Arrondissementsrechtbank Assen
Kenmerk: 01 / 360 WRO19 P01 G02
Beslissing van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekers], wonende te[woonplaats], verzoekers,
het college van Burgemeester en Wethouders der gemeente Tynaarlo, verweerder.
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft verweerder met toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (verder WRO) aan Sprookjeshof BV te Zuidlaren bouwvergunning verleend voor het bouwen van een ‘slecht weeraccommodatie’ op het perceel Groningerstraat/Borgwallinge/Esweg te Zuidlaren, kadastraal bekend gemeente Zuidlaren, sectie K nr. 1240.
Verzoekers hebben bij brief van 12 april 2001 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 12 april 2001 is tevens door verzoekers aan de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Desgevraagd heeft Sprookjeshof BV bij monde van haar gemachtigde, mr. E.G. Yspeert, advocaat te Groningen bij brief van 25 april 2001 laten weten als partij aan het geding deel te willen nemen.
Verweerder heeft de gedingstukken alsmede een verweer-schrift ingezonden.
Partijen hebben afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 11 mei 2001, alwaar namens verzoekers zijn verschenen [verzoekers]. Zij hebben het verzoek nader toegelicht.
Voor verweerder zijn verschenen -daartoe ambtshalve opgeroepen- [gemachtigden], beleidsmedewerkers VRO van de gemeente Tynaarlo. Zij hebben het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
Tenslotte is namens Sprookjeshof BV [directeur] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. E.G. Yspeert, advocaat te Groningen. Laatstgenoemde heeft het standpunt van Sprookjeshof BV nader toegelicht.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht-bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de president de volgende feiten en omstandigheden.
Sprookjeshof BV (verder Sprookjeshof) heeft op 17 november 1999 bij verweerder een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor de bouw van een nat weeraccommo-datie op het perceel Groningerstraat/Borgwallinge/Esweg.
Het Drentse Welstandstoezicht heeft bij advies van 25 november 1999 geoordeeld dat het bouwplan -met inachtneming van een tweetal voorwaarden aangaande de kleur-stelling en een versteviging van de aanwezige boomsingel daar waar nodig- voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Verweerder heeft op 19 januari 2000 zijn voornemen gepubliceerd om met toepassing van artikel 19 van de WRO medewerking te verlenen aan de bouw van de in geding zijnde accommodatie.
Verzoekers hebben hun bedenkingen tegen dit voornemen bij verweerder kenbaar gemaakt. Zij hebben hun bedenkingen mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting op 26 april 2000. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Sprookjeshof heeft daarop een aangepast bouwplan ingediend waarbij -onder meer- de oppervlakte van de accommodatie is teruggebracht tot 1650 m2.
Verzoekers hebben tegen dit aangepaste bouwplan eveneens bedenkingen ingebracht.
Verweerder heeft op 31 juli 2000 bij gedeputeerde staten van de provincie Drenthe een verklaring van geen bezwaar aangevraagd.
In de aanvraag heeft verweerder aangegeven dat het vastgestelde bestemmingsplan Sprookjeshof en Bolwerk kern Zuidlaren met ingang van 7 juli 2000 gedurende vier weken ter inzage is gelegd.
Bij brief van 13 februari 2001 heeft het college van gedeputeerde staten verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van een vergunning voor het onderhavige bouwplan met toepassing van artikel 19 van de WRO.
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft verweerder met toepassing van artikel 19 van de WRO de thans bestreden bouwvergunning verleend.
Kort samengevat en in hoofdzaak stellen verzoekers zich op het standpunt dat een op diverse wijzen overlast gevend groot attractiepark niet past in een rustige woonbuurt. Zij zijn van mening dat door de onderhavige uitbreiding het eslandschap aan de noordzijde van Zuidlaren ernstig wordt aangetast.
Voorts zijn verzoekers van mening dat bij het verlenen van de bestreden bouwvergun-ning op geen enkele wijze rekening is gehouden met de in hun optiek gerechtvaardigde belangen van omwonenden.
Ten aanzien van het spoedeisend belang wijzen verzoekers er op dat tegen het (inmiddels goedgekeurde) nieuwe bestemmingsplan beroep is ingesteld en dat het onjuist zou zijn dat alvast met de bouw van de in geding zijnde accommodatie kan worden begonnen, voordat die procedure is beëindigd. Verzoekers zijn van mening dat door het toestaan van de bouw de besluitvorming over het bestemmingsplan ontoelaatbaar zal worden beïnvloed.
Ter zitting is zijdens verzoekers aangegeven dat terzake van het tegen het bestemmings-plan ingestelde beroep tevens een schorsingsverzoek bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend
Verweerder geeft aan dat de onderhavige accommodatie een essentieel onderdeel is van de herziening van het bestemmingsplan en dat zonder deze accommodatie de uitbreiding van de Sprookjeshof geen toegevoerde waarde zou hebben.
De vereiste spoedeisendheid is naar de mening van verweerder gelegen in de ontwikke-lingen elders in de regio. Het gaat -zo stelt verweerder- om de concurrentiepositie van het bedrijf.
Voorts wijst verweerder er op dat het bouwplan (volledig) past in de contouren van het (nieuwe) bestemmingsplan.
Tenslotte stelt verweerder zich op het standpunt dat de behandeling door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van het tegen het nieuwe bestemmingsplan ingestelde beroep niet kan worden afgewacht, gezien de met de realisering van deze accommodatie gemoeide belangen, aangezien alsdan wederom een recreatieseizoen verloren zou gaan.
Ter zitting heeft verweerders vertegenwoordiger nog aangevoerd geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de haalbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan.
Namens Sprookjeshof is aangevoerd dat het er om gaat om mensen aan het werk te houden nu seizoenarbeid niet meer goed mogelijk is. Ook is het gelet op de concurrentiepositie gewenst om zo spoedig mogelijk met de bouw te beginnen.
De president dient in casu de vraag te beantwoorden of er aanleiding bestaat de verleende bouwvergunning te schorsen. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van de toepasselijke regelgeving overweegt de president dat de bouwaanvraag op 17 november 1999 is ingediend bij verweerder, zodat het onderhavige verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de tot 3 april 2000 geldende regelgeving.
Op voet van het bepaalde in het achtste lid van artikel 28 (oud) van de WRO treedt een bestemmingsplan in beginsel in werking zodra de beroepstermijn ten aanzien van het goedkeuringsbesluit is verstreken. Wanneer hangende deze termijn een schorsings-verzoek wordt ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan wordt de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan van rechtswege opgeschort totdat de voorzitter op het schorsingsverzoek heeft beslist.
Eerst uit het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat in casu de inwerking-treding van het bestemmingsplan is opgeschort, nu verzoekers een schorsingsverzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
Verweerder heeft dan ook terecht bouwvergunning verleend met toepassing van het bepaalde in artikel 19 (oud) van de WRO, nu van een inwerking getreden bestemmings-plan op het moment van verlenen van de bouwvergunning geen sprake was.
Met de thans verleende vrijstelling en bouwvergunning, anticipeert verweerder op het nieuwe bestemmingsplan, waarvan de bepalingen door het ingediende schorsings-verzoek nog niet in werking zijn getreden. Omtrent de vraag of het plan in werking treedt komt binnen afzienbare termijn duidelijkheid, namelijk op het moment van de uitspraak van de voorzitter van de afdeling Bestuursrechtspraak op het schorsingsverzoek.
In de uitspraak van 21 december 1999 (AB 2000/78 inzake Tegelen) in een op essentiele punten met de onderhavige zaak vergelijkbare kwestie, heeft de Afdeling overwogen dat naast de rechtszekerheid van de houder van de bouwvergunning en de voorspelbaarheid van het toepasselijk recht, evenzeer betekenis moet worden gehecht aan de rechtszekerheid van belanghebbenden die tegen de bouwvergunning willen opkomen.
In die zaak was sprake van een reeds in werking getreden bestemmingsplan dat echter nog niet in rechte onaantastbaar was geworden. Daarin heeft de Afdeling aangegeven dat genoemde rechtszekerheid van de betreffende belanghebbende met zich mee brengt, dat alsnog de gelegenheid moet worden geboden om een schorsing van het goedkeuringsbesluit van GS te verzoeken, en voorts dat het in de rede ligt dat burgemeester en wethouders niet op het bezwaar beslissen alvorens de voorzitter zich over de gevraagde schorsing heeft uitgesproken.
Naar het oordeel van de president ligt het in het onderhavige geval, waar het nieuwe bestemmingsplan nog niet in werking is getreden en een schorsingsverzoek aanhangig is, te meer in de rede dat verweerder niet beslist op het bezwaar van verzoekers alvorens de voorzitter een beslissing heeft genomen op het schorsingsverzoek.
Het ligt immers voor de hand dat in het huidige stadium van de procedure de meest aangewezen rechter zich uitspreekt over de vraag of het bestemmingsplan waarop wordt geanticipeerd naar zijn voorlopig oordeel in rechte stand zal houden.
Gelet op de opstelling van verweerder daaromtrent, ziet de rechtbank aanleiding de gevraagde voorziening toe te wijzen, in dier voege, dat de rechtbank zal bepalen dat verweerder pas een besluit op de bezwaren van verzoekers mag nemen, nadat de voorzitter een uitspraak heeft gedaan op het schorsingsverzoek van verzoekers. De rechtbank zal voorts het besluit van 6 maart 2001 schorsen totdat verweerder op verzoekers bezwaren heeft beslist.
Onder deze omstandigheden is er aanleiding een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder uit te spreken. De kosten die verzoekers in verband met de behandeling
van hun verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken kunnen worden begroot op ƒ 19,92 wegens reiskosten.
Voorst dient de gemeente Tynaarlo het door verzoekers betaalde griffierecht ad ƒ 225,- te betalen.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
bepaalt dat verweerder eerst een besluit op de bezwaren van verzoekers neemt, nadat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft beslist op het voornoemde schorsingsverzoek;
schorst het bestreden besluit totdat verweerder op de bezwaren van verzoekers heeft beslist;
veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte kosten ad ƒ 19,92 en bepaalt dat de gemeente Tynaarlo deze kosten, alsmede het griffierecht ad ƒ 225,- aan verzoekers dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, fungerend president en uitgesproken in het
openbaar op 17 mei 2001
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: jw