ECLI:NL:RBASS:2001:AB0004

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
14 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19.830195-00
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en aanzetten tot haat tegen asielzoekers

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Assen, stond de verdachte terecht voor het plegen van een poging tot brandstichting en het aanzetten tot haat tegen asielzoekers. De feiten vonden plaats op 30 augustus 2000, toen de verdachte samen met anderen molotovcocktails gooide naar een asielzoekerscentrum in Roden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het gooien van de brandbommen, opzettelijk gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt. De verdachte werd bijgestaan door mr. F.J.B. de Jong, advocaat te Assen, en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 31 januari 2001.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het gezamenlijk stichten van brand en het aanzetten tot haat tegen asielzoekers. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging tot brandstichting en het aanzetten tot haat, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de daad, hoewel racistische trekken vertoonend, niet kon worden gekwalificeerd als een racistische aanslag ingegeven door diepgewortelde haat tegen vreemdelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en bepaalde dat de verdachte 240 uur onbetaalde arbeid moest verrichten.

De rechtbank hield rekening met de context van de daad, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van zijn acties. De uitspraak benadrukte dat de verdachte niet de intentie had om daadwerkelijk brand te stichten, maar welbewust het risico had aanvaard dat dit zou kunnen gebeuren. De rechtbank vond het belangrijk om een strenge strafrechtelijke reactie te geven, gezien de ernst van het vergrijp en de gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

parketnummer : 19.830195-00
uitspraak dd.: 14 februari 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN
STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2001.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.J.B. de Jong, advocaat te Assen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2000 te Roden, althans in de gemeente
Noordenveld, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand
te stichten in en/of aan, en/of een ontploffing teweeg te brengen in en/of
bij, een of meer (sta)caravan(s) en/of (een) andere opstal(len) en/of andere
goederen, staande/zich bevindend op het (terrein van het) asielzoekerscentrum
aan/nabij de Hullenweg, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor die caravan(s) en/of opstal(len) en/of de inboedel daarvan en/of andere
goederen en/of levensgevaar voor een of meer anderen, te weten voor een of
meer in die caravan(s) en/of opstal(len) aanwezige perso(o)n(en), te duchten
was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een
of meer molotovcocktail(s), althans een of meer (gedeeltelijk) met brandbare
vloeistof gevulde fles(sen), die was/waren voorzien van (een) lont(en) en
welke lont(en) in brand was/waren gestoken, in elk geval enig(e)
brandba(a)r(e) en/of ontplofba(a)r(e) voorwerp(en), heeft gegooid naar/in de
richting van (een of meer van) die caravan(s) en/of die opstal(len) en/of
andere goederen, die zich op het terrein bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2000 te Roden en/of te Nieuw-Roden, althans in
de gemeente Noordenveld, ter voorbereiding van het misdrijf van het
opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer anderen te
duchten is,
opzettelijk een of meer molotovcocktail(s), althans een of meer (gedeeltelijk)
met brandbare vloeistof gevulde fles(sen), die was/waren voorzien van (een)
lont(en), in elk geval enig(e) brandba(a)r(e) en/of ontplofba(a)r(e)
voorwerp(en), kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2000, te Roden, althans in de gemeente
Noordenveld, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Hullenweg
en/of andere wegen in Roden, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) caravan(s) en/of (andere)
opstal(len) en/of (andere) goederen, die zich bevonden op het terrein van het
asielzoekerscentrum en/of tegen de/een in (een) caravan(s)/woning(en) op het
asielzoekercentrum verblijvend(e) perso(o)n(en), althans tegen een asiel-
zoekerscentrum, welk geweld bestond uit
- het gezamenlijk schreeuwend, althans luidruchtig, optrekken/zich begeven
naar (het terrein van) dat asielzoekerscentrum en/of
- het met zich voeren en/of het (vervolgens) gooien/werpen van een of meer
molotov-cocktails, althans een of meer brandbare en/of ontplofbare voorwerpen;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2000 te Roden en/of te Nieuw-Roden, althans in
de gemeente Noordenveld, in het openbaar, namelijk in/bij een caravan, staande
op het erf en/of op het erf van een woning aan de Poolswijk 8 te Nieuw-Roden
en/of terwijl hij met anderen zich vanaf de Poolswijk te Nieuw-Roden begaf
naar het asielzoekerscentrum aan de Hullenweg te Roden, mondeling, heeft
aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten
asielzoekers/vluchtelingen, en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed
van mensen, te weten asielzoekers/vluchtelingen en/of (de door asielzoekers/
vluchtelingen bewoonde woningen/caravans op) een asielzoekerscentrum aan de
Hullenweg, wegens ras/huidskleur, door te roepen/zeggen:
- "wie gaat er mee molotov-cocktails gooien naar het AZC?" en/of
- "we pakken ze" en/of
- "we zorgen dat die zwarten weg gaan" en/of
- "oprotten, die zwarten" en/of
- "we gaan het AZC platgooien" en/of
- "foreigner, leave our country";
art 137d Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 30 augustus 2000 te Roden, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand te stichten in een of meer stacaravans, staande op het terrein van het asielzoekerscentrum aan de Hullenweg, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de inboedel daarvan en andere goederen en levensgevaar voor anderen, te weten voor een of meer in die caravans aanwezige personen, te duchten was, met dat opzet met zijn mededaders, met brandbare
vloeistof gevulde flessen, die waren voorzien van een lont en
welke lonten in brand waren gestoken, heeft gegooid naar een van die caravans, die zich op het terrein bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 augustus 2000 te Nieuw-Roden, in het openbaar, namelijk in/bij een caravan, staande op het erf van een woning aan de Poolswijk 8 te Nieuw-Roden mondeling heeft aangezet tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten asielzoekers/ vluchtelingen, en gewelddadig optreden tegen persoon of goed
van mensen, te weten asielzoekers/vluchtelingen en de door asielzoekers/vluchtelingen bewoonde caravans op een asielzoekerscentrum aan de Hullenweg, wegens ras door te roepen:
- "wie gaat er mee molotov-cocktails gooien naar het AZC?" en
- "we pakken ze" en
- "we zorgen dat die zwarten weg gaan" en
- "oprotten, die zwarten" en
- "we gaan het AZC platgooien"
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder 1. primair en 2. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
KWALIFICATIES
Het bewezene levert respectievelijk op:
onder 1. primair: Medeplegen van poging tot brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaan voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
onder 2.: In het openbaar, mondeling, aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras,
strafbaar gesteld bij artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
STRAFMOTIVERING
In de avond van 30 augustus 2000 zijn er drie molotovcocktails geworpen op het terrein van het asielzoekerscentrum (AZC) te Roden. Twee daarvan zijn gegooid in de richting van een stacaravan. Eén van deze twee is daadwerkelijk tot ontbranding gekomen en wel op korte afstand van de stacaravan. In die stacaravan bevonden zich op dat moment meerdere personen.
De rechtbank is van oordeel dat deze daad moet worden gekwalificeerd als een poging tot brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en personen was te duchten. De daad is gepleegd in vereniging.
De Officier van Justitie is de overtuiging toegedaan dat het gaat om een racistische daad en heeft dit ook laten meewegen in de straffen die zijn geëist.
Wat het motief betreft overweegt de rechtbank het volgende.
Het plan om molotovcocktails te gaan gooien naar het AZC is ontstaan in en bij een caravan die dienst deed als een soort hangplaats voor een groep jongeren uit Nieuw-Roden en directe omgeving. Deze caravan stond op het erf van de ouders van de verdachte [naam medeverdachte].
De verdachten hebben verklaard dat in deze caravan wel vaker discriminerende en racistische opmerkingen werden gemaakt over buitenlanders en met name asielzoekers. Maar dat zou allemaal niet zoveel te betekenen hebben gehad.
Op de bewuste avond zou de stemming in de caravan aanvankelijk niet anders zijn geweest dan anders. Tijdens de gesprekken werden wel racistisch getinte opmerkingen gemaakt, maar - zo blijkt uit de verschillende verklaringen - niet opvallend meer of feller dan anders. De stemming sloeg echter om toen de verdachte [naam medeverdachte] kwaad was geworden, omdat hij van zijn moeder geen toestemming had gekregen om in de caravan te blijven slapen. De racistische uitlatingen werden feller. Uit de verklaringen van de verdachten en getuigen komt naar voren dat met name de verdachten [namen medeverdachten] zich in dit verband negatief hebben onderscheiden. Uiteindelijk werden kreten geslaakt als: 'we gaan het AZC platgooien'.
[Naam medeverdachte] is vervolgens naar de schuur gegaan om molotovcocktails te vervaardigen. Hij heeft daarbij hulp gekregen van een aantal medeverdachten.
Voor zover is komen vast te staan zijn er uiteindelijk vier molotovcocktails vervaardigd. [Naam verdachte] en [namen medeverdachten] hebben ieder een molotovcocktail meegenomen en zijn tezamen met twee anderen, waaronder de verdachte [naam medeverdachte], op de fiets en de bromfiets naar het AZC gereden. Met betrekking tot de vraag of er onderweg nog racistisch getinte opmerkingen zijn gemaakt of zijn geschreeuwd, lopen de verklaringen van de verdachten uiteen. Dit is dan ook onvoldoende komen vast te staan. Wel acht de rechtbank bewezen dat er bij het werpen van de molotovcocktails nog beledigingen zijn geuit aan het adres van asielzoekers, maar in welke bewoordingen en door wie er is geroepen, is niet vast komen te staan.
Het bovenstaande feitenrelaas laat geen ruimte voor een andere conclusie dan dat sprake is geweest van een racistisch getinte actie, gericht tegen het AZC en daar verblijvende asielzoekers.
Met betrekking tot de vraag wat de betrokkenen heeft bewogen om tot deze daad over te gaan, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het onderzoek is niet gebleken dat de verdachten, of één van hen, kunnen worden beticht van het aanhangen van rechts-extremistische standpunten of denkbeelden. Allen komen uit normale Drentse gezinnen en waren van onbesproken of nagenoeg onbesproken gedrag.
Op grond van de beschikbare gegevens houdt de rechtbank het ervoor dat het idee om molotovcocktails naar het AZC te gaan werpen op de bewuste avond spontaan is ontstaan en in de groep heeft kunnen gedijen onder invloed van drank en (soft) drugs en onder invloed van elkaar. Stoerdoenerij, het erbij willen horen
en niet voor elkaar onder willen doen, niet willen afhaken omdat je anders een mietje gevonden wordt, dat alles wordt vaak gehoord als het gaat om groepsgedrag van jongeren. Het is bekend dat groepen gezamenlijk tot daden kunnen komen waartoe de groepsleden individueel niet in staat moeten worden geacht. Dat fenomeen heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook hier duidelijk gemanifesteerd.
Er is ook geen sprake geweest van een goed voorbereid plan. Aangekomen bij het AZC heeft eenieder gehandeld zoals hij heeft gehandeld.
Ook de gedragingen van de verdachten nadien wijzen niet op het willen stellen van een politieke of rechts-extremistische daad. Uit de ter beschikking staande gegevens maakt de rechtbank op dat alle verdachten de maatschappelijke impact van hun actie niet hebben voorzien en erg geschrokken zijn van de publieke reacties die zij met hun daad teweeg hebben gebracht.
Voorts hecht de rechtbank geloof aan de verklaringen van de verdachten, dat zij - ieder voor zich - niet de bedoeling hebben gehad om daadwerkelijk brand te stichten in een stacaravan op het AZC. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. [Naam mede- verdachte] heeft zijn molotovcocktail in het geheel niet gegooid. [Naam medeverdachte] heeft de zijne op een plek gegooid waar geen stacaravan in de buurt was. [Naam verdachte] en [naam mede-verdachte] tenslotte hebben wel in de richting van een stacaravan gegooid, maar deze niet geraakt. Gezien de geringe afstand tussen het vastgestelde werppunt en de stacaravan, gaat de rechtbank er vanuit dat zij zeker in staat zijn geweest om de stacaravan wel te raken, zodat het ervoor wordt gehouden dat ook zij bij het gooien van hun molotovcocktail niet de bedoeling hebben gehad de stacaravan te raken.
De rechtbank tekent hier echter bij aan, dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte] door hun handelwijze welbewust het risico hebben aanvaard dat hun molotovcocktail wel tot brand in de stacaravan zou leiden. En feitelijk heeft het ook niet zoveel gescheeld, omdat de tot ontbranding gekomen molotovcocktail is doorgerold tot op slechts twee meter van de stacaravan. En voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat de verdachten tevoren afspraken hebben gemaakt over het bewust niet raken van stacaravans (of andere objecten) op het terrein van het AZC. Dat betekent dat de verdachten alleen hun eigen intenties kenden en dus welbewust het risico hebben genomen dat hun medeverdachten met andere intenties hun molotovcocktails zouden werpen.
Dit alles overziende is de conclusie van de rechtbank dat het gepleegde feit, de poging tot brandstichting op het AZC, weliswaar racistische trekken vertoont, maar niet kan worden geduid als een racistische aanslag die is ingegeven door een diepgewortelde haat tegen vreemdelingen.
Dat neemt niet weg dat de daad moet worden bestempeld als een ernstig vergrijp, dat niet kan worden afgedaan als een uit de hand gelopen kwajongensstreek. Het feit heeft geleid tot hevige beroering in de samenleving en met name onder asielzoekers tot grote onzekerheid wat betreft hun veiligheid. Een strenge strafrechtelijke reactie is dan ook gepast. De geschetste context waarin de rechtbank de poging tot brandstichting plaatst, impliceert evenwel dat de op te leggen straffen lager zullen uitvallen dan die welke door de Officier van Justitie zijn geëist.
De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte] als hoofddaders moeten worden bestempeld. Zij hebben zich ontpopt als de initiatiefnemers en zijn de gangmakers geweest. Hun molotovcocktails zijn het dichtst bij de bewoonde stacaravan op het AZC-terrein terecht gekomen. En zij hebben opruiende taal uitgeslagen, in ieder geval in de caravan waar het idee is geboren. Ten aanzien van beiden acht de rechtbank naast de poging tot brandstichting in vereniging ook bewezen dat zij anderen hebben aangezet tot rassenhaat.
De rol van [naam medeverdachte] is minder prominent geweest. Hij heeft niet meegeholpen met het vervaardigen van de molotovcocktails, maar hij heeft wel een molotovcocktail meegenomen en hij is meegegaan naar het AZC. Naar zijn zeggen heeft hij onderweg de brandstof uit de fles laten lopen. Maar daarvan heeft hij zijn medeverdachten niet op de hoogte gebracht. Dezen verkeerden daarom in een andere veronderstelling. Bovendien heeft hij zijn fles als eerste geworpen. Mede daardoor heeft hij de anderen aangemoedigd om ook hun flessen te werpen. De rechtbank acht wat hem betreft daarom het medeplegen van de poging tot brandstichting bewezen.
Ook ten aanzien van [naam medeverdachte] acht de rechtbank het medeplegen van de poging tot brandstichting bewezen. Hij heeft een bescheiden aandeel gehad in het vervaardigen van de molotovcocktails en is met één van de vier molotovcocktails in zijn bezit meegegaan naar het AZC. Net als alle anderen wist ook hij dat het de bedoeling was om de vervaardigde en meegenomen brandbommen op het AZC-terrein tot ontbranding te laten komen. Hij heeft zijn molotovcocktail uiteindelijk niet gegooid. Naar zijn zeggen had hij dit reeds onderweg besloten. Dit wordt bevestigd door de jongen die de bromfiets bereed waar [naam medeverdachte] achterop zat. Maar vervolgens besluit deze jongen wel een integraalhelm op te zetten om herkenning te voorkomen en rijden beiden mee met de groep naar het AZC, terwijl de beslissing van [naam medeverdachte] om niet te gooien niet aan de anderen is kenbaar gemaakt. En uit de verschillende verklaringen maakt de rechtbank op dat de brommer waarop [naam medeverdachte] werd vervoerd bij het AZC heeft stilgestaan.
[Naam medeverdachte] is meegegaan naar het AZC. Hij had geen molotovcocktail bij zich en is ook niet behulpzaam geweest bij het vervaardigen ervan. Hij wist wat de bedoeling was. Hij heeft bij de caravan van waaruit de groep is vertrokken een molotovcocktail aangereikt gekregen, maar deze doorgegeven aan [naam medeverdachte]. Bij het AZC is hij vooruit gefietst en heeft hij enkele tientallen meters verderop gekeken naar wat de anderen deden. Zijn gedrag is laakbaar. Hem kan worden verweten dat hij is meegegaan en op geen enkele manier getracht heeft de anderen af te brengen van hun voornemen. Maar de rechtbank acht zijn rol te bescheiden om ten aanzien van hem het medeplegen van de poging tot brandstichting te kunnen bewijzen. Ook op de andere onderdelen van de tenlastelegging zal hij worden vrijgesproken.
[Naam medeverdachte] is niet meegeweest naar het AZC. Hij heeft echter actief meegewerkt aan het bereiden van de molotov-cocktails, in de wetenschap dat het plan bestond om deze te gaan werpen op het terrein van het AZC. Gelet op zijn rol in het geheel acht de rechtbank medeplichtigheid aan de poging tot brandstichting bewezen.
De rechtbank neemt voorts bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking het aanbod van verdachte tot het verrichten van onbetaalde arbeid, bestaande uit werkzaamheden welke voorkomen op de door de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, overgelegde lijst en de bereidheid van deze Stichting verdachte op korte termijn de onbetaalde arbeid te doen verrichten.
De rechtbank heeft overwogen verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte groot zes maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden echter van oordeel dat in dit geval, mede gezien het door verdachte gedane aanbod, naast het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf aanleiding is voor het opleggen van de straf van onbetaalde arbeid in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT:
verklaart bewezen, dat het onder 1. primair en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan;
stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld;
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt,
dat de veroordeelde zal deelnemen aan het project "Vrienden", met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht;
het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden;
bepaalt dat de arbeid zal bestaan uit werkzaamheden welke voorkomen op de door de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, overgelegde lijst;
stelt de termijn binnen welke de onbetaalde arbeid dient te zijn aangevangen op 3 maanden nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden en stelt de termijn binnen welke de arbeid na aanvang dient te zijn verricht op twaalf maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde verrichting van onbetaalde arbeid in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per in verzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mrs. J.A.A.M. van Veen en H.K. Elzinga, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 februari 2001, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.-