Arrondissementsrechtbank Assen
Achtste enkelvoudige kamer
voor
bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 00 / 454 BESLU P01 G02
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raad van de gemeente Emmen, verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2000, waarbij aan eiser ontslag is verleend als lid van het algemeen bestuur van de EMCO-groep.
Bij brief van 29 mei 2000 heeft de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak het beroepschrift ter verdere afhandeling aan deze rechtbank doorgezonden.
Verweerder heeft de gedingstukken, voorzien van een verweerschrift, ingezonden.
Voor zover niet door hen ingediend hebben partijen de beschikking gekregen over een afschrift van de gedingstukken.
Het beroep is behandeld ter zitting van de achtste enkelvoudige kamer van de rechtbank op 20 juni 2001, alwaar eiser -daartoe opgeroepen- in persoon is verschenen. Hij heeft het beroep nader toegelicht.
Voor verweerder zijn verschenen -daartoe eveneens opgeroepen- de heer C. Bijl, burgemeester, de heer P.G. Koerhuis, assistent gemeentesecretaris en mevrouw
mr. C.M. de Widt, juridisch medewerker van de gemeente Emmen. Zij hebben het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, lid van verweerder, is bij raadsbesluit van 25 maart 1999 benoemd tot lid van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling EMCO-groep namens de gemeente Emmen.
De EMCO-groep is een samenwerkingsverband van de gemeenten Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening met ruim 1.700 arbeidsplaatsen en bijna 2.000 werknemers.
Bij brief van 7 februari 2000 heeft het algemeen bestuur van de EMCO-groep verweerder verzocht eiser te ontslaan als lid van het algemeen bestuur, aangezien hij niet meer het vertrouwen van de overige leden van het algemeen bestuur geniet.
Bij het thans bestreden besluit van 30 maart 2000 heeft verweerder besloten om aan eiser ontslag te verlenen als lid van het algemeen bestuur van de EMCO-groep.
Daartoe heeft verweerder overwogen dat eisers ontslag is verzocht door het algemeen bestuur omdat hij niet meer het vertrouwen van de overige leden van het algemeen bestuur geniet, dat in artikel 10 van de gemeenschappelijke regeling EMCO-groep is bepaald dat artikel 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is en dat in de vergadering van 24 februari 2000 is verklaard dat eiser het vertrouwen van de raad niet meer bezit.
Eiser voert aan van het algemeen bestuur en van verweerder geen kans te hebben gekregen hun in zijn ogen verkeerde gedrag te doen verbeteren. Eiser is van mening geen kans te hebben gehad zich te verdedigen.
Eiser verzoekt de rechtbank verweerders besluit te vernietigen en verweerder op te dragen hem als raadslid weer te laten opnemen in het algemeen bestuur van de EMCO-groep.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het hem met name gaat om de door het algemeen bestuur van de EMCO-groep gevolgde procedure. Deze is volgens eiser niet correct geweest.
Voorts heeft eiser ter zitting aangevoerd in zijn eer en goede naam te zijn aangetast. Eiser wil gerehabiliteerd worden.
Verweerder voert aan van mening te zijn dat de gevolgde ontslagprocedure wel degelijk zorgvuldig en correct is geweest.
Verweerder is voorts van mening voldaan te hebben aan het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Gemeentewet.
Verweerder wijst erop dat het niet mogelijk is om tegen een besluit als het thans bestredene een bezwaarschrift in te dienen, maar dat rechtstreeks beroep op de rechtbank wel mogelijk is.
Hierbij geeft verweerder aan dat uit jurisprudentie onder het regime van de Wet Arob blijkt dat de rechter zich met betrekking tot een inhoudelijke beoordeling van het besluit als het onderhavige uiterst terughoudend opstelt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan alle formele vereisten is voldaan. In materieel opzicht voert verweerder tenslotte aan dat op terechte gronden tot het standpunt is gekomen dat eiser niet langer het vertrouwen van de raad genoot.
Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat de EMCO-groep een openbaar lichaam is en dat een bestuurder mag worden ontslagen op basis van het verlies van vertrouwen.
Voorts is namens verweerder ter zitting aangegeven dat hetgeen binnen (het bestuur van) de EMCO-groep is gebeurd niet ter beoordeling van verweerder staat. Het gaat in casu om het besluit van verweerder om eiser te ontslaan en de beoordeling dient zich in de optiek van verweerder daartoe te beperken.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 10 van de op 1 januari 1999 in werking getreden gemeenschappelijke regeling EMCO-groep luidt als volgt:
‘1. De raad van een deelnemende gemeente kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen als deze het vertrouwen van de raad niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
2. Het lidmaatschap eindigt op de dag, waarop het ontslag als bedoeld in het vorig lid, is genomen.’
Artikel 49 van de Gemeentewet luidt als volgt:
‘De raad kan een of meer wethouders ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van de raad niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.’
Artikel 50 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 49 wordt niet beraadslaagd of besloten, dan nadat de raad ten minste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft verklaard, dat de betrokken wethouders het vertrouwen van de raad niet meer bezitten.
2. De oproeping tot de vergadering waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten wordt ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder, als de raad heeft bepaald, bij de leden van de raad bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 49.
3. (…)’
Gesteld voor de beantwoording van de vraag of verweerders besluit in rechte stand kan houden overweegt de rechtbank het volgende.
Op voet van het bepaalde in artikel 7 van de gemeenschappelijke regeling EMCO-groep bestaat het algemeen bestuur uit door de raden van de deelnemende gemeenten, uit hun midden, aan te wijzen leden.
Dit impliceert dat uitsluitend leden van de raden van de deelnemende gemeenten, als zodanig, deel kunnen uitmaken van het algemeen bestuur.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het politieke karakter van een dergelijke benoeming een gegeven.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een besluit, waarbij ingevolge artikel 10 van de gemeenschappelijke regeling EMCO-groep de raad van een deelnemende gemeente een door hem aangewezen lid ontslag verleent, omdat deze het vertrouwen van de raad niet meer bezit, eveneens een politiek karakter heeft.
Een dergelijk besluit leent zich -gelet op dit politieke karakter- niet voor een inhoudelijke toetsing door de rechtbank. De rechtbank wijst hierbij op uitspraken van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, gedaan onder de vigeur van de oude Gemeentewet van 28 juni 1990 (gepubliceerd in AB 1991/207 en 208), alsmede op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 1997, eveneens gedaan onder vigeur van de oude Gemeentewet (onder meer gepubliceerd in AB 1997/317).
Het is hierom dat de rechtbank niet kan treden in de beantwoording van de vraag of verweerder, voor wat betreft het lidmaatschap van het algemeen bestuur van de EMCO-groep, al dan niet ten onrechte het vertrouwen in eiser heeft opgezegd.
Hierbij merkt de rechtbank overigens op dat eiser geen tegen het ontslagbesluit als zodanig gerichte argumenten heeft aangedragen. Eisers bezwaren betreffen veeleer feit dat het algemeen bestuur van de EMCO-groep het vertrouwen in hem heeft opgezegd en de gang van zaken die daartoe heeft geleid. Eiser heeft dit ter zitting ook met zoveel woorden bevestigd.
De rechtbank dient zich dan ook te beperken tot de beoordeling of verweerders besluit zich verdraagt met hetgeen in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 50 van de Gemeentewet is bepaald, alsmede met hetgeen uit de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur overigens voortvloeit ten aanzien van aan de totstandkoming van besluiten als de onderhavige te stellen eisen.
Nu eiser hieromtrent niets heeft aangevoerd en de rechtbank uit de gedingstukken, noch het verhandelde ter zitting feiten en omstandigheden zijn gebleken die maken dat verweerders besluit in dit (formele) verband geen stand zou kunnen houden, is de rechtbank van oordeel dat het ontslagbesluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit dient te geschieden door het indien en van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Raad van State binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van deze uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op 9 juli 2001
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: mh