ECLI:NL:RBASS:2001:AB1190

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/269
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming schade door extreem zware regenval 1998 en de toepassing van de Wts2-regeling

In deze zaak hebben eisers, die gezamenlijk een agrarisch bedrijf runnen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit, genomen op 1 maart 2000, verklaarde de bezwaren van eisers tegen een eerder besluit van 7 juni 1999 kennelijk ongegrond. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een tegemoetkoming op basis van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (Wts2-regeling). Eisers claimden schadevergoeding voor hun bietenoogst die door extreme regenval op 27 en 28 oktober 1998 was aangetast. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende rekening had gehouden met de schade die eisers hadden geleden en dat de procedure niet correct was gevolgd, aangezien eisers niet adequaat waren gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank vernietigde het besluit van 1 maart 2000 en oordeelde dat de schade aan de bietenoogst onder de definitie van teeltplanschade valt, wat betekent dat eisers recht hebben op een tegemoetkoming. De rechtbank gaf de Staatssecretaris de opdracht om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak, en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen
Zevende meervoudige kamer
voor
bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 00 / 269 BELEI P09 G01
U I T S P R A A K
In het geding tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2000 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 7 juni 1999 kennelijk ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de toekenning van een tegemoetkoming ingevolge de Regeling tege-moetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: Wts2-regeling)
Namens eisers is bij brief van 4 april 2000 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, aangevuld bij schrijven van 26 april 2000.
Verweerder heeft bij brief van 7 juli 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweer-schrift inge-zonden.
Bij brief van 18 juli 2000 heeft verweerder eisers medegedeeld dat, nadat eisers op 17 mei 2000 in de gele-genheid zijn gesteld hun bezwaren toe te lichten op een hoor-zitting, van welke mogelijkheid zij geen gebruik hebben ge-maakt, de bezwaren ongegrond zijn verklaard.
Bij brief van 27 juli 2000 heeft verweerder aangegeven dat de brief van 18 juli 2000 als aanvullend verweer dient worden aangemerkt en ingelast, onder handhaving van het verweer-schrift toegezonden bij brief van 7 juli 2000.
Partijen hebben een afschrift ontvangen van de stukken, voor zover die niet door hen zelf zijn ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de zevende meervoudi-ge kamer van de rechtbank op 1 maart 2001, alwaar eiser [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P. Sipma van Adure Juristen.
Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden].
II. Motivering
Feiten
Eisers hebben - in maatschapverband - gezamenlijk een agra-risch bedrijf in [woonplaats]. Als gevolg van zware regenval op 27 en 28 oktober 1998, hebben eisers - aan de hand van een daar-toe bestemd formulier - schade gemeld bij Laser (de Dienst Landelijk service bij regelingen van het Ministerie van Land-bouw, Natuurbeheer en Visserij).
Bij het (primaire) besluit van 7 juni 1999 heeft verweerder de aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in de schade goedge-keurd. De totale schade en kosten heeft verweerder vastgesteld op f 14.726,-- en de aan eisers toekomende tege-moetkoming op f 9.571,90, waarmee een bedrag van f 5.154,10 voor eigen risico van eisers blijft.
Bij brief van 19 juli 1999 is namens eisers tegen dit besluit be-zwaar gemaakt.
Bij het besluit van 1 maart 2000 heeft verweerder de bezwaren van eisers kenne-lijk ongegrond verklaard. Nadat verweerder eisers alsnog in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, heeft verweerder eisers bij brief van 18 maart 2000 medegedeeld dat de bezwaren ongegrond blijven.
Standpunten partijen
Eisers stellen dat de door hen geleden schade in verband met de bietenoogst volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Het gaat hier om percelen grond die liggen in de gemeente Noordenveld die door het stopzetten van het gemaal "De Zeven Blokken" geheel onder water zijn komen te liggen. Als gevolg hiervan konden de suikerbieten op deze percelen niet tijdig worden gerooid. Met veel extra moeite en kosten zijn de bieten uiteindelijk nog op 30 november 1998 gerooid, aldus eisers. Eisers stellen dat ten gevolge van het onder water zetten van de bieten en de daaropvolgende vorst er veel wortelverlies en suikerverlies in de bieten is opgetreden, waarvan de schade door de CSM Suiker BV is beraamd op f 11.909,28. Eisers stel-len dat verweerder hierop in het bestreden besluit in het geheel niet is ingegaan, waardoor het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Eisers stellen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, gelegen in de stopzetting van het gemaal "De Zeven Blokken", waardoor toepassing van artikel 8 van de Wet, de hardheids-clausule, van toepassing is.
Verweerder stelt dat de schade aan de bietenoogst van eiser niet elders kan worden verhaald. Voor zover eisers hebben beoogd het waterschap aansprakelijk te stellen - vanwege een onrechtmatige daad -, stelt verweer-der dat de rechtbank in zoverre niet bevoegd is te oordelen.
Verweerder stelt voorts dat de schade aan de bietenoogst het gevolg is van het handelen van eisers zelf en niet voor ver-goeding ingevolge de regeling in aanmerking komt. Verweerder stelt dat sprake is van een rooiverlies dat niet onder het begrip teeltplanschade valt. Aanvullend is namens verweerder ter zitting verklaard dat het niet mogelijk is om te bepalen wat rooiverlies is en dat alleen gekeken is naar de produkten die nog op het veld stonden.
Met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule stelt verweerder dat blijkens de Memorie van Toelichting hierbij deze van toepassing is als "een gedupeerde tussen wal en schip valt dan wel in ernstige financiële problemen geraakt als gevolg van een ramp of zwaar ongeval, omdat hij geen beroep kan doen op andere voorzieningen".
Verweerder stelt dat gesteld noch gebleken is dat een derge-lijke situatie zich hier voor-doet.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat met het schrijven van 18 juli 2000, ondanks eerdere berichtgevingen hieromtrent, wel is bedoeld om een nieuw besluit te nemen, onder intrekking van het eerdere besluit van 1 maart 2000.
Relevante regelgeving
Ingevolge artikel 1, sub d, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) wordt onder schadegebied verstaan het bij ministeriële regeling vastge-stelde, in Nederland gelegen gebied waarin een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard, heeft plaatsgevonden en waarin als gevolg daarvan schade is geleden dan wel kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid.
In artikel 3 van de Wet is bepaald dat bij koninklijk besluit deze wet van toepassing kan worden verklaard in geval van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet rampen en zware ongevallen, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet heeft een gedu-peerde recht op een tegemoetkoming in de in deze bepaling nader aangeduide categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard.
Ingevolge deze bepaling en het bepaalde onder e komt voor een tegemoetkoming in aanmerking de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen.
In artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet is bepaald dat een gedupeerde geen recht heeft op een tegemoetkoming in de schade of kosten, voor zover de schade of kosten zijn veroorzaakt door eigen schuld van de gedupeerde. Ingevolge het bepaalde onder d van deze bepaling heeft de gedupeerde evenmin recht op een tegemoetkoming wanneer hij onvoldoende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van die schade of kosten.
Artikel 5, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de omvang van de schade en, voor zover nodig, van de kosten door of onder verantwoordelijkheid van een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen schade-expert, wordt opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Ingevolge het tweede lid verstrekt de schade-expert aan de gedupeerde een afschrift van het schade-rapport. In het derde lid is bepaald dat al dan niet op ver-zoek van de gedupeerde de omvang van de schade en de kosten opnieuw door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert bedoeld in het eerste lid kan worden opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Het tweede lid is van toepas-sing.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wet kan bij het bepa-len van de hoogte van de tegemoetkoming een eigen risico en een drempelbedrag worden gehanteerd, waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In het derde lid is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de hoogte van de tegemoetkoming.
In artikel 8 van de Wet is bepaald dat van de ministeriële regelingen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, en 7, eerste lid, kan worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Wet is bij Koninklijk Besluit van 5 maart 1999 (inwerking getreden op 24 maart 1999) de Wet van toepassing verklaard op de schade en kosten die zijn ontstaan ten gevolge van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 (artikel 1 van het KB).
In de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (Wts2-regeling) is het schadegebied overeenkom-stig het bepaalde in artikel 1, sub d, van de Wet vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, sub b, van de Wts2-regeling wordt in deze regeling onder regeling verstaan de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: Wts1-rege-ling).
Artikel 2 van de Wts2-regeling luidt als volgt:
"1. Deze regeling is van toepassing op de schade en kos-ten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
2. Als schadegebied, bedoeld in artikel 1, onder deel d, van de wet worden aangewezen de gemeenten en delen van gemeenten die zijn aangewezen in de bijlage behorende bij deze regeling.".
Omtrent de hoogte van de tegemoetkoming, de berekenings-grond-slag en de procedure die moet worden gevolgd ter verkrijging van een tegemoetkoming zijn in de Wts2-rege-ling de desbetref-fen-de artikelen van de Wts1-regeling van toepassing verklaard.
Ingevolge artikel 4 van de Wts2-regeling juncto artikel 10 van de Wts1-regeling bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming in de schade 65% van het schadebedrag. Blijkens artikel 4 van de Wts2-regeling juncto artikel 13 van de Wts1-regeling bedraagt het eigen risico voor bedrijven niet meer dan f 10.000,--.
De schadetermijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder e, van de Wet is bij artikel 6 van de Wts2-regeling juncto artikel 14 van de Wts1-regeling bepaald op 52 weken, gerekend vanaf 27 oktober 1998.
Beoordeling
Allereerst overweegt de rechtbank met betrekking tot de door verweerder gevolgde procedure dat gebleken is dat verweerder zich inmiddels op het standpunt heeft gesteld dat van een kennelijkheid ten aanzien van de ongegrondheid van de bezwaren geen sprake is, waardoor verweerder thans meent dat eisers in de bezwaarprocedure hadden moeten worden gehoord. Verweerder heeft getracht dit tijdens de beroepsprocedure te herstellen door eisers alsnog de gelegenheid te bieden hun bezwaren mondeling toe te lichten. Eisers hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verweerder gekozen gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient. Dit geldt te meer doordat verweerder tijdens de beroepsprocedure een wisselend standpunt heeft ingenomen over het karakter van het schrijven van 18 juli 2000. Uitgaande van een nieuw besluit kan dit besluit onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure worden betrokken.
Overwogen wordt dat het horen een elementair element is van de bezwaarprocedure. Verweerder heeft reeds zelf aangegeven dat van een kennelijke ongegrondheid geen sprake is en er derhalve sprake is van schending van de hoorplicht. De rechtbank ziet hierin aanleiding het bestreden besluit van 1 maart 2000 te vernietigen, omdat dit besluit niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering ten aanzien van de kennelijkheid.
Onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb gaat de rechtbank voorts over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 juli 2000.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat bij haar uitspraak van 15 november 2000 de Wts2-regeling onverbindend is geacht voor zover deze betrekking heeft op de gebiedsbepaling dan wel de aanwijzing van (de grenzen van) het schadegebied. Deze uitspraak alsmede de door verweerder toegezegde nieuwe gebiedsvaststelling in het kader van onderhavige regeling hebben naar het oordeel van de rechtbank geen (inhoudelijke) consequenties voor onderhavige zaak.
Eisers wensen ingevolge de Wts2-regeling een tegemoetkoming in de schade aan 6,5 hectare suikerbieten door wortelverlies en suikerverlies ten bedrage van f 11.909,28, waaronder ook begrepen kosten voor de aanschaf van landbouwplastic en extra loonwerkkosten.
Verweerders standpunt komt er primair op neer dat hij van mening is dat ten aanzien van het rooiverlies geen sprake is van een teeltplanschade als bedoeld in artikel 4 van de Wet. Volgens verweerder moet het gaan om een verstoring van het groeiproces. Naar het oordeel van de rechtbank geeft verweerder hiermee een te beperkte uitleg van het begrip teeltplanschade. Ingevolge de wet moet het gaan om een financieel verlies als gevolg van een verminderde opbrengst door verlies of beschadiging aan gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit en/of kwaliteit is ontstaan. De in geding zijnde rooiverliezen voldoen aan deze definitie.
Voldoende aannemelijk wordt geacht - en door verweerder is dat ook toegegeven - dat suikerbieten eind oktober niet meer groeien. Indien verweerders standpunt zou moeten worden gevolgd, is niet te verklaren waarom de in het geheel niet gerooide - en eveneens niet meer groeiende - bieten wel voor een vergoeding in aanmerking komen. Naar voren is gekomen dat verweerder betreffende pootaardappelen, die eind oktober evenmin groeien, een dergelijk standpunt niet hanteert, waardoor verweerder in dezen geen bestendige beleidslijn volgt, zodat het door verweerder hier ingenomen standpunt reeds daarom niet kan worden gevolgd.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat betreffende de - met schade - gerooide bieten wordt voldaan aan de omschrijving van het begrip teeltplanschade. HihhhhhDat het voor verweerder niet doenlijk is om van de schade aan geoogste bieten de daadwerkelijke schade als gevolg van de extreem zware regenval vast te stellen, betekent niet dat dergelijke kosten in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wanneer eisers zich als "goede huisvaders" inzetten om nog zoveel mogelijk, zij het met verlies, te oogsten, kan het niet zo zijn dat een dergelijk verlies, dat voldoet aan de hiervoor gegeven omschrijving, niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat verweerder - zoals ter zitting naar voren is gebracht -, hetzij de middelen mist om controles uit te voeren of is voldaan aan het causaliteitsvereiste, hetzij de capaciteit (menskracht) mist om een dergelijke controle - bij zoveel aanvragen - uit te voeren.
Wanneer de indiener van de aanvraag aannemelijk maakt dat de gestelde (teeltplan)schade het gevolg is van de zware regenval, dient verweerder hierin een tegemoetkoming te verstrekken, tenzij verweerder met een tegenbewijs komt (dat niet wordt weerlegd door de aanvrager). Geoordeeld wordt dat het door eisers gestelde rooiverlies onder de definitie van het begrip teeltplanschade valt, dat het derhalve voor vergoeding in aanmerking komt en dat verweerder in dit verband niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van eigen schuld van eisers als bedoeld in artikel 4, lid 3, aanhef en onder c, van de Wet. Evenmin is het bepaalde onder d van dit artikellid van toepassing. Een andere conclusie zou ook tot een zeer onbevredigend resultaat leiden - waarvan niet aannemelijk is dat dit door de wetgever is beoogd -, omdat degene die de schade probeert te beperken in een meer nadelige positie komt te verkeren dan degene die zijn gewas/oogst geheel in de grond laat zitten.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet, waardoor het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Voor wat betreft de door eisers gestelde schade in verband met de aanschaf van landbouwplastic en extra loonwerkkosten heeft verweerder de afwijzing onvoldoende gemotiveerd, waardoor dit deel van het besluit in strijd moet worden geacht met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Verweerder zal bij een nieuw te nemen besluit ten aanzien van deze kosten moeten beoordelen of sprake is van schade als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder i, van de Wet (bereddingskosten).
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule, waarop eisers zich hebben beroepen. Een beoordeling van de toepassing van deze clausule is eerst dan aan de orde, indien niet op de reguliere wijze van de tegemoetkomingsregeling tot een toekenning kan worden overgegaan. Verweerder zal hierover eerst een nieuw besluit dienen te nemen.
Tot slot wordt nog overwogen dat de rechtbank geen aanleiding ziet zich onbevoegd te verklaren, zoals door verweerder naar voren is gebracht. Niet is gebleken dat eisers met onderhavige procedure hebben beoogd een civiele vordering in te stellen.
Nu het beroep - ook voor zover gericht tegen het besluit van 18 juli 2000 - voor gegrondverklaring in aanmerking komt, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs in verband met de behandeling van hun beroep hebben moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1.420,-- als proceskosten en op f 6,64 als reiskosten.
III. Beslissing
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
II. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
III. veroordeelt verweerder in de kosten van eisers in deze procedure ten bedrage van f 1.426,64;
IV. bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad f 225,-- aan hen vergoedt;
V. wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken) aan als de rechtspersoon die de onder III en IV genoemde bedragen dient te betalen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belangheb-bende, hoger beroep instellen bij de Afdeling be-stuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroep-schrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzen-ding van de uitspraak door de grif-fier.
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mrs. H.J. ter Schegget en J.S. Bartstra, rechters, en uitgesproken in het openbaar op
door mr. T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.
mr. A. Verweij mr. T.F. Bruinenberg
Afschrift verzonden op:
typ: JO