ECLI:NL:RBASS:2003:AF4432

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1024
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bouwvergunning winkelcentrum te Smilde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 10 januari 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een winkelcentrum met woningen aan de Veenhoopsweg te Smilde. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe om de bouwvergunning te verlenen, vorderde een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er tijdig bezwaar was gemaakt en dat de rechtbank bevoegd was in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De vergunninghouder had een (hernieuwde) aanvraag ingediend voor de bouwvergunning, die op 4 juni 2002 was verleend. Verzoeker stelde dat het bouwplan een negatieve impact zou hebben op de integratie van Volumemarkt Weggen in het Centrumplan Smilde. De verweerder stelde echter dat het bouwplan voldeed aan het bestemmingsplan en dat de vrijstelling die was verleend, rechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de vergunninghouder recht had op de verleende bouwvergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet was gebleken dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan of andere relevante wetgeving. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de belangen van verzoeker niet opwegen tegen de rechtmatigheid van de verleende vergunning. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L.M. Tobé.

Uitspraak

Kenmerk: 02/1024 WRO
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (verder: vergunninghouder) een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkelcentrum met woningen aan de Veenhoopsweg te Smilde.
Namens verzoeker is bij brief van 24 juni 2002 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 december 2002 is tevens namens verzoeker aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 16 december 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
De vergunninghouder heeft op grond van artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding deelgenomen.
Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 januari 2003, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door heer mr. P.L. Verhulst.
Voor verweerder is - daartoe ambtshalve opgeroepen- verschenen D. Reitsma. Verder is namens de vergunninghouder [gemachtigde] verschenen.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Op 13 februari 2002 is door de vergunninghouder een (hernieuwde) aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het oprichten van een winkelcentrum met woningen aan de Veenhoopsweg te Smilde.
Het Drentse Welstandstoezicht heeft op 1 maart 2002 ter zake van dit plan advies uitgebracht. Daarbij is aangegeven dat het thans voorliggende plan niet wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van het eerdere plan. Het advies van 27 juli 2001 dat over dit eerdere plan is uitgebracht wordt dan ook gehandhaafd.
Het bouwplan heeft vervolgens ter inzage gelegen, waarbij aan belanghebbenden de gelegenheid is geboden gedurende de periode 14 tot 28 maart 2002 schriftelijke bedenkingen in te dienen.
Bij het bestreden besluit van 4 juni 2002 heeft verweerder aan de vergunninghouder, onder het verlenen van vrijstelling ex artikel 15 van de WRO voor wat betreft de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte voor een detailhandelbedrijf, een bouwvergunning verleend voor het oprichten van het winkelcentrum met woningen.
Standpunten partijen
Verzoeker stelt dat uitvoering van het onderhavige bouwplan een dusdanige aanslag op de beschikbare ruimte meebrengt dat gevreesd moet worden dat Volumemarkt Weggen niet meer zal kunnen integreren in het Centrumplan Smilde. Verzoeker wijst er daarbij op dat - mede naar aanleiding van een procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) - aan verzoeker diverse toezeggingen zijn gedaan betreffende het kunnen integreren.
Verweerder stelt dat het bouwplan valt binnen de in het bestemmingsplan "Centrumgebied Smilde, partiële herziening" gegeven bestemming en dat de gegeven vrijstelling uitsluitend betrekking heeft op de toegestane bebouwing per detailhandelsbedrijf. Verweerder ontkent dat Volumemarkt Weggen na realisering van het bouwplan niet meer zal kunnen integreren in het Centrumplan Smilde. Verweerder wijst er wel op dat het zaak is dat verzoeker spoedig met concrete plannen voor deze integratie komt.
Beoordeling
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder vergunning van verweerder.
In artikel 44 van de Woningwet is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk niet voldoet aan de vereisten bij of krachtens het bouwbesluit;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
e. voor het bouwwerk een monumentenvergunning is vereist en deze is geweigerd.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet is gebleken dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens het bouwbesluit of de voorschriften opgenomen in de vigerende bouwverordening. Ook is niet gebleken dat voor het onderhavige bouwwerk een monumentenvergunning is vereist. Ter zake is door verzoeker ook niets naar voren gebracht.
De voorzieningenrechter komt vervolgens toe aan de vraag of het bouwwerk al dan niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Het te realiseren bouwplan is gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Centrumgebied Smilde, partiële herziening". Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming "centrumvoorzieningen". Blijkens artikel 3, eerste lid, van de voorschriften zijn deze gronden bestemd voor detailhandel, horeca (met uitzondering van discotheken), banken en kantoren met een baliefunctie, maatschappelijke en medische voorzieningen, woondoeleinden en verkeers- en verblijfsvoorzieningen. In het derde lid van artikel 3 is, voor zover hier van belang, bepaald:
"a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
1. de goothoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 8 m, met dien verstande dat [...]
- voor het gebied op de plankaart aangeduid met "afwijkende goothoogte" de goothoogte van de gebouwen ten hoogste 10 m bedraagt en voor 25% van de gebouwen in dit gebied de goothoogte ten hoogste 12,5 m mag bedragen.
2. de woningen mogen uitsluitend in de vorm van bovenwoningen worden gebouwd, tot een maximum aantal van 42;
[...]
4. de bebouwde oppervlakte per detailhandelsbedrijf bedraagt ten hoogtse 500 m2, dan wel ten hoogste de bestaande bouwoppervlakte.
In afwijking hiervan mag het als zodanig op de kaart aangegeven bestaande detailhandelsbedrijf aan de A.M. Sorgstraat worden vergroot tot een bebouwde oppervlakte van 1.250 m2."
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften kan verweerder vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 3 sub a onder 4 voor een tweede detailhandelsbedrijf tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 1.250 m2. In het vijfde lid van artikel 3 is voorts nog bepaald dat voornoemde vrijstelling slechts mag worden verleend indien de realisering van het detailhandelbedrijf betrekking heeft op de verplaatsing van een elders in het dorp Smilde bestaand detailhandelsbedrijf.
In een ambtelijke notitie van 4 juni 2002 wordt aangegeven dat het bouwplan op enkele plaatsen een goothoogte kent van 9.40 meter. Dit zou kunnen betekenen dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 3, derde lid, onder a, ten eerste, van de bestemmingsplanvoorschriften. Hetgeen in de desbetreffende notitie omtrent de goothoogte naar voren komt is echter niet in overeenstemming met de informatie zoals die uit de bouwtekening, behorende bij de verleende bouwvergunning, blijkt. Op basis van die tekening komt de goothoogte niet boven de toegestane goothoogte van 8 meter uit. Ter zitting is door verweerder ook bevestigd dat de bepalingen omtrent de goothoogte niet worden overschreden en dat de genoemde notitie in zoverre onjuiste informatie bevat.
Op grond van artikel 3, derde lid, onder a, ten vierde, van de voorschriften mag er, voor zover hier van belang, per detailhandelsbedrijf 500 m2 bebouwde oppervlakte zijn. Vastgesteld kan worden dat het onderhavige bouwplan onder meer voorziet in het oprichten van een detailhandelsbedrijf van 1.250 m2, zodat het bouwplan in zoverre in strijd is met het bepaalde in voornoemd artikellid. Gelet op het vierde en vijfde lid van artikel 3 kan verweerder echter vrijstelling verlenen van het hier bepaalde. Voorwaarden daarbij zijn dat sprake is van verplaatsing van een elders in Smilde bestaand detailhandelsbedrijf en dat de bebouwde oppervlakte 1.250 m2 niet overschreden wordt. Tussen partijen is niet in geschil dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, afgezet tegen de belangen van verzoeker, een redelijk en rechtens correct gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid deze (binnenplanse) vrijstelling te verlenen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoeker gericht zijn tegen de bouwplannen als geheel en niet tegen de daarin opgenomen verdeling van de oppervlakte over de diverse bedrijven.
Ook overigens is het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de vraag of het bouwplan wel aan redelijke eisen van welstand voldoet, overweegt de voorzieningenrechter dat Het Drentse Welstandstoezicht op 1 maart 2002 heeft aangegeven dat het bouwplan, met inachtneming van enkele wijzigingen cq aanvullingen, voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Ter zitting is namens de vergunninghouder aangegeven dat het bouwplan overeenkomstig het advies van de Welstandscommissie is aangepast. Nu dit door verzoeker ter zitting niet is bestreden, gaat de voorzieningenrechter vooralsnog uit van de juistheid van de door de vergunninghouder afgelegde verklaring. De voorzieningenrechter neemt dan ook aan dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Wel wordt verweerder in overweging gegeven bij de nog te nemen beslissing op bezwaarschrift aan dit punt aandacht te schenken.
Het voorgaande brengt mee dat op de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel is dat verweerder op grond van artikel 44 van de Woningwet gehouden was een bouwvergunning te verlenen. Voor een beoordeling van de opgeworpen vraag, of het onderhavige bouwplan integratie van Volumemarkt Weggen in het Centrumplan Smilde in de weg staat, is dan ook geen ruimte.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.J. ter Schegget, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 10 januari 2003 door mr. H.J. ter Schegget, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tobé, griffier.
mr. L.M. Tobé mr. H.J. ter Schegget
Afschrift verzonden op: