
- Waarom een betrokkene, gegeven zijn functionele mogelijkheden, in staat is de hem voorgehouden functies te verrichten met inachtneming van zijn beperkingen op die terreinen, die via het systeem niet in de belasting van de functies terugkomen (de zogenoemde "niet matchende" aspecten).
Het bestreden besluit berust op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige beoordeling.
De verzekeringsarts heeft in de functionele mogelijkhedenlijst voor eiseres beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Mede op grond van de in de bezwaarprocedure ontvangen informatie van een aantal artsen die eiseres behandelen of hebben behandeld, heeft de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer in verband met de psoriasis klachten van eiseres extra beperkingen opgenomen in de rubriek "aanpassing aan fysieke omgevingseisen". Zij acht het niet noodzakelijk beperkingen aan te nemen in verband met de oog- en caraklachten welke eiseres zegt te ondervinden.
De rechtbank concludeert dat de (bezwaar)verzekeringsarts alle medische aspecten bij de beoordeling van de belastbaarheid van eiseres heeft betrokken, en rekening heeft gehouden met de visie van de behandelende artsen van eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder vastgestelde beperkingen onvoldoende of te licht zijn.
De (bezwaar)arbeidsdeskundige is blijkens zijn rapportage van 16 november 2002 van mening dat eiseres de functies met de SBC-codes 315170 (telefonist-centralist), 315120 (telefonist-receptionist) en 272040 (confectie naaister) zou moeten kunnen uitoefenen.
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de geschiktheid van eiseres voor deze functies ten grondslag gelegd aan de beslissing om aan eiseres geen WAO-uitkering toe te kennen.
Eiseres heeft in de bezwaarprocedure nadrukkelijk aangevoerd dat zij de geselecteerde functies met haar beperkingen niet kan verrichten. Desondanks heeft verweerder noch in het bestreden besluit, noch in de daaraan ten grondslag liggende rapportages verantwoord waarom de geselecteerde functies door eiseres met haar beperkingen kunnen worden verricht.
Gelet ook op hetgeen hiervoor in zijn algemeenheid over het CBBS-systeem is overwogen, concludeert de rechtbank dat het besluit derhalve een deugdelijke motivering ontbeert, en om die reden vernietigd zal worden.
In het verweerschrift heeft verweerder vervolgens aangegeven dat een aantal functies binnen de SBC-code 315120 niet door eiseres kan worden uitgeoefend omdat zij daarin via baliewerk te rechtstreeks in contact komt met klanten, waarvoor eiseres nu juist beperkt is. Er resteren ondanks het vervallen van deze functies echter voldoende arbeidsplaatsen, aldus verweerder.
Eerst kort voor de zitting is door verweerder een nadere schriftelijke toelichting van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden, waarin voor elke functie nader is gemotiveerd waarom deze door eiseres, gelet op de geformuleerde beperkingen, zou kunnen worden uitgeoefend.
Deze nadere motivering acht de rechtbank voldoende overtuigend. Dat betekent dat eiseres naar het oordeel van de rechtbank in staat moet worden geacht de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Hieruit volgt dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft beslist aan eiseres geen WAO-uitkering toe te kennen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep gegrond is, en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden dezerzijds begroot op € 644,-
(2 punten) aan kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, zijnde € 644,- en bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze kosten, alsmede het door eiseres betaalde griffierecht ad € 29,- dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en mrs. T.F. Bruinenberg en
J.H. de Wildt, leden, en uitgesproken in het openbaar op
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. A.T. de Kwaasteniet