STRAFVONNIS van de meervoudige economische kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2002 en 18 maart 2003.
De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 18 maart 2003, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. de Vries.
De vordering houdt in: 32 geldboetes van telkens €€ 1500,-- euro subsidiair 178 dagen hechtenis.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode van 19 maart 2001 tot en met 17 januari 2002, te Zwartemeer, althans in de gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als werkgever, twintig, althans een of meer vreemdeling(en), te weten:[namen en geboortedata vreemdelingen] (telkens) van [nationaliteit vreemdelingen], (telkens) arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot en met 20 januari 2002, te Zwartemeer, althans in de gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, als werkgever, twaalf, althans een of meer vreemdeling(en), (telkens) arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, te weten: [namen, geboortedata, nationaliteit en arbeidsperiode vreemdelingen]
Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, worden deze geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank overweegt in het kader van feit 1. naar aanleiding van een verweer van verdachtes raadsman dat verdachte niet als werkgever van de twintig vreemdelingen kan worden aangemerkt, het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf medio maart 2001 zaken heeft gedaan met Uitzendbureau [naam uitzendbureau]. Hij leende [nationaliteit arbeidskrachten] arbeidskrachten in van [naam uitzendbureau] en leende hen weer door aan diverse bedrijven.
Artikel 1 onder b sub 1e van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verstaat onder werkgever: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Artikel 2 Wav verbiedt een werkgever een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
De raadsman heeft gewezen op de in Tekst & Commentaar opgenomen aantekening 3 op artikel 7:690 BW, waaruit zou moeten worden afgeleid dat tussen verdachte, als doorlener, geen arbeidsovereenkomst met de uitzendkracht tot stand komt.
Ook al zou de raadsman in deze uitleg van artikel 7:690 BW moeten worden gevolgd, dan nog betekent dit niet dat verdachte niet als werkgever in de zin van de Wav kan worden aangemerkt. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 22 februari 2000, NJ 2000, 297, heeft overwogen, is het begrip werkgever in de Wav ruim omschreven en omvat het een ieder die een ander feitelijk arbeid laat verrichten. De rechtbank heeft, mede gelet hierop, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het begrip werkgever in de zin van de Wav moet worden uitgelegd overeenkomstig de daaraan volgens de raadsman in het civiele recht gegeven uitleg.
Nu vast staat dat verdachte opdrachtgever was tot de werkzaamheden die door de aangetroffen vreemdelingen werden verricht, is de omschrijving van het begrip werkgever in de Wav op verdachte van toepassing.
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 19 maart 2001 tot en met 17 januari 2002, te Zwartemeer als werkgever, twintig vreemdelingen, te weten:
[namen en geboortedata vreemdelingen] telkens van [nationaliteit vreemdelingen], telkens arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
hij op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2001 tot en met 20 januari 2002, te Zwartemeer als werkgever twaalf vreemdelingen, telkens arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, te weten:
[namen, geboortedata, nationaliteit en arbeidsperiode vreemdelingen]
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Het bewezene onder 1. en 2. levert telkens op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen,
strafbaar gesteld bij artikel 1, onder 4e van de Wet op de economische delicten, telkens meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten.
- De omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
- Hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
- De eis van de officier van justitie.
- De inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 augustus 2002.
De rechtbank zal aan verdachte per tewerkgestelde vreemdeling telkens een geldboete van € 1200,-- euro, waarvan € 600,-- euro voorwaardelijk opleggen. Zij wijkt daarmee af van de vordering van de officier van justitie, omdat tevens ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel is gevorderd, waarop de rechtbank bij afzonderlijke uitspraak overeenkomstig die vordering heeft beslist.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat verdachte niet eerder terzake soortgelijke feiten met de economische strafrechter in aanraking is gekomen en niet is gebleken van slechte arbeidsomstandigheden en/of enige vorm van uitbuiting.
Anderzijds heeft verdachte als werkgever een groot aantal vreemdelingen gedurende tien maanden arbeid laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Dit dient in de op te leggen straffen tot uitdrukking te worden gebracht.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de op te leggen geldboetes rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voorzover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate, waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte, zonder dat aannemelijk is geworden dat deze daardoor in inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.
7. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, 24c, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1., 2. en 6 van de Wet op de economische delicten.
8. BESLISSING VAN DE RECHTBANK
Verklaart bewezen, dat het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
betaling van 32 geldboetes, telkens ten bedrage van € 1200,-- euro, telkens met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 24 dagen zal worden toegepast, met bevel voorts dat van deze geldboetes telkens € 600,-- euro, telkens met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, en mr. B.A. Kievith en mr. W.M. van Schuijlenburg, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag, 1 april 2003.