ECLI:NL:RBASS:2002:AE4678

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
25 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/385
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake vergunning voor evenementen in Westerbork

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Westerbork, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Midden-Drenthe, waarbij een vergunning was verleend aan de Stichting Zomeractiviteiten Westerbork voor het organiseren van diverse evenementen in 2002. Verzoeker vreesde dat deze evenementen zijn woon- en leefomgeving onaanvaardbaar zouden beïnvloeden door de te verwachten geluidsoverlast en het aantal evenementen in een korte periode. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er tijdig bezwaar was gemaakt en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek te behandelen.

Tijdens de zitting op 19 juni 2002 zijn de standpunten van partijen belicht. Verzoeker stelde dat de belangen van omwonenden onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging door de burgemeester niet voldoende was onderbouwd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de specifieke situatie van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunning mogelijk niet had mogen worden verleend voor alle evenementen, maar dat het niet uitgesloten was dat voor sommige evenementen een vergunning kon worden verleend.

De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om binnen drie weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij expliciet moet worden gemaakt welke evenementen wel en welke niet vergund worden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van evenementenvergunningen, vooral in situaties waar de leefomgeving van omwonenden in het geding is.

Uitspraak

Kenmerk: 02/385 BELEI
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
De Burgemeester van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2002 is aan de Stichting Zomeractiviteiten Westerbork (hierna: de Stichting) een vergunning verleend voor het organiseren van diverse activiteiten gedurende het seizoen 2002. Daarbij zijn ook de voorwaarden aangegeven die tijdens ieder afzonderlijk evenement van kracht zijn.
Verzoeker heeft bij brief van 28 april 2002 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker bij brief van 15 mei 2002 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
De Stichting heeft als partij, als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb, aan het geding deelgenomen.
Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 19 juni 2002, alwaar verzoeker - daartoe ambtshalve opgeroepen - in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Voor verweerder is - daartoe ambtshalve opgeroepen - verschenen R.T. Bloem. Namens de Stichting zijn - daartoe ambtshalve opgeroepen - verschenen mr. S.J.Th. Homan en [bestuurslid].
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht-bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Op 18 februari 2002 is door verweerder een bespreking georganiseerd over het voorlopig programma van de Stichting voor 2002. Deze bespreking, waarvoor de omwonenden van het Van Weezelplein, horecaondernemers, de wijkagent, de politie Midden-Drenthe en vertegenwoordigers van de Stichting zijn uitgenodigd, heeft tot doel te kunnen komen tot de voor het verlenen van een vergunning op grond van de Festiviteiten- en evenementenverordening noodzakelijke belangenafweging. Tijdens voornoemde bespreking is onder meer door verzoeker zijn zienswijze gegeven over de voorgenomen activiteiten.
Bij brief van 5 maart 2002 heeft de Stichting verweerder, voor zover hier van belang, verzocht om toestemming te verlenen voor het afsluiten van wegen in verband met de activiteiten en festiviteiten die zij voornemens is te organiseren. Het gaat om de volgende activiteiten:
- haantie op een stokkie op 23 maart 2002;
- eier-gooien op 30 maart 2002;
- optreden groep of disco en spelen op 30 april 2002;
- vlooienmarkt en optreden groep op 9 mei 2002;
- dweilorgelorkestenfestival op 22 en 23 juni 2002;
- defilé van paarden en koetsen op 30 juni 2002;
- donderdagavondmarkten op 4, 11, 18, 25 juli 2002 en 1, 8, 15, 22 en 29 augustus 2002;
- schaapscheerdersfeest op 7 juli 2002;
- folklorische markt op 9, 10, 11, en 12 juli 2002;
- Caribische middag op 14 juli 2002;
- countrymiddag op 21 juli 2002;
- beddenraces op 4 augustus 2002;
- keienloop op 4 augustus 2002;
- nacht van Börk op 10 augustus 2002;
- solexraces op 10 augustus 2002;
- keienfestival op 11 augustus 2002;
- jeugdmarkt op 17 augustus 2002;
- palingroken op 18 augustus 2002;
Verweerder heeft dit verzoek tevens opgevat als een aanvraag om vergunning te verlenen voor de nader omschreven activiteiten en festiviteiten.
Bij het bestreden besluit van 17 april 2002 is - nadat door de wijkagent bij brief van 5 april 2002 was meegedeeld dat er geen bezwaren bestaan tegen het verlenen van de vergunning - de desbetreffende vergunning verleend met uitzondering van het eiergooien op 30 maart 2002. Verweerder heeft daarbij overwogen dat, met uitzondering van de familie Lever, er geen noemswaardige bezwaren tegen het programma voor 2002 zijn geuit, dat slechts twee families desgevraagd hebben aangegeven dat er de voorgaande jaren geluidsoverlast is ondervonden, dat de meeste evenementen al jaren plaatsvinden en zich tot nog toe geen noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan en dat verweerder het om die reden niet aannemelijk vindt dat de vergunde evenementen tot gevolg hebben dat de woon- en leefsituatie in de directe omgeving van de locatie waar deze worden georganiseerd dan wel de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Bij het besluit van 17 april 2002 zijn tevens de voorwaarden aangegeven die bij ieder afzonderlijk evenement van kracht zijn. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op de begin- en eindtijden en de toegestane geluidsbelasting.
Door verweerder is aangegeven dat de Stichting afzonderlijk bericht zal ontvangen over het afsluiten van wegen tijdens de evenementen.
Standpunten partijen
Verzoeker is van oordeel dat door het verlenen van de vergunning zijn woon- en leefomgeving op een ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Hij wijst daarbij op de grote hoeveelheid lawaai-evenementen in het hoogseizoen en negen achtereenvolgende lawaaizondagen. Verzoeker is van oordeel dat het gevoerde vooroverleg niet volledig is geweest nu daarvoor alleen de niet representatieve bewoners aan het Van Weezelplein zijn uitgenodigd en een van de aanwezige bestuursleden van de belangenvereniging Westerbork voor de Stichting werkt. Door verzoeker is aangegeven dat het spoedeisend belang daarin gelegen is dat door hem geen beslissing op bezwaar wordt verwacht voordat het merendeel van de evenementen al heeft plaatsgevonden en dat hij wil voorkomen dat er - evenals vorig jaar - een hetze tegen hem ontstaat.
Verweerder stelt dat er al jaren activiteiten plaatsvinden op het B.G. van Weezelplein en de rest van de dorpskern van Westerbork. Bij het opstellen van de Verordening heeft een belangenafweging plaatsgevonden waarbij de belangen van organisatoren en bezoekers van evenementen zijn afgewogen tegen de belangen van de inwoners. Daarbij is, aldus verweerder, rekening gehouden met de aard en het karakter van de omgeving. De gemeente is ingedeeld in deellocaties, waarbij deellocatie A, waaronder de dorpskern van Westerbork valt, zich kenmerkt door een grotere concentratie van winkels, horecagelegenheden en overige voorzieningen. Meegenomen is daarbij dat het organiseren van activiteiten behoudens zwaarwegende gronden niet geheel kan worden verboden, maar dat anderzijds rekening moet worden gehouden met de overlast die de omwonenden door de activiteiten kunnen ondervinden. Rekening houdend met alle belangen zijn in de Verordening (onder meer) regels gegeven omtrent het houden van festiviteiten buiten inrichtingen. Volgens verweerder wordt aan de bepalingen in de Verordening voldaan en zijn de in geding zijnde belangen voldoende afgewogen.
Toepasselijke regelgeving
In artikel 7, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Onder een evenement wordt blijkens artikel 1, onder f, verstaan: elk voor het publiek buiten de daartoe ingerichte toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten met uitzondering van:
- markten als bedoeld in de Gemeentewet,
- kansspelen als bedoeld in de Wet op Kansspelen en
- betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Een vergunning kan, blijkens het tweede lid, van artikel 7 van de Verordening worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of de gezondheid.
In artikel 8 van de Verordening is bepaald welke gegevens bij een vergunningaanvraag verstrekt dienen te worden. Dit betreft onder meer dat data waarop de evenementen worden georganiseerd, een omschrijving van de beoogde activiteiten, een schatting van het aantal te verwachten bezoekers en een situatieschets met daarop aangegeven de ten behoeve van het evenement af te sluiten wegen, de inrichting van de eventueel te plaatsen feesttenten en/of enig ander tijdelijk bouwsel, de plaats van podia, tribunes, tijdelijke terrassen, parkeervoorzieningen etc. en de overige voor de beoordeling van de mogelijk c.q. vanwege het evenement veroorzaakte hinder/overlast en (brand)veiligheid benodigde gegevens. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 van de Verordening dient de aanvraag te worden ingediend binnen een termijn van tenminste 12 weken voor aanvang van grootschalige evenementen waarbij de inzet van ambtenaren van de gemeente, de politie en/of de brandweer is gewenst en 8 weken voor evenementen waar dit niet noodzakelijk is. In artikel 8, vierde en vijfde lid, van de Verordening wordt de beslissing op de aanvraag binnen een termijn van vier weken aan de aanvrager van de vergunning bekend gemaakt, behoudens de mogelijkheid van een verdaging indien de aard en omvang van het te organiseren evenement hiertoe aanleiding geeft.
In artikel 9 van de Verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat een vergunning voor het organiseren van een evenement wordt geweigerd indien:
- de vergunningaanvraag voor het organiseren van een evenement als bedoeld in artikel 7 niet tijdig is gedaan (onderdeel a);
- ter plaatse in de avonduren (19.00 - 23.00 uur) reeds meer dan het in tabel 1 aangegeven aantal dagen per jaar evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie [geluidniveau hoger dan 60 dB(A) ter plaatse van de meest nabijgelegen woning] hebben plaatsgevonden (onderdeel c);
- ter plaatse in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) reeds meer dan het in tabel 2 aangegeven aantal evenementen per jaar hebben plaatsgevonden (onderdeel d);
- de burgemeester van mening is dat de woon en/of leefomgeving in de directe omgeving van de locatie waar het evenement wordt georganiseerd en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed (onderdeel f).
Gelet op het bepaalde in tabel 1 en 2 zijn voor deellocatie A, waartoe de dorpskern van Westerbork behoort en waarbinnen verzoeker woonachtig is, in de avondperiode 12 en in de dagperiode 25 evenementen toegestaan.
In artikel 10, zesde lid, van de Verordening is vervolgens bepaald dat voor evenementen die voortduren of plaatsvinden na 19.00 uur ontheffing vereist is. Voorts zijn geluidsvoorschriften vastgesteld in artikel 10, tiende en elfde lid, van de Verordening, met de mogelijkheid op grond van het twaalfde lid ontheffing van het elfde lid te verlenen.
Beoordeling
In het kader van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter zich voorshands geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van de Verordening bevoegd was tot het verlenen van de aan de orde zijnde vergunning en, zo ja, of verweerder van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vastgesteld kan worden dat verweerder niet binnen de gestelde termijn van vier weken op de aanvraag heeft beslist en deze termijn evenmin heeft verdaagd, zodat is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8, vierde en vijfde lid, van de Verordening. Hoewel uit de Verordening niet blijkt welke consequenties hieraan dienen te worden verbonden, heeft dit feitelijk wel tot gevolg dat het evenement "Haantie op een stokkie" heeft plaatsgevonden zonder dat de op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening vereiste vergunning aanwezig was. Voorts kan worden vastgesteld dat de vergunning voor een deel van de evenementen op een zodanig tijdstip is aangevraagd dat de in artikel 8, tweede lid, van de Verordening genoemde termijn is overschreden. Gelet op de in artikel 9, aanhef en onderdeel a, van de Verordening opgenomen weigeringsgrond was verweerder niet bevoegd voor die evenementen een vergunning te verlenen, zodat het bestreden besluit om die reden bij de nog te nemen beslissing op bezwaar in zoverre niet in stand kan blijven.
Nu voornoemde opmerkingen geen betrekking hebben op de evenementen die in de komende periode nog zullen plaatsvinden, ziet de voorzieningenrechter hierin geen reden een voorlopige voorziening te treffen. Wel zal verweerder aan bovengenoemde punten in de beslissing op bezwaar aandacht dienen te schenken.
Tussen partijen is niet in geschil - en ook de voorzieningenrechter is niet gebleken - dat het aantal evenementen in deellocatie A de in artikel 9, aanhef en onderdelen c en d, van de Verordening opgenomen maxima niet overschrijdt, waarbij dient te worden aangetekend dat ter zitting is gebleken dat de donderdagavondmarkten pas na 19.00 uur plaatsvinden en de activiteiten op 30 april 2002 voor 19.00 zijn beëindigd. Zoals ook reeds in de bij alle partijen bekende uitspraak van de president van 31 juli 2001 (kenmerk 01/552 BESLU) is overwogen betekent dit niet zonder meer dat voor al de evenementen, met uitzondering van de bovengenoemde evenementen waarvoor de vergunning reeds op de in artikel 9, aanhef en onderdeel a, van de Verordening opgenomen grond had moeten worden geweigerd, een vergunning kan worden verleend. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Verordening kan de vergunning, ook indien het maximum aantal evenementen niet wordt overschreden, worden geweigerd in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid, de veiligheid van personen of goederen of de zedelijkheid en de gezondheid. Op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel f, van de Verordening moet de vergunning zelfs worden geweigerd indien de burgemeester van mening is dat de woon en/of leefomgeving in de directe omgeving van de locatie waar het evenement wordt georganiseerd en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
De in dit verband door verweerder verrichte - en noodzakelijke - belangenafweging acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Verweerder heeft weliswaar een inspraakavond gehouden, maar uit het bestreden besluit blijkt de voorzieningenrechter onvoldoende dat daadwerkelijk met de belangen van verzoeker rekening is gehouden, althans diens belangen zijn in dat besluit onvoldoende meegewogen.
De omstandigheid dat, zoals door verweerder in het bestreden besluit is aangegeven, andere omwonenden (met uitzondering van de familie [X]), horecaondernemers en de politie geen bezwaren hebben geuit tegen de voorgenomen evenementen, brengt niet mee dat de belangen van verzoeker reeds om die reden terzijde kunnen worden geschoven. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat er al jaren activiteiten door de Stichting in Westerbork worden georganiseerd en zich nimmer noemswaardige incidenten hebben voorgedaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in een zeer kort tijdsbestek bijna alle op grond van artikel 9, aanhef en onderdelen c en d, van de Verordening jaarlijks maximaal toegestane evenementen plaatsvinden zodat van een goede spreiding als door verweerder gesteld geen sprake is, dat verhoudingsgewijs veel van deze evenementen op een zondag zijn gepland en dat de feitelijke situering van de evenementen binnen deellocatie A geconcentreerd is op, dan wel rond, het B.G. van Weezelplein, alwaar verzoeker woonachtig is. Daardoor kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onevenredige overlast en een onevenredige inbreuk op de directe woon- en leefomgeving voor verzoeker ontstaan. Rekening houdend met de belangen van verzoeker sluit de voorzieningenrechter niet uit dat geen vergunning verleend had kunnen worden voor alle evenementen.
In het verweerschrift en ter zitting is aangegeven dat wel degelijk rekening is gehouden met de belangen van verzoeker en dat dit ertoe geleid heeft dat er in vergelijking tot het vorige jaar minder activiteiten zijn, dat de Caribische nacht is verschoven van de avond naar de middag, dat bij de donderdagavondmarkten geen versterkte muziek is toegestaan en dat bepaalde evenementen minder groot van opzet en / of niet lawaaierig zijn. De voorzieningenrechter kan verweerder niet volgen in diens oordeel dat er dit jaar minder evenementen plaatsvinden. De Amerikaanse markt en de skeelerwedstrijd komen weliswaar in het programma voor dit jaar niet terug, maar toegevoegd lijken te zijn de countrymiddag, de keienloop, de solexraces en de jeugdmarkt. Verder is uiteindelijk, naar aanleiding van onder meer de uitspraak van de president van 13 juli 2001 de Caribische nacht vorig jaar in het geheel niet doorgegaan, terwijl deze nu wel weer op het programma staat, zij het op een middag. Voorts blijkt uit het bestreden besluit op geen enkele wijze dat op de donderdagavondmarkten geen versterkte muziek is toegestaan, terwijl daaruit ook niet blijkt dat een aantal evenementen minder groot van opzet of minder luidruchtig is. Vastgesteld kan immers worden dat noch uit de aanvraag, noch uit het bestreden besluit blijkt wat de opzet is van de diverse evenementen. In de aanvraag zijn wel kort de evenementen omschreven, maar is bijvoorbeeld, in strijd met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdelen c tot en met e, van de Verordening, niet aangegeven welke concrete activiteiten tijdens die evenementen zullen plaatsvinden, of ter plaatste feesttenten of andere bouwsels worden neergezet en hoe die worden ingericht, hoeveel bezoekers verwacht worden en of, en zo ja in welke mate, overlast kan optreden (bijvoorbeeld door het gebruik van luidsprekers, muziekinstallaties e.d). Voorts is niet ten aanzien van alle evenementen aangegeven op welke tijdstippen zij plaatsvinden, maar is volstaan met aan te geven gedurende welke periode de daarmee verband houdende wegafsluitingen noodzakelijk worden geacht. In het bestreden besluit blijken voornoemde gegevens evenmin.
In het kader van de belangenafweging is voorts van belang dat onvoldoende inzicht bestaat in de verwachte geluidsoverlast. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat verweerder zich niet kan beroepen op het rapport van Stroop raadgevende ingenieurs van 20 juli 2001. In dat rapport is immers expliciet vermeld dat het onderzoeksresultaat niet representatief was en dat een onaangekondigde hernieuwde meting is aangewezen. Dat verweerder zich heeft beperkt tot deze niet representatieve meting acht de voorzieningenrechter des te ernstiger aangezien verweerder op de zitting, die heeft geleid tot de uitspraak van 31 juli 2001, nadrukkelijk heeft toegezegd meerdere metingen te verrichten.
Verder dient in dit verband te worden betrokken dat verzoeker niet alleen overlast ondervindt van evenementen in deellocatie A, maar ook van evenementen in andere deellocaties en niet valt in te zien dat laatstgenoemde overlast niet bij de belangenafweging zou hoeven te worden betrokken.
Voornoemde gegevens zijn van groot belang voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, de evenementen consequenties hebben voor de openbare orde, overlast, verkeersveiligheid, de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, de gezondheid en de vraag of de evenementen de woon- en leefomgeving in de directe omgeving op ontoelaatbare wijze beïnvloeden, alsmede voor de vraag of dit op grond van de artikelen 7, tweede lid en 9, aanhef en onder f, van de Verordening tot gevolg moet hebben dat de vergunning al dan niet dient te worden geweigerd.
Dat, zoals ter zitting is opgemerkt, voornoemde informatie reeds bij verweerder bekend is, omdat al jaren dergelijke evenementen door de Stichting in Westerbork worden georganiseerd, geeft verweerder niet het recht om in strijd met de wet, in casu artikel 8, eerste lid, van de Verordening, te handelen. Bovendien geldt dat niet uit te sluiten valt dat de Stichting heeft besloten diverse evenementen anders in te richten dan in voorafgaande jaren. Tevens is in dit verband van belang dat ook belanghebbenden derden dienen te weten wat precies is vergund en wat hen te wachten staat, zodat zij daartegen eventueel kunnen ageren. Daar komt bij dat de handelwijze van verweerder een toetsing door de rechter vrijwel onmogelijk maakt en dat handhavend optreden, indien het evenement toch anders wordt opgezet dan verweerder op grond van ervaring verwachtte en wilde, nauwelijks mogelijk lijkt.
Zoals reeds eerder overwogen sluit de voorzieningenrechter niet uit, gelet op het vorenstaande, dat niet voor alle evenementen een vergunning had kunnen worden verleend. Anderzijds kan niet worden geoordeeld dat in het geheel geen vergunning had mogen worden verleend. Het is aan verweerder om, met inachtneming van het voorgaande, te beoordelen voor welke evenementen wel en voor welke evenementen geen vergunning kan worden verleend. Bij de te maken afweging zal niet alleen het tijdsbestek waarbinnen de evenementen plaatsvinden, de dagen waarop deze
evenementen zijn gepland en de feitelijke situering daarvan moeten worden betrokken, maar tevens zal verweerder daarbij expliciet moeten maken wat de diverse evenementen concreet inhouden en zal hij deze informatie mede dienen te betrekken bij de voor de besluitvorming noodzakelijke belangenafweging. Bij wege van voorlopige voorziening wordt verweerder opgedragen het hiervoor bedoelde besluit binnen drie weken na verzending van deze uitspraak te nemen, waarbij het aan verweerder wordt overgelaten of dit gebeurt in de vorm van een nieuw primair besluit of een beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting merkt de voorzieningenrechter ten overvloede en meer ter informatie nog op dat het de Stichting niet vrijstaat, zonder een daarvoor afgegeven nieuwe vergunning, evenementen toe te voegen en andere evenementen te verschuiven.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen, met inachtneming van het vooroverwogende, binnen drie weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, begroot op € 5,32 aan reiskosten en bepaalt dat de gemeente Midden-Drenthe deze kosten, alsmede het door verzoeker betaalde griffierecht van € 109,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J. ter Schegget, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op
door mr. H.J. ter Schegget, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tobé, griffier.
mr. L.M. Tobé mr. H.J. ter Schegget
Afschrift verzonden op: