ECLI:NL:RBASS:2003:AN7820

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19/820005-03
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op echtgenote met voorbedachten rade door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 12 november 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn vrouw op 28 februari 2003 in Emmen. De verdachte heeft zijn vrouw aangevallen terwijl zij op bed lag, zonder enige voorafgaande woordenwisseling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na kalm beraad en rustig overleg, zijn vrouw met een kussen heeft proberen te smoren en haar vervolgens met een zwaar Boeddhabeeld heeft geslagen. Na de fatale aanval heeft hij haar van de trap laten vallen en geprobeerd de dood van zijn vrouw te laten lijken op een ongeluk. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord, ondanks zijn verweer dat hij in een roes handelde. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben geconcludeerd dat de verdachte niet lijdt aan een geestelijke stoornis die zijn handelen zou kunnen verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet eerder wegens misdrijf was veroordeeld, maar dat zijn daad zeer ernstig was en een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] in 1955,
wonende [woonplaats verdachte],
verblijvende in [verblijfplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2003.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.H. Thasing, advocaat te Emmen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A.M. Wolters. De vordering houdt in: een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 28 februari 2003, te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk en
met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde
[naam slachtoffer] (meermalen) een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht
gedrukt en/of aldus die [naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen ontnomen en/of met een hard voorwerp (meermalen) tegen haar hoofd geslagen en/of (vervolgens)
haar van een trap geduwd/gegooid, althans laten vallen en/of (vervolgens)
(wederom) een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht gedrukt en/of
vervolgens heeft gewurgd, althans de keel heeft dichtgeknepen en/of aldus die
[naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen heeft ontnomen, tengevolge waarvan
voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 28 februari 2003, te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat
opzet voornoemde [naam slachtoffer] (meermalen) een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht gedrukt en/of aldus die [naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen
ontnomen en/of met een hard voorwerp (meermalen) tegen haar hoofd geslagen
en/of (vervolgens) haar van een trap geduwd/gegooid, althans laten vallen en/of
(vervolgens) (wederom) een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht
gedrukt en/of vervolgens heeft gewurgd, althans de keel heeft dichtgeknepen
en/of aldus die [naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen heeft ontnomen tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 28 februari 2003, te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [naam slachtoffer] meermalen een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht gedrukt en aldus die [naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen ontnomen en met een hard voorwerp meermalen tegen haar hoofd geslagen en haar van een trap laten vallen en vervolgens wederom een kussen, gedurende enige tijd, tegen haar gezicht gedrukt en vervolgens de keel heeft dichtgeknepen en aldus die [naam slachtoffer] de mogelijkheid te ademen heeft ontnomen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Verdachte heeft op 28 februari 2003 zijn echtgenote om het leven gebracht. Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat zijn vrouw van de trap was gevallen op een moment dat hij daarbij niet aanwezig was. Zij zou met haar hoofd terecht zijn gekomen op een beeld dat beneden in de hal stond. Ook de eerste dagen na zijn aanhouding op 11 maart 2003 heeft verdachte tijdens de verhoren consequent vastgehouden aan dit verhaal. Nadat hij in kennis was gesteld van het sectierapport, waaruit naar voren kwam dat zijn vrouw door verwurging om het leven was gekomen, heeft verdachte gedetailleerde verklaringen afgelegd over de wijze waarop hij zijn vrouw van het leven heeft beroofd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op enig moment de grenzen van zijn incasseringsvermogen had bereikt en heeft gedacht dat het nu maar eens afgelopen moest zijn. Hij is de slaapkamer uitgelopen om een kussen op te halen van de overloop en wilde er met dat kussen zo snel mogelijk een eind aan maken. Terug in de slaapkamer heeft hij getracht zijn vrouw, die toen met gesloten ogen op bed lag, te smoren met dit kussen. Er ontstond een worsteling waarbij de echtelieden op de grond belandden. Ondertussen bleef verdachte proberen het kussen op het gezicht van zijn vrouw te drukken. Toen hij het kussen kwijtraakte, heeft hij een ander kussen gepakt en heeft daarmee zijn pogingen voortgezet. Al vechtend zijn beiden weer op het bed beland en later aan de andere zijde weer ernaast. Toen ook de hernieuwde pogingen van verdachte om zijn echtgenote met een kussen te smoren zonder resultaat bleven, heeft hij een zwaar Boeddhabeeld gepakt, waarmee hij zijn vrouw een aantal malen heeft geslagen, totdat ze niet meer bewoog. Vervolgens heeft verdachte zijn vrouw opgepakt, naar de overloop gedragen en van de trap laten vallen. Verdachte is met een kussen en het Boeddhabeeld naar beneden gelopen. Hij heeft zijn vrouw bijgedraaid, heeft het bloed van haar gezicht geveegd en gecontroleerd of zij nog leefde. Toen dat het geval bleek te zijn heeft hij opnieuw een kussen op haar gezicht gedrukt. Door het tegensputteren van zijn vrouw gleed zijn hand naar haar keel en verdachte heeft vervolgens de keel dichtgeknepen totdat ze niet meer reageerde.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, dat hij er aanvankelijk van overtuigd was geweest dat hij geen betrokkenheid had bij de dood van zijn vrouw en dat de beelden van de ware toedracht pas zijn verschenen na de confrontatie met het sectierapport. Volgens verdachte zijn de beelden die hij kan oproepen slechts fragmenten van de film. Zo ontbreekt nu nog steeds elke herinnering aan het schoonmaken boven en beneden, terwijl volgens verdachte de feiten toch uitwijzen dat hij dat gedaan moet hebben. Ook gaf verdachte ter terechtzitting te kennen dat hij zich bepaalde zaken niet meer kon herinneren waarover hij tijdens de politieverhoren had verklaard, dan wel dat de beelden die hij nu had anders waren.
Voorts verklaarde verdachte dat hij had gehandeld in een soort roes, waarbij hij het gevoel had toeschouwer te zijn van het dramatische gebeuren en waardoor het voor hem niet mogelijk was geweest om te stoppen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) niet lijdt aan enige stoornis op het gebied van het bewustzijn (pag. 48). De psycholoog geeft aan dat hij geen aanwijzingen heeft gevonden dat verdachte onder spanning gemakkelijk dissocieert (pag. 33), terwijl de psychiater meldt dat het geheugen van verdachte intact is en er tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden zijn voor dissociatieve momenten zoals dalingen van het bewustzijn (pag. 43/44). Volgens de psychiater kan uit de gedetailleerde verklaring van verdachte over het tenlastegelegde worden afgeleid dat verdachte een goede herinnering heeft aan de gebeurtenis, hetgeen de aanwezigheid van een bewustzijnsverandering uitsluit (pag. 46).
Mede in het licht van het PBC-rapport komt het de rechtbank niet geloofwaardig voor, dat verdachte aanvankelijk overtuigd zou zijn geweest van zijn eigen onschuld en dat hij zich ter terechtzitting minder details zou herinneren dan hij destijds bij de politie heeft prijsgegeven. Evenmin acht de rechtbank het geloofwaardig dat verdachte zich niet kan herinneren dat hij heeft schoongemaakt alvorens hij hulp heeft ingeroepen.
De rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat verdachte doelbewust heeft getracht de zaken zo te ensceneren dat het leek dat de dood van zijn vrouw het gevolg van een ongeluk was geweest. Verdachte heeft zijn vrouw van de trap laten vallen nadat hij haar boven in de slaapkamer met een zwaar Boeddhabeeld had geslagen totdat ze niet meer bewoog. Het bebloede beeld heeft hij vervolgens beneden in de hal neergezet, waardoor het leek alsof zij daar tegenaan was gevallen. Bloedsporen boven en op sommige plaatsen beneden heeft hij gewist.
Ook is in de woning van verdachte een briefje aangetroffen, gedateerd 2 maart 2003, waarin verdachte enkele details van 'de toedracht van het ongeval' heeft genoteerd. Zijn aanvankelijke verklaringen sporen met deze aantekeningen. Ter terechtzitting verklaarde verdachte niet meer te weten dat hij deze aantekeningen had gemaakt, laat staan met welk oogmerk. Dit gelooft de rechtbank niet.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 28 februari 2003 zijn vrouw met een vooropgezet plan van het leven heeft beroofd. Toch is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van moord. De volgende overwegingen hebben tot deze conclusie geleid.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij op enig moment de beslissing heeft genomen om zijn vrouw van het leven te beroven. Vervolgens heeft hij verschillende instrumenten gebruikt en middelen toegepast om zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Al met al is verdachte gedurende een langere periode bezig geweest om een einde te maken aan het leven van zijn vrouw. Binnen deze periode zijn er onmiskenbaar verscheidene momenten aanwijsbaar waarop verdachte tijd had zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en hij zich daarvan rekenschap kon geven. Verdachte heeft met andere woorden een aantal keuzemomenten gehad, waarop hij had kunnen beslissen om te stoppen. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dit voldoende om van voorbedachte rade, en dus van moord, te kunnen spreken.
Het verweer van verdachte dat hij in een roes zou hebben gehandeld en dat hij als het ware slechts een toeschouwer is geweest van het gehele gebeuren, verwerpt de rechtbank. Verdachte is eerst ter zitting met dit verhaal gekomen. Voorts is dit verhaal moeilijk te rijmen met het eerder genoemde doelbewuste handelen van verdachte nadat zijn daad was voltooid. En bovendien wordt deze suggestie door de deskundigen van het PBC uitdrukkelijk verworpen. Volgens de deskundigen is verdachte weliswaar zeer woedend geweest, maar niet aantoonbaar aanzienlijk beperkt geraakt in zijn keuzemogelijkheden tijdens het verloop van het delict (pag. 48).
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
moord,
strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
Bij de stukken is aanwezig een psychiatrisch rapport d.d. 22 oktober 2003 opgemaakt door H.J.M. Zonder, arts-assistent psychiatrie, in samenwerking met A.A.R. de Kom,
psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en P.E. Geurkink, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid, overeenkomstig een dergelijk besef, te bepalen. De verdachte was ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit, indien bewezen, hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins, verminderde mate. De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit.
- De omstandigheden waaronder dit is begaan.
- Hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
- De eis van de officier van justitie.
- De inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 maart 2003, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Een langdurige gevangenisstraf is daarop de enig denkbare strafrechtelijke reactie. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte heeft zijn vrouw aangevallen toen zij op bed lag en had aangegeven dat zij zich niet lekker voelde. Volgens verdachte leefde hij al jarenlang onder het juk van zijn vrouw, maar heeft hij de problemen die hij binnen de relatie ervoer nooit met haar besproken. Voor zijn vrouw [roepnaam slachtoffer], moet de aanval totaal onverwacht zijn ingezet. Er is immers ook geen ruzie of zelfs maar een woordenwisseling aan voorafgegaan, terwijl verdachte nooit eerder gewelddadig in haar richting is geweest.
De laatste minuten van haar leven moeten voor [roepnaam slachtoffer] afschuwelijk zijn geweest. In de slaapkamer heeft zij letterlijk gevochten voor haar leven. Tijdens de lange, ongelijke strijd heeft ze tevergeefs gesmeekt om te mogen blijven leven. Een aantal malen wist ze te ontsnappen aan het kussen waarmee verdachte haar trachtte te smoren, maar de aanvallen bleven doorgaan. Ze heeft moeten aanschouwen dat verdachte uiteindelijk het Boeddhabeeld pakte en dat met beide handen ophief om haar te slaan. Zelfs is het niet uitgesloten dat [roepnaam slachtoffer] ook de verdere handelingen van verdachte, het van de trap gooien en het smoren en verwurgen in de hal, nog gedeeltelijk bewust heeft meegemaakt.
Verdachte heeft zich van de smeekbeden van [roepnaam slachtoffer] niets aangetrokken. Hij is meedogenloos en respectloos te werk gegaan.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet echt spijt heeft van zijn daad en eerder opgelucht is dat hij van zijn vrouw verlost is. Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij weigert volledige openheid van zaken te geven en tracht de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven door te suggereren dat hij niet bij machte was om te stoppen waarmee hij begonnen was.
Anderzijds is verdachte strafrechtelijk gezien een onbeschreven blad en kan hem de daad niet volledig worden toegerekend. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek is het verklaarbaar dat hij niet adequaat is omgegaan met de relatieproblemen die hij ervoer en dat hij plotsklaps in grote woede is ontstoken. Aangenomen moet worden dat ook verdachte zelf niet heeft geweten dat hij tot een zo afschuwelijk misdrijf in staat was.
De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf van de hierna te vermelden duur.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT:
verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van 12 jaren.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. A.M.A.M. Kager en mr. M.A.F. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 november 2003.-