STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 maart, 17 april en 10 december 2002.
De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 10 december 2002, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. de Loor.
De vordering houdt in: één jaar gevangenisstraf voorwaardelijk, proeftijd twee jaren, bijzondere voorwaarde: betalen van € 25.000,-- voor het schadefonds Geweldsmisdrijven, alsmede toewijzing van de vorderingen van de beledigde partijen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 1993 tot en met 1 januari 1994, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork en/of te Emmen, door (een) feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte een of meer van zijn vingers en/of zijn penis in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht
en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [naam slachtoffer], die in genoemde periode als cliënte van verdachte (een) therapie volgde (in verband met psychische problemen/moeilijkheden,) in een situatie (van mystiek en/of
trance) heeft gebracht, waarin die [naam slachtoffer] niet/nauwelijks in staat was zich te verzetten tegen de (sexuele) handeling(en) van hem, verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 1993 tot en met 1 januari 1994, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork en/of te Emmen in de gemeente Emmen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, in genoemde periode, meermalen, althans eenmaal ontuchtig de/een borst(en) en/of de schaamstreek en/of de vagina van die [naam slachtoffer] betast en/of zijn, verdachte's penis en/of een of meer van zijn verdachte's, vingers in de vagina van die [naam slachtoffer] gebracht en/of zijn, verdachte's, penis in de mond van die [naam slachtoffer] gebracht/gedaan, althans die [naam slachtoffer] zijn, verdachte's, penis in haar mond laten nemen;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1995 tot en met 1 april 1995, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers is hij verdachte (ontuchtig) op die (deels) ontklede [naam slachtoffer] gaan liggen;
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in het jaar 1995, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, (telkens) ontuchtig (telkens) de/een borst(en) en/of de schaamstreek en/of de vagina van die [naam slachtoffer] betast;
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 1988 tot en met 1 december 1991, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork, met [naam slachtoffer], van welke [naam slachtoffer] hij, verdachte, wist dat zij, ([naam slachtoffer]) ten opzichte van hem, verdachte als haar therapeut, in staat van (geestelijke) onmacht verkeerde, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ontuchtig (telkens)[naam slachtoffer] de/een borst(en) en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer] heeft betast en/of zijn, verdachte's penis, tegen de vagina, althans de schaamstreek van die [naam slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt en/of gewreven;
hij in of omstreeks de periode van 1 april 1990 tot en met 30 januari 1991, te Westerbork, althans in de gemeente Westerbork, met [naam slachtoffer], van welke [naam slachtoffer] hij, verdachte, wist dat zij, ([naam slachtoffer]) ten opzichte van hem, verdachte als haar therapeut, in staat van (geestelijke) onmacht verkeerde, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ontuchtig (telkens) de/een borst(en) en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer] heeft betast;
Indien de tenlastelegging taal-, stijl- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
Tengevolge van kennelijke vergissingen staat in de tenlastelegging onder 4. telkens als naam van de aangeefster "[onjuiste naam aangeefster]" in plaats van "[juiste naam aangefster]" en onder 5. in de derde regel de naam "[verkeerde naam]" in plaats van "[juiste naam]". De rechtbank herstelt deze vergissingen door telkens het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
De verdachte dient van het onder 1. primair, 4. en 5. tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met betrekking tot het onder 1. primair tenlastegelegde met name niet bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank acht met betrekking tot het onder 4. tenlastegelegde met name niet bewezen dat verdachte de therapeut van aangeefster [naam aangeefster] was. De rechtbank baseert zich hierbij op het inschrijfformulier van [naam aangeefster] tot het volgen van een opleiding tot holistisch therapeut (bijlage 4 van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde bescheiden) en op de aangifte van [naam aangeefster], waar zij op dossier-paragraaf 69 verklaart: "U vraagt mij op welke wijze ik destijds in contact ben gekomen met [naam verdachte]. Ik verklaar u dat ik destijds een opleiding in de gezondheidszorg wilde volgen en via een soort opleidingsbeurs in Amsterdam hoorde ik voor het eerst van hem. Hij was daar zelf aanwezig en ik kreeg informatie van hem. (…) Ik verklaar u dat ik die cursus voor mijzelf wilde volgen. Ik kwam dus met [naam verdachte] in contact voor een cursus." Op dossier-paragraaf 74 verklaart zij: "Ik ben zo zelfs vanuit Uden naar Westerbork verhuisd. U vraagt mij waarom ik dat heb gedaan. Ik verklaar u dat dat was om twee redenen. Ook om [naam verdachte] maar ook uit praktische overwegingen in verband met mijn studie. (…) Op een gegeven moment kon [naam slachtoffer] mij alleen niet meer helpen. Hij was van mening dat ik intensievere hulp nodig had. Via hem ben ik daarna op de PAAZ-afdeling van het Bethesda-ziekenhuis in Hoogeveen terechtgekomen. (…) U vraagt mij wanneer ik voor het laatst contact met [naam slachtoffer] heb gehad. Ik verklaar u dat dat al weer een aantal jaren geleden is. Ik heb in die tijd een spiritueel therapeutdiploma gehaald en na die tijd heb ik hem niet meer gezien."
Voorts baseert de rechtbank zich op de verklaring van verdachte op 26 januari 2000, waar hij op dossier-paragraaf 107 op de vraag hoe hij in contact is gekomen met [naam aangeefster] verklaart: "Zij had een advertentie gelezen in "Onkruid" dacht ik dat er een opleiding was voor spiritoloog therapeut. Samen met haar vriend is ze toen naar ons toegekomen."
Op dossier-paragraaf 109 verklaart verdachte: "Zij had behoefte aan een behandelaar en toen is ze naar Zeist gegaan en naar Hoogeveen. De Paaz dat ging eraan vooraf. Van het begin af aan heb ik haar duidelijk gemaakt dat ik niet haar behandelaar was maar haar begeleider."
Ook ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat [naam aangeefster] geen therapie kreeg, maar studente was.
Met betrekking tot het onder 5. tenlastegelegde acht de rechtbank met name niet bewezen dat verdachte wist dat aangeefster [naam aangeefster] ten opzichte van hem als haar therapeut in staat van (geestelijke) onmacht verkeerde. De rechtbank baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte van 4 mei 2000, waar hij op dossier-paragraaf 2.2.5., derde pagina verklaart: "U confronteert mij met de volgende passage uit de aangifte van [naam aangeefster]: "ik begon te huilen en hij kwam gelijk heel dicht bij me zitten en troostte mij op een nogal intieme manier, althans zo ervaarde ik het. Hij sloeg zijn armen om me heen en knuffelde mij en ook streek hij met zijn handen telkens over mijn hoofd." Mijn reactie hierop luidt: Ik kan met voorstellen dat ik mijn arm om haar heen heb geslagen en dat ik haar een keer over haar hoofd heb geaaid.
Vraag: Wat vond [naam slachtoffer] daarvan?
antwoord: Goed.
Vraag: Hoe weet je dat?
Antwoord: Aan d'r reactie. Ik zie het ook wel voor me nu. De spanning was er even uit en toen hebben we volgens mij ook thee gedronken bij [naam echtgenote], mijn vrouw. Dat deden we trouwens wel meer.", en: "U confronteert mij met de volgende passage uit de aangifte van [naam aangeefster]: "Tijdens de tweede keer kon ik met hem praten over de ervaringen van ons eerste contact. Ik vertelde [naam verdachte] dat ik de eerste keer bang was geweest en dat ik het de eerste keer niet prettig had gevonden. (…) Zo vertelde ik hem dat ik het niet prettig had gevonden dat hij zo dicht bij me was gekomen en zijn armen om me heen had geslagen. Kortom de wijze waarop hij me de eerste keer had getroost."
Mijn reactie hierop luidt: Dat kan ik me niet herinneren dat het zo gegaan is. We kunnen best over aanraking hebben gesproken en we kunnen best over T.L.Z. hebben gesproken maar niet in die hoedanigheid zoals ik het nu hoor. En op de vierde pagina: "U confronteert mij met de volgende passage uit de aangifte van [naam aangeefster]: "[naam verdachte]" reageerde daar heel begripvol op. Hij zei dat hij zich dat goed voor kon stellen dat mij dat in verwarring had gebracht. We hebben het daar toen op een goede manier over gehad."
Mijn reactie hierop luidt: Dat zou kunnen, dat is de hoedanigheid die ik ook bedoel.
En op de vijfde pagina: "U confronteert mij met de volgende passage uit de aangifte van [naam slachtoffer]: "De derde keer dat ik bij [naam verdachte] kwam zijn we gaan wandelen. Dit gebeurde op zijn initiatief. Hij vroeg me of ik mijn hand aan hem wilde geven. Dit vond ik eng en dit deed me ook herinneren aan een eerdere negatieve ervaring. Dat ik dit eng vond om een hand te geven werd besproken."
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [naam aangeefster] naar de hulpverlening heeft verwezen.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair, 2. en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij in de periode van 25 juni 1993 tot en met 1 januari 1994 te Westerbork, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, in genoemde periode meermalen ontuchtig de borsten en de schaamstreek en de vagina van die [naam slachtoffer] betast;
nadere bewijsoverweging:
de rechtbank acht bewezen dat tussen verdachte en aangeefster [naam aangeefster] een vertrouwensrelatie bestond die voortkwam uit de door verdachte aan haar verleende hulp en zorg.
De rechtbank haalt het bewijs hiervoor onder meer uit de aangifte van [naam aangeefster] waar zij op pag. 23 verklaart: "In die tijd, in 1993, had ik last van een straatfobie en was in behandeling bij de RIAGG. (…) Op advies van mijn huisarts ben ik toen yoga-lessen gaan volgen en kwam bij [naam verdachte] (…) terecht.". Op pag. 24 verklaart zij: "Op pagina 3 van mijn verslag staat vermeld dat [naam verdachte] de "relatie" tussen hem en mij verschillende namen gaf zoals "leraar-leerling" en "therapeut-patiënt". Ik geef u hier nog als reactie bij dat ik voor mij heel duidelijk die relatie therapeut-patiënt zag."
Verdachte verklaart op pagina 102 op de vraag waarom zij, [naam aangeefster], bij hem kwam: "Ze vertelde mij dat ze hyperventilatie (had). Ze was niet tevreden met zichzelf." En op pagina 104: "Ik kan me voorstellen dat ik in de contaxt (bedoeld zal zijn: het contact) gezegd heb dat TLZ goed is voor alles en dus ook voor rust in jezelf waardoor hyperventilatie uit zichzelf kan verdwijnen."
hij in de periode van 1 januari 1995 tot en met 1 april 1995 te Westerbork, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers is hij verdachte ontuchtig op die deels ontklede [naam slachtoffer] gaan liggen;
nadere bewijsoverweging:
ook hier acht de rechtbank bewezen dat tussen verdachte en aangeefster [naam aangeefster] een vertrouwensrelatie bestond, voortkomend uit de hulp en zorg die verdachte [naam aangeefster] verleende. Aangeefster verklaart namelijk op pagina 63: "Nadat [naam] was overleden kwam ik in contact met [naam persoon]. Ook een therapeut. Omdat zij echter geen gevallen van incest behandelde, kwam ik bij [naam verdachte] terecht. (…) Ik heb toen wel verteld dat ik een incestverleden had. Hij wist dus waar hij mee te maken kreeg." Op pagina 66 verklaart zij: "Hij vertelde me dat we een "rebirthing" zouden gaan doen. Je komt dan met een snellere ademhaling bij je trauma's." Op pag. 130 verklaart verdachte op de aan hem voorgehouden passage van [naam aangeefster] dat zij hem, verdachte, heeft verteld dat zij een incestverleden had en dus wist waar hij mee te maken kreeg: "Ik herinner me wel dat ze me heeft verteld over haar incestverleden.", en op de vraag wat hij voor [naam aangeefster] kon betekenen: "Luisterend en ontladend. Luisterend in die zin dat ze het zelf wel invulde en ontladend door wat bewustere ademoefeningen wat tevens ontspanning voor haar inhield.", en op pagina 131 op de vraag waarom ze zich moest ontladen: "Omdat ze nog met dingen zat uit het verleden die ze kwijt wilde. (…) Alles wat eigenlijk om die incest heen zat. Gedragingen. Ervaringen en wat in mijn beleving een eigen leven was gaan leiden."
hij op verschillende tijdstippen in het jaar 1995 te Westerbork, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachoffer], die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, telkens ontuchtig de borsten en de schaamstreek en de vagina van die [naam slachtoffer] betast;
nadere bewijsoverweging:
hier acht de rechtbank tenslotte ook de vertrouwensrelatie tussen aangeefster [naam aangeefster] als cliënte en verdachte als therapeut aanwezig. De rechtbank baseert daarbij op de verklaring van aangeefster op dossier-paragraaf 2.3.1.: "U vraagt mij wanneer ik voor het eerst in contact kwam met [naam verdachte]. Ik geef daarop als antwoord dat ik in contact kwam met [naam verdachte] door mijn huisarts genaamd [naam huisarts] te [woonplaats]. Ik kwam bij dokter [naam arts] voor hyperventilatieproblemen en angsten. (…) De huisarts [naam arts] kon mij op een gegeven moment niet verder helpen en verwees mij dus door naar [naam verdachte]. De huisarts vertelde mij dat ik beter alternatieve hulp kon gaan zoeken en deze hulp kon [naam verdachte] mij geven." Verder verklaart zij: "U vraagt mij of ik wist wat ik van [naam verdachte] kon verwachten. Ik geef hier als antwoord dat hij een alternatief genezer was, een geneeskundige dus en ik kreeg ook medicijnen van hem." en: "Ik ben zeker een jaar bij [naam verdachte] in behandeling geweest."
Op dossier-paragraaf 2.3.3. verklaart verdachte, nadat hem is gevraagd of zij ([naam aangeefster]) met een hulpvraag bij verdachte kwam en niet om een cursus bij hem te volgen: "In de loop van de tijd werd mij duidelijk dat ze met een hulpvraag kwam."
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder 1. subsidiair, 2. en 3. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert respectievelijk op:
onder 1. subsidiair en 2. telkens: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd,
onder 3.: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 249, tweede lid onder 3e van het Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Verdachte heeft in de jaren 1993 en 1995 als spiritueel therapeut ontucht gepleegd met enkele jonge vrouwen die zich, in hun vraag naar hulp voor hun maatschappelijke problemen, aan zijn zorg hadden toevertrouwd.
Het is een feit algemene bekendheid dat in een dergelijke relatie een - vaak sterke - afhankelijkheid van de therapeut kan ontstaan, die aan de zijde van de therapeut een bijzondere verantwoordelijkheid schept.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij zich van die verantwoordelijk-heid geenszins heeft gekweten en op sterk afkeurenswaardige wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat door zijn cliëntes in hem werd gesteld.
Anderzijds wil de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop: de feiten zijn gepleegd in de jaren 1993 en 1995 en de lange periode die is verstreken tussen het begaan van de strafbare feiten en de uiteindelijke berechting dient in de op te leggen straf tot uitdrukking te komen.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 augustus 2000 niet eerder terzake misdrijf is veroordeeld.
Een, weliswaar geheel voorwaardelijke, gevangenisstraf van te noemen duur acht de rechtbank dan ook geïndiceerd.
Daarnaast zal de rechtbank overeenkomstig de vordering van de officier van justitie in het kader van een bijzondere voorwaarde aan de verdachte de verplichting opleggen een geldbedrag te storten op rekening van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waarbij matiging van het gevorderde bedrag van € 25.000,--, mede gelet op het geschetste tijdsverloop, op zijn plaats is.
8. BELEDIGDE PARTIJEN [namen beledigde partijen]
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten waarop de vorderingen betrekking hebben niet wettig en overtuigend bewezen. Nu derhalve niet is voldaan aan de criteria van artikel 361 lid 2 Wetboek van Strafvordering kunnen de beledigde partijen niet worden ontvangen in hun vorderingen.
9. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING VAN DE RECHTBANK
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 4. en 5. is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij.
verklaart bewezen, dat het onder 1. subsidiair, 2. en 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van één jaar.
Beveelt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde binnen drie maanden na ingang van de gestelde proeftijd een bedrag van € 15.000,-- zal storten op rekening van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en ten bewijze daarvan het daarop betrekking hebbende betalingsbewijs onmiddellijk na die storting zal toezenden aan de officier van justitie, postbus 30004, 9400 RA Assen, onder vermelding van parketnummer 19/830182-00.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. subsidiair, 2. en 3. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de beledigde partijen [namen beledigde partijen] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de beledigde partijen en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mrs. H.L. Stuiver en A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 december 2002, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.-