ECLI:NL:RBASS:2001:AB1550

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
11 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19.006147-00
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens vrijheid van meningsuiting in zaak tegen burgemeester

In deze zaak, behandeld door de politierechter in Assen, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het aangerand hebben van de eer en goede naam van B.P. Jansema, burgemeester van de gemeente Coevorden. De tenlastelegging betrof het verspreiden van geschriften waarin de verdachte beschuldigingen uitte over de burgemeester en zijn handelen. De zitting vond plaats op 27 april 2001, waarbij de verdachte aanwezig was. De politierechter oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde. De rechter benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, vooral wanneer het gaat om publieke figuren en onderwerpen van algemeen belang. De politierechter stelde vast dat de uitlatingen van de verdachte betrekking hadden op het functioneren van de burgemeester en dat deze uitlatingen een publiek belang betroffen. Hierdoor moest er veel gewicht worden toegekend aan het recht op vrijheid van meningsuiting. De rechter concludeerde dat de verdachte met zijn uitlatingen niet de grenzen van het toelaatbare had overschreden, ondanks de ernst van de beschuldigingen. De politierechter sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet strafbaar was. De uitspraak werd gedaan op 11 mei 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSPOLITIERECHTER TE ASSEN
STRAFVONNIS van de Politierechter in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
(naam verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende (woonplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2001.
De verdachte is verschenen.
1. TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 10 juli tot en met 2 oktober 2000, in de gemeente Meppel en/of Coevorden, althans in Nederland, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van B.P.Jansema, burgemeester van de gemeente Coevorden, ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening zijn bediening, heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (een) geschrift(en), te weten een brief, zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, met de woorden
"De huidige situatie in Coevorden is identiek aan die van Middelburg met dien verschil dat geen raads- of collegelid in Coevorden durft in te gaan tegen de grillen en malversaties van de huidige burgemeester en dat zijn er nogal wat!"
en/of
"Op alle mogelijke manieren hebben we aangetoond dat de beheerder van Lord
Nelson door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden er is ingeluisd."
en/of
"De burgemeester van Coevorden loog daarbij tegen ons over het
bestemmingsplan Binnenstad Coevorden en over een gerechtelijk vooronderzoek tegen de beheerder van Lord Nelson. Daarbij werd tevens aangifte gedaan van een strafbaar feit bij Openbaar Ministerie te Assen, wetende dit strafbaar feit niet te hebben gepleegd."
en/of
"Een groot deel van Heege West 3 is eigendom van de familie van de beheerder van Lord Nelson. Met intimidaties, fictieve weigeringen, dubieuze bank interacties, leugens, negeren, niet beantwoorden van schriftelijke vragen, niet nakomen van afspraken, niet op een officiële vergadering verschijnen, opstellen van eenzijdige schadeloosheidsrapporten op basis van onteigening, weigeren een officieel bod uit te brengen c.q. te willen erkennen en het starten van een onteigeningsprocedure na drie weken daarvoor maar één keer officieel met de eigenaar te hebben gesproken, trachten Jansema en zijn gemeenteraad ook deze
goederen op slinkse wijze voortijdig in handen te krijgen"
verspreid;
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 10 juli 2000 tot en met 2 oktober 2000, in de gemeente Meppel en/of in de gemeente Coevorden, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van van B.P.Jansema, burgemeester van de gemeente Coevorden, ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening zijn bediening, heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan "Huis aan Huis" en/of de" Drentsche en Asser Courant" en/of het" Nieuwsblad van het Noorden" - zakelijk weergegeven - medegedeeld
"De huidige situatie in Coevorden is identiek aan die van Middelburg met
dien verschil dat geen raads- of collegelid in Coevorden durft in te gaan
tegen de grillen en malversaties van de huidige burgemeester en dat zijn er nogal wat!"
en/of
"Op alle mogelijke manieren hebben we aangetoond dat de beheerder van Lord
Nelson door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden er is
ingeluisd."
en/of
"De burgemeester van Coevorden loog daarbij tegen ons over het
bestemmingsplan Binnenstad Coevorden en over een gerechtelijk vooronderzoek tegen de beheerder van Lord Nelson. Daarbij werd tevens aangifte gedaan van een strafbaar feit bij Openbaar Ministerie te Assen, wetende dit strafbaar feit niet te hebben gepleegd."
en/of
"Een groot deel van Heege West 3 is eigendom van de familie van de beheerder van Lord Nelson. Met intimidaties, fictieve weigeringen, dubieuze bank interacties, leugens, negeren, niet beantwoorden van schriftelijke vragen, niet nakomen van afspraken, niet op een officiële vergadering verschijnen, opstellen van eenzijdige schadeloosheidsrapporten op basis van onteigening, weigeren een officieel bod uit te brengen c.q. te willen erkennen en het starten van een onteigeningsprocedure na drie weken daarvoor maar één keer officieel met de eigenaar te hebben gesproken, trachten Jansema en zijn gemeenteraad ook deze goederen op slinkse wijze voortijdig in handen te krijgen";
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 10 juli tot en met 2 oktober 2000, in de gemeente Meppel en/of in de gemeente Coevorden, althans in Nederland,
opzettelijk B.P.Jansema, burgemeester van de gemeente Coevorden, ambtenaar
gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening zijn bediening, bij
geschrift, te weten een brief, gericht aan het college van burgemeester en
wethouders en de gemeenteraadsleden van de gemeente Coevorden en/of diverse kranten en/of radio en/of televisie (telkens) heeft beledigend, met de woorden
"De huidige situatie in Coevorden is identiek aan die van Middelburg met dien verschil dat geen raads- of collegelid in Coevorden durft in te gaan tegen de grillen en malversaties van de huidige burgemeester en dat zijn er nogal wat!"
en/of
"Op alle mogelijke manieren hebben we aangetoond dat de beheerder van Lord
Nelson door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden er is
ingeluisd."
en/of
"De burgemeester van Coevorden loog daarbij tegen ons over het
bestemmingsplan Binnenstad Coevorden en over een gerechtelijk vooronderzoek tegen de beheerder van Lord Nelson. Daarbij werd tevens aangifte gedaan van een strafbaar feit bij Openbaar Ministerie te Assen, wetende dit strafbaar feit niet te hebben gepleegd."
en/of
"Een groot deel van Heege West 3 is eigendom van de familie van de beheerder van Lord Nelson. Met intimidaties, fictieve weigeringen, dubieuze bank interacties, leugens, negeren, niet beantwoorden van schriftelijke vragen, niet nakomen van afspraken, niet op een officiële vergadering verschijnen, opstellen van eenzijdige schadeloosheidsrapporten op basis van onteigening, weigeren een officieel bod uit te brengen c.q. te willen erkennen en het starten van een onteigeningsprocedure na drie weken daarvoor maar één keer officieel met de eigenaar te hebben gesproken, trachten Jansema en zijn gemeenteraad ook deze goederen op slinkse wijze voortijdig in handen te krijgen",
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
2. BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
3. BEWEZENVERKLARING
De politierechter acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, en waarbij de inhoud van genoemde geschriften slechts is gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 10 juli tot en met 2 oktober 2000, in de gemeente Meppel en/of Coevorden, althans in Nederland, opzettelijk, door
middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van B.P.Jansema, burgemeester van de gemeente Coevorden, ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening zijn bediening, heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, te weten een brief, zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, met de woorden
"De huidige situatie in Coevorden is identiek aan die van Middelburg met dien verschil dat geen raads- of collegelid in Coevorden durft in te gaan tegen de grillen en malversaties van de huidige burgemeester en dat zijn er nogal wat!"
en
"Op alle mogelijke manieren hebben we aangetoond dat de beheerder van Lord
Nelson door politie, justitie en de burgemeester van Coevorden er is
ingeluisd."
en
"De burgemeester van Coevorden loog daarbij tegen ons over het
bestemmingsplan Binnenstad Coevorden en over een gerechtelijk vooronderzoek
tegen de beheerder van Lord Nelson. Daarbij werd tevens aangifte gedaan van
een strafbaar feit bij Openbaar Ministerie te Assen, wetende dit strafbaar
feit niet te hebben gepleegd."
en
"Een groot deel van Heege West 3 is eigendom van de familie van de beheerder van Lord Nelson. Met intimidaties, fictieve weigeringen, dubieuze bank interacties, leugens, negeren, niet beantwoorden van schriftelijke vragen, niet nakomen van afspraken, niet op een officiële vergadering verschijnen, opstellen van eenzijdige schadeloosheidsrapporten op basis van onteigening, weigeren een officieel bod uit te brengen c.q. te willen erkennen en het starten van een
onteigeningsprocedure na drie weken daarvoor maar één keer officieel met de eigenaar te hebben gesproken, trachten Jansema en zijn gemeenteraad ook deze goederen op slinkse wijze voortijdig in handen te krijgen"
verspreid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Ter terechtzitting is door verdachte aangevoerd dat veroordeling ter zake van het tenlastegelegde in strijd zal zijn met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM, in welke bepalingen het recht op vrijheid van meningsuiting is verwoord.
Het is waar dat veroordeling van de verdachte inbreuk zal maken op zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Op zich is dit echter onvoldoende om van een verdragsschending te spreken. Artikel 10 lid 2 EVRM staat immers een inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting toe wanneer dit strikt noodzakelijk is om andere belangen, waaronder ook valt de bescherming van de goede naam van anderen, te beschermen. Dit betekent dat het recht op vrijheid van meningsuiting van de één mag worden afgewogen tegen het recht op bescherming van de goede naam van de ander.
In het algemeen kan niet gezegd worden welk recht zwaarder weegt en zal dit van geval tot geval moeten worden uitgemaakt. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt evenwel dat indien de uitlatingen een publiek belang betreffen aan het recht op vrijheid van meningsuiting veel gewicht moet worden toegekend, ook indien de uitlatingen beledigend van aard zijn.
De rechtspraak van het EHRM wordt naar het oordeel van de politierechter door de officier van justitie te beperkt uitgelegd daar waar hij het zwaarder gewicht aan het recht op vrijheid van meningsuiting alleen wil toekennen in geval de uitlatingen een onderwerp betreffen waarover reeds een publiek debat wordt gevoerd. De uitleg van de officier van justitie impliceert dat degene die als eerste een onderwerp van publiek belang aansnijdt minder zou kunnen profiteren van het recht op vrijheid van meningsuiting dan degene die op een later tijdstip deelneemt aan de discussie. Daarom ligt deze uitleg niet voor de hand (vgl. Bergens Tidende en anderen tegen Noorwegen, EHRM 2 mei 2000, NJ 2001, 65, § 51).
De uitlatingen van de verdachte hebben betrekking op het functioneren van de heer Jansema in zijn hoedanigheid van burgemeester. De beschuldigingen in de brief van 10 juli 2000 heeft verdachte gebaseerd op zijn interpretatie van de wijze waarop de burgemeester is omgesprongen met belangen van zijn familieleden. Dat aan de aantijgingen particuliere belangen ten grondslag liggen, maakt echter nog niet - zoals de officier van justitie meent - dat geen sprake kan zijn van een algemeen belang. In een rechtsstaat is het immers een algemeen belang dat de overheid op een zorgvuldige wijze omgaat met particuliere belangen en niet op een wijze waarvan verdachte meent dat sprake is (vgl. Bergens Tidende en anderen tegen Noorwegen, EHRM 2 mei 2000, NJ 2001, 65, § 51).
De politierechter is dus van mening dat verdachte met zijn uitlatingen in zijn brief van 10 juli 2000 mede een onderwerp van publiek belang aan de orde heeft willen stellen. Dit betekent dat in deze zaak veel gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid van meningsuiting en er dus maar weinig ruimte bestaat om verdachte te veroordelen. Daarbij moet in acht worden genomen dat veroordeling niet alleen verdachte, maar ook anderen (uit angst voor strafrechtelijke sancties) kunnen ontmoedigen hun mening over maatschappelijke onderwerpen kenbaar te maken (vgl. Barfod tegen Denemarken, EHRM 22 februari 1989, NJ 1991, 686).
Bovenstaande heeft als consequentie dat een overheidsfunctionaris, zoals een burgemeester - daar waar de kritiek zich richt op zijn functioneren - meer moet kunnen verdragen dan een gewone burger (vgl. Lingens tegen Oostenrijk, EHRM 8 juli 1986, NJ 1987, 901, § 42).
Toch dienen ook ten aanzien van een overheidsfunctionaris - en zelfs indien de kritiek zich richt op het functioneren - bepaalde grenzen in acht te worden genomen. Deze kunnen geacht te zijn overschreden in een situatie waarin vergaande aantijgingen elke grond missen.
In het onderhavige geval zijn de gedragingen die de basis vormen voor de uitlatingen van de verdachte in zijn brief van 10 juli 2000 onderwerp van een aantal procedures die nog niet zijn beëindigd. De politierechter is het dan ook met de officier van justitie eens dat over het waarheidsgehalte van hetgeen de verdachte naar voren brengt in deze zaak geen uitspraken kunnen worden gedaan. Consequentie hiervan is dat in deze procedure het waarheidsgehalte van de aantijgingen geen rol mag spelen bij de vraag of de verdachte de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden (vgl. Castells tegen Spanje, EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102, § 48).
De verdachte zou nog kunnen worden tegengeworpen dat hij de brief geschreven en verstuurd heeft nog voordat de procedures, die op dezelfde kwestie betrekking hebben, zijn afgerond. Anderzijds moet voor ogen worden gehouden dat een burger - naast het recht om overheidsbeschikkingen door een rechter te laten toetsen - ook het recht op vrijheid van meningsuiting heeft en dat het in het algemeen niet verboden is om terzake van dezelfde kwestie beide rechten tegelijkertijd uit te oefenen (vgl. Castells tegen Spanje, EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102, § 48). Het feit dat verdachte daadwerkelijk beide rechten heeft uitgeoefend, vormt daarom, naar het oordeel van de politierechter niet een zodanige omstandigheid dat de grenzen van het toelaatbare overschreden moeten worden geacht.
Ook voor het overige heeft de politierechter geen omstandigheden kunnen vaststellen die maken dat de verdachte met de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden.
De conclusie is dan ook dat gelet op de reikwijdte van het recht op vrijheid van meningsuiting het bewezen verklaarde niet strafbaar is.
5. DE BESLISSING VAN DE POLITIERECHTER LUIDT:
verklaart bewezen, dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D. den Hartog, politierechter, in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter op 11 mei 2001.-