ECLI:NL:RBASS:2000:AA8584

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
22 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/759 BELEI P09 G01
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken inzake tegemoetkoming schade door extreem zware regenval

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij de bezwaren van eiser tegen een eerder besluit ongegrond zijn verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 5 april 1999, betrof de toekenning van een tegemoetkoming van ƒ 2.250,- aan eiser in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval in 1998. Eiser had schade gemeld als gevolg van zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 en had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van herstel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 oktober 2000, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Staatssecretaris was ook vertegenwoordigd door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade-expert een schadebedrag van ƒ 6.030,63 had vastgesteld, maar dat de controleur van de Staatssecretaris dit had herleid naar ƒ 2.500,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de tegemoetkoming, omdat hij van mening was dat de kosten van herstel niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat er onduidelijkheid bestond over de status van de kelderwanden voor en na de regenval en dat de Staatssecretaris bij zijn besluitvorming van een verkeerde veronderstelling is uitgegaan.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op ƒ 1.420,-, en is het griffierecht van ƒ 225,- aan eiser vergoed.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen
Zevende meervoudige kamer
voor bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 99 / 759 BELEI P09 G01
U I T S P R A A K
In het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 5 april 1999 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de toekenning aan eiser van een tegemoetkoming van ƒ 2.250,- in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998.
Namens eiser is bij brief van 5 november 1999 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 1999 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 4 oktober 2000, alwaar eiser is verschenen bij gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden].
II. Motivering
Feiten
Als gevolg van zware regenval op 27 en 28 oktober 1998, heeft eiser - aan de hand van een daartoe bestemd formulier - schade gemeld bij Laser (de Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).
Nadat deze melding in behandeling is genomen, heeft een onafhankelijke schade-expert op 13 januari 1999 vastgesteld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om de schade te herstellen.
Op 22 januari 1999 heeft eiser bij Laser een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van de extreme regenval in oktober 1998.
Een controleur van de zijde van verweerder heeft op 12 februari 1999 de door de schade-expert getaxeerde kosten van ƒ 6.030,63 herleid naar een schadebedrag van ƒ 2.500,- en de schade als gevolg van de ramp op dit laatste bedrag vastgesteld.
Bij het primaire besluit van 5 april 1999 is namens verweerder aan eiser medegedeeld dat de getaxeerde schade aan opstal (onroerend goed) ƒ 2.500,- bedraagt en dat de tegemoetkoming neerkomt op ƒ 2.250,- (90% van de getaxeerde schade). Eiser is er voorts op gewezen dat hij om een hertaxatie kan vragen.
Namens eiser is hiertegen bij brief van 10 mei 1999 bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren (kennelijk) ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt eiser
Eiser stelt dat het laten uitvoeren van een contra-expertise geen zin meer had, omdat hij overeenkomstig de mededelingen van de schade-expert tijdens de eerste expertise reeds tot reparatie is overgegaan.
Met betrekking tot verweerders standpunt dat een deel van de kosten niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komen, merkt eiser op dat het hier niet gaat om kosten van preventie maar van herstelwerkzaamheden De kelderwanden zijn geïnjecteerd waardoor ze, aldus eiser, zijn teruggebracht in de staat waarin zij voor de schade verkeerden. Eiser stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van zijn woning geen sprake was van achterstallig onderhoud of van waardevermeerdering.
Standpunt verweerder
Verweerder stelt dat eiser na de vaststelling van het schadebedrag door de controleur - in de eerste helft van februari - een contra-expertise had kunnen aanvragen, indien hij het niet eens was met de conclusie van de controleur, alvorens tot daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden over te gaan.
Verweerder stelt dat de schade niet het gevolg is van de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998 (lees: 27 en 28 oktober 1998). Uit het advies van de schade-expert volgt, volgens verweerder, dat de werkzaamheden aan de kelder- en slaapkamerwanden zijn gericht op het voorkomen van vervolgschade. Dat het huis goed is onderhouden, betekent niet, aldus verweerder, dat geen sprake kan zijn van een waardevermeerdering.
Relevante regelgeving
Ingevolge artikel 1, sub d, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) wordt onder schadegebied verstaan het bij ministeriële regeling vastgestelde, in Nederland gelegen gebied waarin een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard, heeft plaatsgevonden en waarin als gevolg daarvan schade is geleden dan wel kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid.
In artikel 3 van de Wet is bepaald dat bij koninklijk besluit deze wet van toepassing kan worden verklaard in geval van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet rampen en zware ongevallen, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de in deze bepaling nader aangeduide categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard.
Artikel 5, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de omvang van de schade en, voor zover nodig, van de kosten door of onder verantwoordelijkheid van een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen schade-expert, wordt opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Ingevolge het tweede lid verstrekt de schade-expert aan de gedupeerde een afschrift van het schaderapport. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat al dan niet op verzoek van de gedupeerde de omvang van de schade en de kosten opnieuw door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert als bedoeld in het eerste lid kan worden opgenomen en neergelegd in een schade rapport, waarbij het tweede lid van toepassing is. In het vierde lid is bepaald dat de kosten van het opnemen van de omvang van de schade en de kosten, bedoeld in het eerste en derde lid, voor rekening van het Rijk komen, met uitzondering van het opnemen, bedoeld in het derde lid, dat op verzoek van de gedupeerde is gedaan indien blijkt dat de omvang van de schade en de kosten in eerste instantie op juiste wijze is opgenomen.
Bij Koninklijk Besluit van 5 maart 1999 (inwerking getreden op 24 maart 1999) is, ingevolge artikel 3 van de Wet, de Wet ingevolge artikel 1 van het KB van toepassing verklaard op de schade en kosten die zijn ontstaan ten gevolge van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
Ingevolge artikel 4, aanhef en sub a, van het Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Stb. 1998, 648, in werking getreden op 3 februari 1999) juncto artikel 4, lid 1, sub a van de Wet, wordt de hoogte van de tegemoetkoming van de schade aan de woning berekend op basis van de kosten van herstel, verminderd met de kosten van achterstallig onderhoud en de kosten tot verbetering.
In de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (Wts2-regeling) is het schadegebied overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, sub d, van de Wet vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, sub b, van de Wts2-regeling wordt in deze regeling onder regeling verstaan de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: Wts1-regeling).
Artikel 2 van de Wts2-regeling luidt als volgt:
"1. Deze regeling is van toepassing op de schade en kosten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
2. Als schadegebied, bedoeld in artikel 1, onder deel d, van de wet worden aangewezen de gemeenten en delen van gemeenten die zijn aangewezen in de bijlage behorende bij deze regeling.".
Omtrent de hoogte van de tegemoetkoming, de berekeningsgrondslag en de procedure die moet worden gevolgd ter verkrijging van een tegemoetkoming zijn in de Wts2-regeling de desbetreffende artikelen van de Wts1-regeling van toepassing verklaard.
In de bijlage als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wts2-regeling zijn de volgende gemeenten (al dan niet gedeeltelijk) aangewezen als vallende binnen het schadegebied ten gevolge van de extreme regenval van 27 en 28 oktober 1998: Aa en Hunze (ged.), Assen (ged.), Borger-Odoorn (ged.), Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Middenveld (thans: gemeente Midden-Drenthe), Noordenveld (ged.), Westerveld en Zuidlaren (ged.; thans: gemeente Tynaarlo). In de bijlage wordt voorts aan de hand van de postcodes (het cijfergedeelte) en de ligging ten opzichte van waterwegen de begrenzing van het schadegebied aangegeven.
Overwegingen
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat verweerder voornemens is om het schadegebied waarop de Wts2-regeling van toepassing is, gewijzigd vast te stellen. Deze wijziging van het schadegebied heeft geen gevolgen voor onderhavige schadeclaim.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de tegemoetkoming ingevolge de Wts2-regeling. Bij het bestreden besluit heeft verweerder slechts een deel van de door eiser gemaakte kosten als gevolg van de tweede zware regenval in het najaar van 1998 vergoed. In dit geding staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder een deel van eisers kosten buiten beschouwing heeft kunnen laten. In verband hiermee wordt het volgende overwogen.
Blijkens het bepaalde in artikel 4 van het Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen wordt bij de hoogte van de tegemoetkoming ingevolge de Wts2-regeling rekening gehouden met de kosten van achterstallig onderhoud en de kosten tot verbetering. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. In geschil is of in casu van dergelijke kosten sprake is.
Gebleken is dat tot op de zitting onduidelijkheid heeft bestaan over de status van de kelderwanden voor de zware regenval in vergelijking met de situatie daarna en dat verweerder bij zijn besluitvorming van een verkeerde veronderstelling is uitgegaan. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting is voorts duidelijk geworden hoe de berekening van verweerders controleur van de uiteindelijk in aanmerking genomen schade tot stand is gekomen. Op basis van deze constateringen concludeert de rechtbank dat door verweerder noch door haar zelf tot een juiste vaststelling van de relevante feiten kan worden gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd komt met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel.
Anders dan verweerder van mening is kan aan deze onzorgvuldigheid niet worden tegengeworpen dat het op de weg van eiser had gelegen om een hertaxatie te vragen. De ter zake hiervan in de regeling opgenomen mogelijkheid ontslaat verweerder niet van een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluitvorming. Het niet laten uitvoeren van een hertaxatie weerhoudt belanghebbenden evenmin van de mogelijkheid om ingevolge de Awb bij verweerder een bezwaarschrift in te dienen. Overigens had ook verweerder een dergelijke hertaxatie kunnen laten verrichten, hetgeen in dit geval in de bezwaarfase - gezien de hiervoor weergegeven constateringen - voor de hand had gelegen.
In het verlengde hiervan ligt de conclusie dat verweerder tevens onzorgvuldig is omgegaan met de bezwaarprocedure door op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b (kennelijk ongegrond), van de Awb af te zien van de hoorplicht.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Onder deze omstandigheden is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ƒ 1.420,- als zijnde proceskosten. Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. Beslissing
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
IV. veroordeelt verweerder in de kosten van eiser ten bedrage van ƒ 1.420,-;
V. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 225,- aan hem vergoedt;
VI. wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan als de rechtspersoon die de onder IV en V genoemde bedragen dient te betalen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mrs. H.J. ter Schegget en W.W. Wijnbeek, rechters en uitgesproken in het openbaar op door mr. T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.
mr. A. Verweij mr. T.F. Bruinenberg
Afschrift verzonden op:
typ: mh