van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
de stichting Het Drentse Landschap, gevestigd te Assen, verzoekster,
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder.
Bij besluit van 9 september 2002 heeft verweerder aan [verzoekster] te Terwolde vergunning verleend voor het kappen van 8 berken en 21 eiken op het plaatselijk bekende perceel Hof van Halenweg 2 te Hooghalen.
Namens verzoekster is bij brief van 20 september 2002 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 20 september 2002 is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 26 september 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
[verzoekster] heeft te kennen gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen.
Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 9 oktober 2002, alwaar namens verzoekster [gemachtigde] is verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Assen. Zij heeft het verzoek nader toegelicht.
Voor verweerder is verschenen -daartoe ambtshalve opgeroepen- de heer D. Reitsma, ambtenaar in dienst van de gemeente Midden-Drenthe. Hij heeft het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
Namens [verzoekster] is ter zitting [directeur] verschenen, bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
[verzoekster] heeft op 29 augustus 2002 bij verweerder een aanvraag om een vergunning voor de kap van 8 berken en 21 eiken op het perceel Hof van Halenweg 2 te Hooghalen ingediend.
Als reden voor de kapaanvraag is vermeld het bouwrijp maken van het terrein. Voorts is aangegeven dat na de bouw van de recreatiewoningen herplant zal plaatsvinden.
Bij het thans bestreden besluit van 9 september 2002 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend, onder de voorwaarde van herplant van 8 berken en 21 eiken met een voorgeschreven maat, alsmede onder de voorwaarde dat geen gebruik van de kapvergunning mag worden gemaakt voordat de bouwvergunning is afgegeven.
Verzoekster doet aanvoeren dat de vergunning geweigerd had moeten worden op grond van artikel 5 van de Bomenverordening.
Volgens verzoekster doet de kap van de bomen in onaanvaardbare mate afbreuk aan ter plaatse aanwezige natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Verzoekster is van mening dat het 'groen houden' van de camping van grote betekenis is voor het naastgelegen, aan haar in eigendom toebehorende, natuurterrein.
Verweerder voert aan dat de te kappen bomen individueel geen dusdanig natuur- dan wel cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen of monumentaal of landschappelijk waardevol zijn, dat de kapvergunning had moeten worden geweigerd, nu het gehele project is gesitueerd in een bestaand bosgebied.
Verweerder wijst er op dat met het oog op die waarden van het natuurgebied in zijn geheel in de kapvergunning een herplantplicht is opgenomen ter vervanging van de te kappen bomen.
Volgens verweerder wordt op die wijze in voldoende mate tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoekster.
Toepasselijke regelgeving
Het wettelijk kader in deze wordt gevormd door de Bomenverordening, zoals deze op 27 mei 1999 door de raad van de (voormalige) gemeente Middenveld is vastgesteld.
Ingevolge artikel 2 van de Bomenverordening geldt een vergunningplicht voor het kappen van houtopstanden met een dwarsdoorsnede van de stam van tenminste 20 centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld.
In artikel 5 van de Bomenverordening zijn de gronden neergelegd op basis waarvan verweerder onder meer een vergunning kan weigeren, dan wel deze kan verlenen onder het stellen van voorschriften.
Blijkens de toelichting op artikel 5 is met de woorden 'onder andere' (bedoeld zal zijn 'onder meer') tot uitdrukking gebracht dat de opsomming van de weigeringsgronden niet limitatief is bedoeld.
Gesteld voor de beantwoording van de vraag of er aanleiding is een voorlopige voorziening zoals verzocht te treffen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In de eerste plaats merkt de voorzieningenrechter op dat het verlenen van een kapvergunning een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, waarbij een bestuurlijk-juridische belangenafweging dient plaats te vinden. In het onderhavige geval dient de waarde van de te kappen bomen gemotiveerd gewogen te worden ten opzichte van het verwijderingsbelang.
De verleende kapvergunning betreft in totaal 29 bomen.
Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Bomenverordening dient te worden bezien of er in het onderhavige geval door het vellen van de bomen sprake is van een zodanig ernstige aantasting van het groen dat verweerder in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waarden van recreatie en leefbaarheid niet in redelijkheid tot het verlenen van de gevraagde kapvergunning had kunnen besluiten. De ernst van de aantasting van het aanwezige groen dient daarbij te worden afgewogen tegen de belangen die zijn gemoeid met het vellen van de bomen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat dit vellen noodzakelijk is teneinde het terrein, meer specifiek een aantal kavels, bouwrijp te maken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit uit de aard der zaak voort dat er door het verwijderen van de in geding zijnde bomen sprake zal zijn van (enige) inbreuk op natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden en waarden van recreatie en leefbaarheid.
Ter bepaling van de ernst van de inbreuk dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter acht te worden geslagen op het feit dat er ook na het eventuele vellen van de in geding zijnde bomen nog in ruime mate vegetatie aanwezig zal zijn nu het gaat om 29 bomen op een omvangrijk (bos) perceel.
Voorts acht de voorzieningenrechter het in dit verband van belang dat de vegetatie door het opleggen van een herplantplicht in een voorgeschreven handelsmaat op termijn zal worden aangevuld.
Hetgeen zijdens verzoekster is aangevoerd heeft de voorzieningenrechter niet tot het oordeel kunnen brengen dat verweerder daarom de gevraagde kapvergunning niet zou hebben mogen verlenen.
Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de bezwaren van verzoekster zich grotendeels richten tegen de realisering van het plan voor de oprichting van (uiteindelijk) 289 recreatiewoningen waarvan de thans in geding zijnde kap deel uitmaakt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan deze bezwaren geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu de Bomenverordening in deze een eigen toetsingskader geeft. Weliswaar houdt de verleende kapvergunning verband met de (inmiddels) verleende bouwvergunning voor de bouw van 83 recreatiewoningen, doch het -naar ter zitting is gebleken- inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan, zoals dat ter plaatse vigeert, staat volgens verweerder deze bouw toe. De voorzieningenrechter heeft in dit verband voorlopig onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel.
Daarbij komt dat ook het Provinciaal Omgevingsplan het in geding zijnde perceel aanduidt met 'bos' en 'verblijfsrecreatie groter dan 3 ha.'.
Voor zover verzoekster, los van de verleende bouwvergunning, specifiek bezwaren tegen de verleende kapvergunning heeft doen aanvoeren (onder meer in het licht van het aanwezige boomvegetatiepercentage), maken deze bezwaren, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin dat gesteld kan worden dat de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging onredelijk is.
Nu er ook overigens naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die maken dat de houdbaarheid van verweerders besluit in bezwaar negatief moet worden ingeschat, dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder in de kosten van de procedure te veroordelen.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.J. ter Schegget, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 11 oktober 2002
door mr. H.J. ter Schegget, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. H.J. ter Schegget
Afschrift verzonden op:
typ: wpc