Parketnummer: 19/810015-00
Uitspraak d.d.: 13 april 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN
STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans verblijvende in [verblijfplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2000, 13 september 2000, 15 november 2000, 7 februari 2001 en .
De verdachte is verschenen ter terechtzittingen van 15 november 2000 en 30 maart 2001, telkens bijgestaan door , advocaat te .
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 16 februari 2000 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade G.B. Nagelhout van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die Nagelhout met een schaal, althans een hard en zwaar voorwerp, op het hoofd geslagen en/of (vervolgens) de keel/hals van die Nagelhout dichtgedrukt/dichtgeknepen en enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden tengevolge waarvan voornoemde Nagelhout is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 16 februari 2000 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, althans in Nederland, opzettelijk G.B. Nagelhout van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die Nagelhout met een schaal, althans een hard en zwaar voorwerp, op het hoofd geslagen en/of (vervolgens) de keel/hals van die Nagelhout dichtgedrukt/dichtgeknepen en enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden tengevolge waarvan voornoemde Nagelhout is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 16 februari 2000 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, opzettelijk en met voorbedachten rade G.B. Nagelhout van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die Nagelhout met een schaal op het hoofd geslagen en vervolgens de keel/hals van die Nagelhout dichtgedrukt/dichtgeknepen en enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden tengevolge waarvan voornoemde Nagelhout is overleden;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
,
strafbaar gesteld bij artikel van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
Bij de stukken is aanwezig een multidisciplinair rapport d.d. 11 oktober 2000, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater, en H.E.W. Koornstra, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Voorts zijn bij de stukken aanwezig een rapportage d.d. 19 maart 2001, opgemaakt door dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater, en een rapportage d.d. 26 maart 2001, opgemaakt door dr. Th.A.M. Deenen, psycholoog.
De rechtbank stelt allereerst vast dat al deze rapporten als conclusie inhouden dat verdachte lijdt aan een ernstige stoornis van de geestvermogens. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum houdt verder als conclusie in dat het tenlastegelegde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Ter terechtzitting van 30 maart 2001 is evenwel door de heer Offermans verklaard dat de conclusie even goed had kunnen zijn dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is.
De deskundigen Van Panhuis en Deenen delen niet de conclusie van het Pieter Baan Centrum dat verdachte (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Volgens Van Panhuis kan verdachte het tenlastgelegde feit volledig worden toegerekend, omdat hij zich zeer goed kon realiseren dat hij met het plegen ervan tegen de wet inging, terwijl hij over voldoende andere mentale faculteiten beschikt om andere gedragskeuzes te kunnen maken (pagina 14, punt 4). Van Panhuis wijst er verder op dat in (moderne) discussies veel deskundigen de stelling verdedigen dat een defect als bij betrokkene aanwezig geen reden is voor verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dit gaat volgens hem ook hier op.
Volgens Deenen heeft verdachte het inzicht gehad dat wat hij deed maatschappelijk onaanvaardbaar was en onwettig, terwijl hij op het moment van handelen in staat is geweest zich anders te gedragen. Deenen spreekt van het ontbreken van een direct causaal verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde: hij had de relatie gewoon kunnen beëindigen of openheid van zaken kunnen geven.
De rechtbank kan de eindconclusie van beide deskundigen niet goed plaatsen in het licht van de bevindingen die in de rapportages zijn verwoord. Waarom de stoornis van verdachte op geen enkele wijze van invloed zou moeten worden geacht op het plegen van het delict, is onvoldoende beargumenteerd en zeker niet te rijmen met de bevindingen van Van Panhuis dat de stoornis van verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij het plegen van het delict en dat verdachte vanuit zijn stoornis is gekomen tot het tenlastegelegde feit (pagina 13, onder 3).
Op basis van alle deskundigenrapportages komt de rechtbank tot de slotsom dat moet worden aangenomen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die zich ook voordeed ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het -mede gelet op hetgeen ter terechtzitting door Offermans hieromtrent is medegedeeld- in enigszins verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging.
STRAFMOTIVERING
Naar het oordeel van de rechtbank dient het bewezenverklaarde feit tot een langdurige vrijheidsstraf te leiden. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende:
verdachte heeft opzettelijk en na kalm beraad zijn vriendin, Grietje Boukje Nagelhout, een jonge vrouw die van hem hield en van wie verdachte zegt te hebben gehouden, van het leven beroofd;
het motief voor deze moord, namelijk dat verdachte bang was dat Grietje zou ontdekken dat hij grote schulden had en hem daarom zou verlaten is voor de buitenwereld volstrekt onbegrijpelijk; er waren immers ook andere, veel minder verregaande mogelijkheden geweest om tot een oplossing van dit probleem te komen;
nadat verdachte ’s ochtends zijn voornemen om Grietje van het leven te beroven op het laatste moment niet had doorgezet, heeft hij later op de dag, zonder in de tussentijd enig moment te hebben overwogen van zijn voornemen af te zien, alsnog dat voornemen ten uitvoer gebracht;
nadat verdachte Grietje met een zware schaal op haar achterhoofd had geslagen, waardoor zij bewusteloos raakte, heeft verdachte haar ook nog gewurgd, omdat hij had geconstateerd dat zij nog ademde;
op een uiterst kille en respectloze wijze heeft verdachte zich vervolgens van het lichaam ontdaan, door het in een rioolput te dumpen;
verdachte heeft de nabestaanden van Grietje lange tijd in de waan gelaten dat zij nog leefde;
verdachte heeft door zijn handelen intens en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van Grietje;
verdachte heeft door zijn handelen de rechtsorde ernstig geschokt, aangezien moord behoort tot de ernstigste feiten die in onze samenleving denkbaar zijn.
Anderzijds heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat verdachte slechts eenmaal, in 1981, voor een andersoortig feit met Justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is.