ECLI:NL:RBASS:2002:AE7344

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
30 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/521
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouw- en kapvergunningen in Hoogeveen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 30 augustus 2002, werd een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, wonende te [woonplaats], hadden beroep ingesteld tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, dat de bezwaren tegen de verleende bouw- en kapvergunningen ongegrond had verklaard. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij meenden dat er onverwijlde spoed was vereist in verband met de betrokken belangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek ontvankelijk was, aangezien tijdig beroep was ingesteld en de rechtbank bevoegd was in de hoofdzaak. De rechter behandelde de argumenten van beide partijen. Verzoekers stelden dat de kap- en bouwvergunning niet op de juiste wijze waren verleend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van omwonenden. Verweerder, het college van Burgemeester en Wethouders, verdedigde de verleende vergunningen en stelde dat het bouwplan voldeed aan het vigerende bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verleende bouwvergunning paste binnen het bestemmingsplan en dat er geen beletselen waren om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De rechter oordeelde dat de belangenafweging door verweerder voldoende was en dat er geen aanleiding was om de kapvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de grote mate van vrijheid die verweerder heeft bij het beslissen over vergunningaanvragen en de noodzaak voor verzoekers om hun belangen in de bodemprocedure naar voren te brengen.

Uitspraak

Kenmerk: 02/521 BESLU
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
[verzoekers]., wonende te [woonplaats], verzoekers,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen de bij besluit van 3 januari 2002 verleende bouwvergunning voor het bouwen van drie kantoorgebouwen op het plaatselijk bekende perceel Stationsgebied te Hoogeveen ongegrond verklaard met aanvulling van de motivering.
Voorts heeft verweerder bij datzelfde besluit de bezwaren van verzoekster tegen de bij besluit van 19 februari 2002 verleende kapvergunning voor de kap van drie bomen en 20 haagbeuken op voormeld perceel eveneens ongegrond verklaard, onder wijziging van de eerste zin van laatstgenoemd besluit en onder aanvulling van de motivering van dat besluit.
Verzoekers hebben bij brief van 26 juni 2002tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij diezelfde brief verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Verzoekers hebben bij brief van 16 augustus 2002 het beroep, alsmede het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening nader toegelicht.
Verweerder heeft desgevraagd bij brief van 22 augustus 2002 van verweer gediend.
Voor zover niet door hen ingediend hebben partijen afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op woensdag 28 augustus 2002, alwaar verzoekers in de personen van [gemachtigden] zijn verschenen. Zij hebben het verzoek nader toegelicht.
Voor verweerder is verschenen -daartoe ambtshalve opgeroepen- de heer L. Benning, beleidsadviseur Ruimtelijke Ordening. Hij heeft het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
Voorts heeft [gemachtigde] namens de vergunninghouder, Moes Projectontwikkeling te Zwolle (hierna: Moes), ter zitting het woord gevoerd.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig beroep is ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd is, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de feiten en omstandigheden zoals deze zich voorafgaand aan het thans bestreden besluit hebben voorgedaan, verwijst de voorzieningenrechter allereerst naar hetgeen daaromtrent in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2002 in het geding 02/132 is gesteld.
Bij die uitspraak is een eerder gedaan verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de verleende bouwvergunning afgewezen en ten aanzien van de verleende kapvergunning toegewezen. Deze vergunning geschorst tot het moment waarop verweerder op de bezwaren van verzoekers zou hebben beslist.
Verzoekers hebben hun bezwaren mondeling ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Hoogeveen (verder de commissie) toegelicht tijdens een hoorzitting op 17 april 2002. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heeft op 30 mei 2002 van advies gediend, inhoudende het ongegrond verklaren van de bezwaren tegen de verleende bouwvergunning met aanvulling van de motivering, alsmede inhoudende het ongegrond verklaren van de bezwaren van verzoekers tegen de verleende kapvergunning onder het wijzigen van de eerste zin van de beschikking en het aanvullen van de motivering.
Bij het thans bestreden besluit van 26 juni 2002 heeft verweerder dienovereenkomstig besloten.
Standpunten van partijen
Verzoekers voeren het volgende aan:
- Het besluit op bezwaar is niet gepubliceerd.
- Verweerder heeft nog steeds niet de belangen van de belanghebbenden inhoudelijk afgewogen.
- Verweerder heeft nooit getracht om middels onderling overleg en/of mediation tot een oplossing te komen.
- De overleggroep met betrekking tot de ontwikkelingsvisie voor het stationsgebied heeft van verweerder nog geen antwoord ontvangen op een door haar gedaan voorstel voor een alternatieve locatie van de kantoorgebouwen.
- De kapvergunning vermeldt ten onrechte dat het gaat om 20 stuks beuken en/of esdoornhaag. Volgens verzoekers gaat het hier om bomen en niet om een haag.
- Verzoekers wijzen op het verslag van de hoorzitting van 15 maart 2000 en stellen dat het bij die gelegenheid toegezegde overleg nimmer heeft plaatsgevonden zodat verweerder geen kapvergunning kon verlenen. Ook het door Moes toegezegde overleg met betrekking tot de inrichting van het terrein heeft niet plaatsgevonden.
- In het bestemmingsplan wordt inhoudelijk op geen enkele wijze overwogen of het kappen van de bomen noodzakelijk is.
- Gezien de inhoud van het verslag van het gesprek van 22 maart 2002 houden verzoekers vast aan de hiervoor verwoorde toezeggingen.
- Verweerder heeft de door de voorzieningenrechter geboden tijd, door de schorsing van de kapvergunning, niet benut.
- Omwonende krijgen geen enkele garantie en/of waarborg dat de huidige bomenrij op voldoende wijze wordt vervangen door andere groenvoorzieningen nu er geen overleg is geweest en geen afweging van belangen van belanghebbenden heeft plaatsgevonden.
- Niet gebleken is dat de kap van de bomen noodzakelijk is voor de bouw.
- De door verweerder aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde met betrekking tot de afwerking van het gebouw achten verzoekers onzorgvuldig.
- Door in een met Moes gesloten ontwikkelovereenkomst zaken te regelen die in de bouwvergunning hadden moeten worden geregeld heeft verweerder het verbod van détournement de pouvoir geschonden.
- Het bouwplan tast de woonomgeving en de privacy van belanghebbenden aan.
- Plaatsing van de kantoren achten verzoekers, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving in strijd met de redelijke eisen van welstand. Er is volgens verzoekers sprake van strijd met artikel 44 van de Woningwet.
Kort samengevat en in hoofdzaak voert verweerder aan de procedure volgens de Awb te hebben gevolgd en dat het opstellen van een ontwikkelingsvisie voor het stationsgebied geen invloed mag hebben op de inhoud van beide besluiten.
Volgens verweerder is er over de kapvergunning in voldoende mate overlegd en is er sprake van een belangenafweging die het besluit kan dragen.
De aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde is volgens verweerder bedoeld om een laatste check te kunnen uitvoeren, aangezien het gaat om gebakken kleiproducten waarbij zich kleurnuances kunnen voordoen. De voorwaarde vormt een extra garantie dat het bouwplan ook daadwerkelijk overeenkomstig de vergunning wordt uitgevoerd waarbij volgens verweerder de belangen van verzoekers niet in het gedrang komen.
Nu het vigerende bestemmingsplan onherroepelijk is geworden kan volgens verweerder de bouwvergunning niet geweigerd worden.
Verweerder is samenvattend van mening de kap- en bouwvergunning formeel juridisch op de juiste wijze te hebben verleend.
De vertegenwoordiger van Moes heeft ter zitting aangevoerd dat het nieuwe bestemmingsplan een enorme verbetering voor het gebied inhoudt en dat men bij het onderhavige bouwplan zorgvuldig heeft gekeken naar de ruimtelijke vormgeving van het gebied.
Toepasselijke regelgeving
Ingevolge het bestemmingsplan Noord A1, deelplan Stationspark, heeft het onderhavige perceel de bestemming 'kantoren met bijbehorend erf (K)'.
De als zodanig op de plankaart aangewezen gronden zijn bestemd voor drie vrijstaande kantoorgebouwen, parkeervoorzieningen, bijgebouwen, met daarbij ten dienste van de bestemming behorende groenvoorzieningen, andere bouwwerken en andere werken.
Beoordeling
Gesteld voor de beantwoording van de vraag of verweerders besluit de rechterlijke toets kan doorstaan overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ten aanzien van de verleende bouwvergunning.
Zoals ook in voormelde uitspraak van 27 maart 2002 is overwogen, past het onderhavige bouwplan in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, welk plan -gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2002- inmiddels onherroepelijk is geworden.
Verzoekers hebben, andermaal, bestreden dat het in geding zijnde bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
De voorzieningenrechter kan ook thans echter dat standpunt niet onderschrijven.
Dat verzoekers in dit verband, zoals eerst ter zitting aangekondigd, nog een deskundig tegenadvies over zullen leggen in de bodemprocedure maakt dit niet anders, nu op dit moment in het geheel geen zicht bestaat op de mogelijke inhoud van dat advies, nog daargelaten de vraag of de rechtbank dit advies bij het te geven oordeel in de bodemprocedure, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zal kunnen betrekken.
De voorzieningenrechter verwijst in dit verband onder meer naar een uitspraak van 28 juni 1999 (gepubliceerd in JB 1999, 197).
Nu zich, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, ook de overige weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet in het onderhavige geval niet voordoen, was verweerder gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Dat verzoekers nog een bouwkundige/civieltechnische deskundige hebben geraadpleegd maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter wijst in dit verband op hetgeen hiervoor ten aanzien van het aangekondigde tegenadvies met betrekking tot het welstandsadvies is overwogen.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover het de verleende bouwvergunning betreft, te worden afgewezen.
Ten aanzien van de verleende kapvergunning
Zoals ook door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 27 maart 2002 is overwogen komt verweerder, uitgaande van de toepasselijke regelgeving zoals neergelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (verder APV), een grote mate van vrijheid toe bij het beslissen op een aanvraag om een kapvergunning.
Voorts is door de voorzieningenrechter bij die gelegenheid overwogen dat -gelet op deze grote mate van beslisvrijheid- aan de door verweerder te maken belangenafweging hoge eisen dienen te worden gesteld.
De voorzieningenrechter heeft de gemaakte belangenafweging onvoldoende inzichtelijk geoordeeld, doch heeft daarbij tevens overwogen dat verweerder dit gebrek bij het (toen nog) te nemen besluit op bezwaar zal kunnen herstellen.
Derhalve dient te worden beoordeeld of de bij het thans bestreden besluit gemaakte belangenafweging de rechterlijke toets wel kan doorstaan.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft naar zijn voorlopig oordeel duidelijk gemaakt welke bomen waarom moeten wijken (aanleg bouwweg, aansluiting weg op parkeerterrein en het voldoen aan de parkeernorm), terwijl verzoekers in dit kader feitelijk hebben volstaan met aan te geven dat uit de bij de kapvergunning behorende tekening is gebleken dat de kap van de bomen voor de bouw van de kantoren absoluut niet noodzakelijk is.
De door verzoekers aangevoerde belangen bij handhaving van de bewuste bomen zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dusdanig, dat verweerder om die reden in redelijkheid niet tot de gemaakte belangenafweging zou hebben kunnen komen. Te meer niet, nu het in casu niet gaat om waardevolle bomen -daaromtrent is zijdens verzoekers ook niets gesteld- en verzoekers voorts bij de herinrichting van het gebied zullen worden betrokken en derhalve alsdan in de gelegenheid zullen zijn om hun belangen naar voren te brengen.
Derhalve bestaat er ook met betrekking tot de verleende kapvergunning geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en dient het verzoek daartoe te worden afgewezen.
Nu verzoekers hebben aangekondigd nog deskundigenadviezen over te zullen leggen, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 8:86 van de Awb.
De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat het de bedoeling van de rechtbank is om, afhankelijk van het moment waarop voormelde adviezen beschikbaar zullen zijn, de bodemprocedure versneld te behandelen.
In het licht daarvan geeft de voorzieningenrechter verweerder en Moes in overweging om, in afwachting van het oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure, geen onomkeerbare maatregelen te nemen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2002
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: wpc