ECLI:NL:RBASS:2002:AE4211

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
6 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/351
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bouwvergunning voor podium in Gouverneurstuin Assen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 6 juni 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor het plaatsen van een podium in de Gouverneurstuin te Assen. Verzoekers, bewoners van Assen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Assen, dat op 5 april 2002 een bouwvergunning heeft verleend onder vrijstelling van het bestemmingsplan. De verzoekers stellen dat het bouwplan een ernstige inbreuk maakt op de huidige bestemming en dat de vereiste ruimtelijke onderbouwing tekortschiet. Ze zijn van mening dat de gevolgen voor de natuur- en milieuwaarden niet zijn onderzocht en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan hun ingebrachte zienswijzen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om een bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is. De rechter heeft geoordeeld dat de gemeente niet heeft aangetoond dat het podium een goede stedenbouwkundige invulling voor het gebied vormt, vooral omdat de locatie deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de bouwvergunning te schorsen tot zes weken na het besluit op bezwaar van de gemeente. Dit betekent dat de gemeente Assen het griffierecht van € 109,- moet vergoeden en dat de zaak verder zal worden beoordeeld na het nemen van een besluit op de bezwaren van de verzoekers.

Uitspraak

Kenmerk: 02/351 WRO
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank [woonplaats] op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
[verzoekers], wonende te Assen, verzoekers
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Assen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2002 heeft verweerder aan de dienst Zorg van de gemeente Assen onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in het eerste lid van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder WRO), bouwvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van een podium van de media op het plaatselijk bekende perceel Gouverneurstuin te Assen.
Verzoekers hebben bij brief van 29 april 2002 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 29 april 2002 is tevens door verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brieven van 21 en 22 mei 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken en bij brief van 29 mei 2002 een verweerschrift ingezonden. Verzoekers hebben hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 5 juni 2002, alwaar namens verzoekers [gemachtigde] is verschenen. Hij heeft het verzoek nader toegelicht.
Voor verweerder is verschenen -daartoe ambtshalve opgeroepen- de heer G.H. Wildeboer, tweede lijns jurist bij de Dienst Ontwikkeling van de gemeente Assen. Hij heeft het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Feiten en omstandigheden
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft op 10 januari 2001 van de dienst Zorg van de gemeente Assen (hierna te noemen: de dienst Zorg) een aanvraag om een bouwvergunning ontvangen voor het oprichten van een podium voor de media op het perceel Gouverneurstuin te Assen.
Verweerder heeft de dienst Zorg bij brief van 31 januari 2001 laten weten dat het ingediende bouwplan strijd oplevert met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Beschermd stadsgezicht Assen c.a.' en dat men voornemens is om met toepassing van het eerste lid van artikel 19 van de WRO medewerking te verlenen aan het bouwplan.
De raad van de gemeente Assen heeft op 15 februari 2001 een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit is op 22 februari 2001 in werking getreden.
Verweerder heeft voormelde aanvraag gepubliceerd in 'De Koerier' van 7 februari 2001 en de mogelijkheid geboden om gedurende een periode van vier weken inspraakreacties in te brengen.
Van die gelegenheid heeft [verzoekster] bij brief van 9 maart 2001 gebruik gemaakt. Zij heeft haar inspraakreactie mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting op 11 april 2001.
Bij brief van 27 juni 2001 heeft verweerder, onder overlegging van zijn commentaar op de ingebrachte inspraakreacties, [verzoekster] laten weten de door haar ingebrachte inspraakreacties niet dermate zwaarwegend te achten dat deze hem zouden nopen de aangevraagde vrijstellingsprocedure geen doorgang te laten vinden.
In 'De Koerier' van 4 juli 2001 heeft verweerder zijn besluit om in beginsel medewerking te verlenen aan de aanvraag om vrijstelling/bouwvergunning bekend gemaakt en aangekondigd het bouwplan met ingang van 5 juli 2001 gedurende een termijn van vier weken ter inzage te leggen, met de mogelijkheid om daartegen binnen die termijn zienswijzen in te dienen.
Onder meer de Vereniging Centrum Zuid (hierna: de Vereniging) heeft, onder verwijzing naar de eerder door [verzoekster] ingediende inspraakreactie, bij brief van 1 augustus 2001 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Tijdens een hoorzitting op 7 september 2001 heeft de Vereniging de door haar ingediende zienswijzen mondeling toegelicht.
Onder overlegging van zijn commentaar op de ingediende zienswijzen heeft verweerder bij brief van 17 december 2001 de Vereniging laten weten de door haar ingebrachte zienswijzen niet van een dermate zwaarwegende aard te achten dat deze hem zouden nopen de aangevraagde vrijstellingsprocedure verder geen doorgang te laten vinden en dat bij Gedeputeerde Staten van Drenthe een verklaring van geen bezwaar zal worden aangevraagd.
De raad van de gemeente Assen heeft op 28 februari 2002 andermaal een voorbereidingsbesluit genomen
Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben op 11 maart 2002 deze verklaring afgegeven waarbij is aangegeven dat het hier een park betreft waarvan de groene karakteristiek wordt versterkt door opgaande boombeplanting aan de randen en dat het geplande podium daarbinnen wordt opgenomen zonder onevenredige afbreuk te doen aan de van belang zijnde ruimtelijke kenmerken.
Bij het thans bestreden besluit van 5 april 2002 heeft verweerder onder het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een podium van de media op het plaatselijk bekende perceel Gouverneurstuin te Assen.
Dit besluit is op 11 april 2002 aan de dienst Zorg en aan de Vereniging gezonden.
Standpunten van partijen
Verzoekers voeren aan dat het bouwplan een grote inbreuk op de huidige bestemming en de functie van de Gouverneurstuin oplevert.
Voorts zijn verzoekers van mening dat de vereiste ruimtelijke onderbouwing ernstig tekort schiet, nu het geldende bestemmingsplan een permanent podium uitdrukkelijk niet toestaat en onberedeneerd en dus niet onderbouwd wordt waarom een permanent podium nu wel kan. Volgens verzoekers worden het publiekaantrekkende karakter van het podium en de gevolgen daarvan voor de gouverneurstuin ten onrechte niet als toetsingscriteria gezien.
In dit verband stellen verzoekers ook dat door de gemeente niet is onderzocht in hoeverre natuur- en milieuwaarden door het bouwplan worden beïnvloed.
Daarnaast voeren verzoekers nog het volgende aan:
- Er is onvoldoende aandacht voor de eerder ingebrachte zienswijzen, ook niet waar alternatieve locaties zijn genoemd.
- Er wordt ten onrechte een koppeling gezocht tussen het te bouwen podium en het eerder in strijd met het geldende bestemmingsplan geplaatste theehuis en latere aanbouw.
- Het bouwen van het podium zal de hinder voor omwonenden door het geven van concerten alleen maar verergeren.
Verweerder is van mening dat -objectief gezien- geen sprake is van een ernstige inbreuk op het bestemmingsplan nu het gaat om een bouwwerk met een geringe omvang in een grote stadstuin. Het podium doet volgens verweerder geen afbreuk aan de aanwezige ruimtelijke kenmerken en de functie van het podium sluit aan bij hetgeen de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 1989 voor de bestemming van de Gouverneurstuin voor ogen stond, te weten een, weliswaar beperkte, culturele functie van het park.
Verweerder is voorts van mening dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen van artikel 19, eerste lid, van de WRO en dat zowel de inspraakreacties als de ingebrachte zienswijzen correct en zorgvuldig zijn weerlegd.
Het is verweerder niet duidelijk waar verzoekers op doelen wanneer zij stellen dat ten onrechte een koppeling is gezocht tussen de bouw van het podium en de plaatsing van het theehuis. Daarbij vermeldt verweerder dat de beheerder van het theehuis ook het te bouwen podium zal gaan beheren.
Ten aanzien van de door verzoekers gestelde hinder merkt verweerder op dat hij, nadat de melding in het kader van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen is gedaan en er bij het gebruik van het podium is geconstateerd dat de geluidsnormen worden overschreden, kan besluiten om handhavend op te treden en dat parkeeroverlast door gebruik van het podium niet aannemelijk is.
Verweerder voert tenslotte nog aan dat het huidige recht op de aanvraag van toepassing is en dat het oude anticipatierecht dat dus niet is en ook geen leidraad is voor de aanvraag, alsmede dat een mogelijke aantasting van natuurwaarden geen rol speelt bij de beslissing om af te wijken van het bestemmingsplan.
Toepasselijke regelgeving
Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan 'Beschermd stadsgezicht Assen c.a.', welk plan laatstelijk gewijzigd is in maart 1989.
De beoogde locatie maakt onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht.
Ingevolge artikel 18 van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn de als 'groenvoorzieningen' op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen zoals plantsoenen, taluds en bermen, opgaand geboomte, waterlopen en waterpartijen, passief recreatieve doeleinden, speelterreintjes, voet- en fietspaden, parkeergelegenheden, alsmede gebouwen en andere bouwwerken, zoals gebouwtjes dienende voor schuilgelegenheid en bergruimte voor gereedschappen en speelwerktuigen bij speelplaatsen, nachtverblijven voor dieren, voorzieningen ter bestrijding van geluidhinder.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt voorts dat geen gebouwen mogen worden opgericht waarvan de oppervlakte groter is van 10 m2, de goothoogte niet meer dan 3.00 meter mag bedragen en dat de totale oppervlakte van de gebouwen binnen deze bestemming niet meer dan 250 m2 mag bedragen.
Het onderhavige bouwplan is met vorengenoemde bepalingen in strijd, terwijl de in het plan neergelegde vrijstellingsmogelijkheden deze strijdigheid niet kunnen opheffen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijke of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
In het vierde lid van artikel 19 van de WRO is bepaald dat geen vrijstelling krachtens het eerste lid wordt verleend wanneer het van toepassing zijnde bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien, of geen vrijstelling overeenkomstig het tweede lid van artikel 33 van de WRO is verleend, tenzij een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Beoordeling
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of er aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
Daarbij kan, gelet op het feit dat [verzoekster] kan worden aangemerkt als belanghebbende nu zij in de directe omgeving woont van het te plaatsen podium, de ontvankelijkheid van het verzoek, voor zover dat door de Vereniging is gedaan verder onbesproken blijven.
Op voet van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de Woningwet geldt -kort samengevat- een aanhoudingsplicht van een beslissing op een aanvraag om een bouwvergunning indien voor de realisering van het bouwplan een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is vereist. Deze aanhoudingsplicht geldt niet indien volstaan kan worden met een melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer.
Blijkens de gedingstukken (onder meer het verweerschrift) is verweerder van oordeel dat volstaan kan worden met een melding. Deze melding is, zo heeft verweerders vertegenwoordiger ter zitting bevestigd, tot op heden echter nog niet gedaan.
Daarmee is in strijd gehandeld met het tweede lid van artikel 6 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer waarin is bepaald dat de melding ten minste vier weken voor het tijdstip waarop de inrichting zal worden opgericht geschiedt.
Eén en ander impliceert voorts dat verweerder zich nog geen definitief oordeel heeft kunnen vormen met betrekking tot de vraag of inderdaad volstaan kan worden met een melding, aangezien dat oordeel eerst na ontvangst van de melding kan worden gegeven en eerst na acceptatie daarvan het beoogde rechtsgevolg sorteert, te weten, het niet-vereist zijn van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat op dit moment niet duidelijk is of verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de Woningwet de beslissing op de aanvraag om een bouwvergunning had moeten aanhouden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat een dergelijk oordeel het bestek van de onderhavige procedure te buiten, zodat er reden is het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en de verleende bouwvergunning te schorsen.
Gelet op het hiervoor overwogene zou de voorzieningenrechter kunnen volstaan met een aan het alsnog door verweerder accepteren van de melding gekoppelde schorsing.
De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding de bouwvergunning te schorsen tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van hetgeen partijen in materieel opzicht verdeeld houdt dient beoordeeld te worden of de wijze waarop verweerder toepassing heeft gegeven aan de in het eerste lid van artikel 19 van de WRO neergelegde bevoegdheid de rechterlijke toets kan doorstaan.
Daartoe dient de vraag te worden beantwoord of in casu sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Blijkens de wettekst en de parlementaire geschiedenis van het nieuwe artikel 19 van de WRO heeft de wetgever, teneinde het karakter van de zelfstandige projectprocedure zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen, er nadrukkelijk niet voor heeft gekozen om in de wet te bepalen wat de vorm dient te zijn van de ruimtelijke onderbouwing. Weliswaar heeft de wetgever in het eerste lid van artikel 19 de voorkeur uitgesproken voor een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan, maar ook een ruimtelijke onderbouwing, gebaseerd op een vastgestelde sectorale beleidsnota met ruimtelijke relevantie, zou de rechterlijke toets kunnen doorstaan.
Blijkens de parlementaire geschiedenis (TK 1996-1997, 25311, nr. 3, p. 7) hoeft de ruimtelijke onderbouwing ook niet in alle gevallen even omvangrijk te zijn.
Deze is -onder meer- afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel ingebrachte bedenkingen.
Het vorenstaande, alsmede de onder de vigeur van het oude artikel 19 van de WRO gevormde jurisprudentie in ogenschouw nemende, is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij een meer ingrijpend project zowel qua omvang, als qua inhoud zwaardere eisen kunnen worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing.
Gelet op het vorenstaande dient te worden gekomen tot een kwalificatie van de inbreuk die met het bouwplan op het bestaande planologische kader wordt gemaakt.
Meer in het bijzonder dient in dit verband te worden beoordeeld of het oordeel van verweerder dat in casu geen sprake is van een ernstige inbreuk de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal dat niet het geval zijn.
In de gegeven ruimtelijke onderbouwing wordt slechts globaal een link gelegd met het vigerende bestemmingsplan en wordt volstaan met aan te geven dat het podium een klein object is en derhalve een goede stedenbouwkundige invulling voor dit gebied vormt.
Een beschrijving van de huidige planologische situatie ontbreekt, terwijl naar het oordeel van de voorzieningenrechter een dergelijke beschrijving onontbeerlijk is teneinde voormelde inbreuk (in objectieve zin) te kunnen kwalificeren.
Te meer, nu de beoogde locatie onderdeel uitmaakt van c.q. gelegen is in het beschermd stadsgezicht. Weliswaar is zijdens verweerder ter zitting opgemerkt dat de Gouverneurstuin bij de aanwijzing als beschermd stadsgezicht niet specifiek is genoemd, doch dit laat onverlet dat verweerder het vorenstaande niet heeft betrokken bij zijn oordeel dat in casu geen sprake is van een ernstige inbreuk.
De gegeven ruimtelijke onderbouwing moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook als zijnde onvoldoende worden aangemerkt.
Dit klemt te meer, aangezien verweerders vertegenwoordiger ter zitting heeft aangegeven dat een opdracht tot het ontwerpen van een visie met betrekking tot de gouverneurstuin is verstrekt.
De houdbaarheid van het bestreden besluit in bezwaar wordt negatief ingeschat zodat er aanleiding is het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de datum waarop verweerder een besluit op bezwaar heeft genomen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 5 april 2002 tot zes weken nadat verweerder op de bezwaren van verzoekers zal hebben beslist;
- bepaalt dat de gemeente Assen het griffierecht ad € 109,- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H.J. ter Schegget, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 6 juni 2002
door mr. H.J. ter Schegget, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. H.J. ter Schegget
Afschrift verzonden op:
typ: wpc