RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT ASSEN
STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2002.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.G. Peters, advocaat te Coevorden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Garos.
De vordering houdt in: 21 maanden gevangenisstraf, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, proeftijd twee jaren, bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en behandeling in een forensisch psychiatrisch kader, vrijspraak van het onder 2. tenlastegelegde en afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdachte is ingevolge ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding een tweetal feiten tenlastegelegd.
Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
VERWEREN TEN AANZIEN VAN DE VOORVRAGEN
De raadsman van verdachte heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde betwist, omdat - kort samengevat - niet op rechtsgeldige wijze klacht zou zijn gedaan.
De rechtbank aanvaardt dit verweer. Artikel 64 Sr bepaalt dat inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, degene tegen wie het feit is begaan tot de klacht gerechtigd is.
Een klacht bestaat in een aangifte met verzoek tot vervolging (artikel 164, eerste lid Sv).
Op 12 februari 2001 is aangifte gedaan van belaging jegens [naam slachtoffer]. Aangeefster - [naam aangeefster] - verklaart dat zij op de hoogte wenst te worden gehouden van de resultaten van het onderzoek. De rechtbank wil hierin een verzoek tot vervolging van verdachte lezen. De klacht is echter niet gedaan door het slachtoffer [naam slachtoffer].
Nu noch de uitzonderingen op de algemene regel van artikel 64 Sr, opgenomen in artikel 65 Sr, noch die van artikel 245, vierde lid, Sr van toepassing zijn is geen sprake van een rechtsgeldige klacht en kan de officier van justitie niet worden ontvangen in de vervolging van de verdachte met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 23 februari 2000 tot en met 21 mei 2001, te Schoonebeek een gewoonte heeft gemaakt van het in voorraad hebben van afbeeldingen van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van 16 jaren niet heeft bereikt, was betrokken, (…) immers heeft verdachte in genoemde periode in een door hem, verdachte, gebruikte computer en andere opslagsystemen een grote hoeveelheid van bedoelde afbeeldingen ingelezen en opgeslagen;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder 1. primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1. primair bewezene levert op:
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in voorraad hebben, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte maakt,
strafbaar gesteld bij artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de stukken is aanwezig een psychiatrisch rapport d.d. 13 augustus 2001, opgemaakt door R. Vriesema, psychiater/psychoanalyticus.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte bestaat een ziekelijke storing der geestvermogens in de zin van een (afgesplitste) perversie inzake belangstelling voor meisjes beneden de leeftijd van zestien jaar. Dit deed zich ook voor ten tijde van het delict. Het is in die mate geweest dat verdachte daarvoor in licht verminderde mate verantwoordelijk kan worden geacht.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging.
Artikel 240b Sr is in het leven geroepen om seksueel misbruik van jeugdigen met kracht te kunnen bestrijden. Dit is slechts mogelijk als ook de exploitatie van dergelijk misbruik wordt aangepakt. Om die reden heeft de wetgever niet slechts het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie strafbaar gesteld, maar ook het in voorraad hebben van dergelijke afbeeldingen.
Verdachte heeft met zijn zeer uitgebreide collectie kinderporno in belangrijke mate meegewerkt aan de instandhouding van dit circuit. De rechtbank rekent hem dit zeer zwaar aan.
Ter terechtzitting heeft verdachte zijn actieve aandeel hierin betwist. De afbeeldingen werden hem voornamelijk toegezonden en het aanschouwen hiervan stuitte hem tegen de borst, aldus verdachte. Hij kon de rechtbank echter niet uitleggen waarom hij die afbeeldingen niettemin bewaarde.
Bijlage II bij het proces-verbaal van regiopolitie Drenthe spreekt echter geheel andere taal.
Op 5 juni 2000 mailt verdachte aan ene [naam geadresseerde]:
"Is het in Rusland toegestaan om er jonge meisjes te verleiden en een opleiding als sletje te gaan geven? En wat is de minimum leeftijd die jij wil? Je hebt best wel gemerkt in onze eerste contacten dat wij net als jou het niet jong genoeg vinden en eigenlijk een meisje dat net de luiers uit heeft al haar kutje zal moeten gaan gebruiken. Ik reken er op dat jij ons veel foto's van die hongerige sletjes laat zien, zodat we volop mee genieten".
Uit deze passage blijkt dat verdachte zich verlustigde aan de meest schokkende kinderporno en zich actief betoonde in het uitbreiden van zijn collectie.
De rechtbank acht een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur dan ook zonder meer geïndiceerd en zal de eis van de officier van justitie grotendeels volgen. De rechtbank merkt in dit verband op dat zij in haar overwegingen mede heeft betrokken dat verdachte blijkens de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 juni 2001, niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]
De rechtbank acht de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde. Aldus komt zij niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, zodat zij haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde feit.
verklaart bewezen, dat het onder 1. primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan;
stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld;
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van achttien maanden;
beveelt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg Reclassering & Dagtrainingscentrum Groningen van het Leger des Heils, of één van haar onderscheiden partners, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt, dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie te Assen, zolang genoemde reclasseringsinstelling zulks nodig zal achten, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mrs. H.L. Stuiver en A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 april 2002, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.-