ECLI:NL:RBASS:2002:AE3528
Rechtbank Assen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van Staatsbosbeheer voor overtredingen van de Vogelwet 1936
In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Assen op 4 juni 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen Staatsbosbeheer. De zaak betreft de tenlastelegging dat Staatsbosbeheer in de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 mei 2001 in het Terhorsterzand, een bosgebied in de gemeente Midden-Drenthe, de artikelen 5 en 8 van de Vogelwet 1936 zou hebben overtreden. De tenlastelegging omvatte het verontrusten van beschermde vogels door het gebruik van een Harvester bosbouwmachine en het kappen van bomen waarin deze vogels zich bevonden, alsook het verstoren en vernielen van hun nesten.
Tijdens de zitting op 21 mei 2002 was de verdachte vertegenwoordigd door een gemachtigde en had hij een raadsman, mr. P.C.H. van Schooten, aanwezig. De Officier van Justitie vorderde een boete van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk. De politierechter overwoog dat er geen wettig bewijs was dat de verontrusting van de vogels daadwerkelijk had plaatsgevonden door de handelingen van Staatsbosbeheer. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden in de betreffende periode niet voldoende bewijs opleverden voor de tenlastelegging.
De politierechter benadrukte dat de Vogelwet gericht is op de bescherming van soorten en specimen, en dat handelingen die met een ander oogmerk worden verricht, zoals houtoogst, onder bepaalde omstandigheden ook als overtreding kunnen worden aangemerkt. Echter, in dit geval was er onvoldoende bewijs dat de handelingen van Staatsbosbeheer daadwerkelijk tot verontrusting of verstoring van de vogels hadden geleid. Daarom sprak de rechter Staatsbosbeheer vrij van zowel het eerste als het tweede feit van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken en de rol van opportuniteit in het vervolgingsbeleid.