ECLI:NL:RBASS:2001:AB1212

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/194
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming schade door extreem zware regenval 1998

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een agrariër, en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de toekenning van een tegemoetkoming in het kader van de Wts2-regeling, die betrekking heeft op schade door extreem zware regenval in oktober 1998. Eiser had eerder schade gemeld bij de Dienst Landelijk service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris dat zijn aanvraag om schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de regeling een eigen risico kent dat niet onredelijk is, gezien de omstandigheden van de agrarische sector. Eiser had geen beroep ingesteld tegen het eigen risico, maar wilde dat de rechtbank dit niet zou toepassen op basis van de hardheidsclausule. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen en dat eiser zich bij een ander bestuursorgaan had moeten vervoegen voor eventuele aansprakelijkheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat er geen reden is voor onbevoegdverklaring van de rechtbank. De uitspraak kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen
Zevende meervoudige kamer
voor
bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 00 / 194 BELEI P09
U I T S P R A A K
In het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 10 juni 1999 ongegrond ver-klaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de toekenning van een tegemoetkoming in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: Wts2-regeling).
Namens eiser is bij brief van 9 maart 2000 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 14 april 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweer-schrift inge-zonden.
De gemachtigde van eiser heeft een afschrift van deze stukken ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de zevende meervoudi-ge kamer van de rechtbank op 1 maart 2001, alwaar eiser is verschenen bij gemachtigde mr. A.J. Poelman, medewerker van de Stichting Univé Rechtshulp te Assen.
Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden].
II. Motivering
Feiten
Eiser heeft een agrarisch bedrijf in [woonplaats]. Als gevolg van zware regenval op 27 en 28 oktober 1998, heeft eiser - aan de hand van een daartoe bestemd formulier - schade gemeld bij Laser (de Dienst Landelijk service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).
Bij het (primaire) besluit van 10 juni 1999 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in de schade goedge-keurd. De totale schade en kosten heeft verweerder vastgesteld op f 48.577,-- en de aan eiser toekomende tege-moetkoming op
f 38.577,--.
Bij brief van 21 juli 1999 is namens eiser tegen dit besluit be-zwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Standpunten partijen
Eiser stelt dat het Waterschap Meppelerdiep aansprakelijk is voor de door hem geleden schade vanwege het staken van het gemaal "De Rieters" aan het Oranjekanaal. Nu het waterschap de aansprakelijkstelling - tot op heden - niet erkent, meent eiser dat de
f 10.000,-- eigen risico niet voor zijn rekening dient te blijven, maar voor vergoeding door verweerder in aanmerking komt.
Verweerder stelt dat onderhavige regeling in het leven is geroepen vanwege het gegeven dat de schade elders niet ver-haalbaar is. Voor zover eiser jegens verweerder een civiele vordering instelt wegens onrechtmatige overheidsdaad, stelt verweerder dat de rechtbank zich daarin onbevoegd moet verkla-ren.
De vaststelling van het eigen risico is volgens verweerder een algemeen verbindend voorschrift dat rechtstreeks op de wet is terug te voeren. Voor zover het beroep zich daartegen richt, is dit volgens verweerder (subsidiair) niet ontvankelijk. Meer subsidiair stelt verweerder dat de hoogte van schade en de hoogte van de taxatiebedragen vaststaat, aangezien eiser niet om een hertaxatie heeft gevraagd. In zoverre dient het beroep, aldus verweerder, ongegrond te worden verklaard.
Relevante regelgeving
Ingevolge artikel 1, sub d, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) wordt onder schadegebied verstaan het bij ministeriële regeling vastge-stelde, in Nederland gelegen gebied waarin een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard, heeft plaatsgevonden en waarin als gevolg daarvan schade is geleden dan wel kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid.
In artikel 3 van de Wet is bepaald dat bij koninklijk besluit deze wet van toepassing kan worden verklaard in geval van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet rampen en zware ongevallen, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet heeft een gedu-peerde recht op een tegemoetkoming in de in deze bepaling nader aangeduide categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard.
Artikel 5, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de omvang van de schade en, voor zover nodig, van de kosten door of onder verantwoordelijkheid van een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen schade-expert, wordt opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Ingevolge het tweede lid verstrekt de schade-expert aan de gedupeerde een afschrift van het schade-rapport. In het derde lid is bepaald dat al dan niet op ver-zoek van de gedupeerde de omvang van de schade en de kosten opnieuw door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert bedoeld in het eerste lid kan worden opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Het tweede lid is van toepas-sing.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wet kan bij het bepa-len van de hoogte van de tegemoetkoming een eigen risico en een drempelbedrag worden gehanteerd, waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In het derde lid is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de hoogte van de tegemoetkoming.
In artikel 8 van de Wet is bepaald dat van de ministeriële regelingen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, en 7, eerste lid, kan worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Wet is bij Koninklijk Besluit van 5 maart 1999 (inwerking getreden op 24 maart 1999), de Wet van toepassing verklaard op de schade en kosten die zijn ontstaan ten gevolge van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 (artikel 1 van het KB).
In de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (Wts2-regeling) is het schadegebied overeenkom-stig het bepaalde in artikel 1, sub d, van de Wet vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, sub b, van de Wts2-regeling wordt in deze regeling onder regeling verstaan de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: Wts1-rege-ling).
Artikel 2 van de Wts2-regeling luidt als volgt:
"1. Deze regeling is van toepassing op de schade en kos-ten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
2. Als schadegebied, bedoeld in artikel 1, onder deel d, van de wet worden aangewezen de gemeenten en delen van gemeenten die zijn aangewezen in de bijlage behorende bij deze regeling.".
Omtrent de hoogte van de tegemoetkoming, de berekenings-grond-slag en de procedure die moet worden gevolgd ter verkrijging van een tegemoetkoming zijn in de Wts2-rege-ling de desbetref-fen-de artikelen van de Wts1-regeling van toepassing verklaard.
Ingevolge artikel 4 van de Wts2-regeling juncto artikel 10 van de Wts1-regeling bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming in de schade 65% van het schadebedrag. In artikel 4 van de Wts2-regeling juncto artikel 13 van de Wts1-regeling bedraagt het eigen risico voor bedrijven niet meer dan f 10.000,--.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat bij haar uitspraak van 15 november 2000 de Wts2-regeling onverbindend is geacht voor zover deze betrekking heeft op de gebiedsbepaling dan wel de aanwijzing van (de grenzen van) het schadegebied. Deze uitspraak alsmede de door verweerder toegezegde nieuwe gebiedsvaststelling in het kader van onderhavige regeling hebben naar het oordeel van de rechtbank geen (inhoudelijke) consequenties voor onderhavige zaak. De rechtbank gaat dan ook over tot een beoordeling van het aan haar in dit geding voorgelegde geschil.
In artikel 6, tweede lid, van de Wet is de bevoegdheid van verweerder opgenomen om een eigen risico toe te passen bij het toekennen van een tegemoetkoming. Van deze bevoegdheid heeft verweerder gebruik gemaakt in de Wts2-regeling (vergelijk artikel 4 van de Wts2-regeling juncto artikel 13 van de Wts1-regeling). Het hanteren van een eigen risico is derhalve gebaseerd op een wettelijke grondslag.
Geoordeeld wordt dat het thans door verweerder gehanteerde eigen risico niet in strijd komt met hetgeen in de wet zelf is neergelegd en niet onredelijk kan worden geacht, omdat dit samenhangt met het normale bedrijfsrisico van een agrariër als gevolg van slechte weersomstandigheden. In redelijkheid mag echter van verweerder worden verwacht dat hij van deze bevoegdheid geen gebruik maakt, wanneer bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake, in verband waarmee het volgende wordt overwogen.
Vastgesteld wordt dat eiser niet heeft beoogd beroep in te stellen tegen het in de regeling opgenomen eigen risico, waardoor voor een niet-ontvankelijkverklaring geen aanleiding is, maar wenst hij met een beroep op de hardheidsclausule te bereiken dat in zijn geval het eigen risico niet wordt toegepast.
De rechtbank overweegt dat de hardheidsclausule, blijkens de Memorie van Toelichting, in de regeling is opgenomen om te voorkomen dat een gedupeerde tussen wal en schip valt dan wel in ernstige financiële problemen geraakt als gevolg van een ramp of zwaar ongeval omdat hij geen beroep kan doen op andere voorzieningen.
De door eiser aangevoerde omstandigheid heeft betrekking op een door hem gestelde aansprakelijkheid van een ander bestuursorgaan dan verweerder. Indien dit andere bestuursorgaan aansprakelijk is, dient eiser zich bij dat bestuursorgaan te vervoegen, hetgeen is gebeurd. De rechtbank ziet hierin geen reden om van verweerder te verlangen deze aansprakelijkheid - indien aanwezig - als het ware over te nemen. Het voert te ver om onderhavige tegemoetkomingsregeling zo ver op te rekken als door eiser gewenst. Een dergelijk "oprekken" is bovendien in strijd met de bedoeling van de wetgever, nu eiser een beroep kan doen op een andere voorziening, namelijk door het indienen van een civiele vordering bij het waterschap.
Geconcludeerd wordt dat toepassing van artikel 8 van de Wet niet aan de orde is, aangezien geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in dit artikel. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in redelijkheid van verweerder moet worden verlangd dat hij in het geval van eiser niet het eigen risico toepast. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Niet gebleken is dat eiser jegens verweerder thans een civiele vordering heeft ingesteld, waardoor de rechtbank, zoals door verweerder betoogd, geen reden ziet voor een onbevoegdverklaring van haarzelf.
III. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belangheb-bende, hoger beroep instellen bij de Afdeling be-stuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroep-schrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzen-ding van de uitspraak door de grif-fier.
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mrs. H.J. ter Schegget en J.S. Bartstra, rechters, en uitgesproken in het openbaar op
door mr. T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.
mr. A. Verweij mr. T.F. Bruinenberg
Afschrift verzonden op:
typ: JO