ECLI:NL:RBASS:2000:AA5577

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
24 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/457 WAZ P10 G09
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WAZ-uitkering wegens niet tijdig indienen jaarstukken

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1961, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar WAZ-uitkering door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (SFB Amsterdam). De intrekking vond plaats omdat eiseres de jaarstukken over 1997 niet tijdig had ingediend. De rechtbank Assen oordeelde dat de jaarstukken niet konden dienen ter bepaling van de leeftijd van eiseres of de mate van arbeidsongeschiktheid, en dat de intrekking van de uitkering op een onjuiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de jaarstukken enkel relevant waren voor het bepalen van het bedrag van de uitkering, niet voor het recht op uitkering zelf. De rechtbank vernietigde het besluit van de verweerder en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de intrekking en terugvordering van de uitkering over de periode van 1 januari 1997 tot 1 juli 1998 onterecht waren. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres, die op €2.153,40 werden begroot, en bepaalde dat het griffierecht van €60,- door de verweerder moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 24 maart 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen
Zesde enkelvoudige kamer
voor
bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 99/457 WAZ P10 G09
U I T S P R A A K
In het geding tussen
A e/v B, wonende te C, eiseres,
en
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, (SFB Amsterdam), verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 juni 1999.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben van de gedingstukken afschriften gekregen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de zesde enkelvoudige kamer van de rechtbank op 13 maart 2000.
Eiseres is, na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen, verschenen, bijgestaan door
dhr. mr. A.M.T. Snijders, advocaat te Heerlen.
Voor verweerder is, na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen, verschenen,
mevr. mr. H.A.H. Smithuysen, werkzaam bij SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering NV te Amsterdam.
II. Motivering
Feiten
Eiseres, geboren op […] 1961, heeft van 1986 tot 1992 in het bedrijf van haar echtgenoot gewerkt. Dit bedrijf plaatst plafonds en scheidingswanden en eiseres heeft hier de administratie, controle van projecten, acquisitie en opleveringen gedaan.
Op 7 mei 1992 heeft eiseres bij verweerder een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) aangevraagd wegens enkelklachten, welke zij reeds sinds 1976 heeft gehad. In 1992 heeft eiseres de werkzaamheden in het eigen bedrijf beëindigd. Verweerder heeft 1 juli 1990 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangehouden. Eiseres is daarop met ingang van 1 juli 1991 (einde wachttijd) als gedeeltelijk en met ingang van 19 juni 1992 als volledig arbeidsongeschikt aangemerkt.
Eiseres is gehouden jaarlijks de jaarstukken van het eigen bedrijf aan verweerder toe te zenden, zodat verweerder aan de hand daarvan, op grond van het bepaalde in artikel 33 van de AAW, de uitkering kan berekenen.
Bij schrijven van 10 maart 1998 heeft verweerder eiseres verzocht de jaarstukken van 1997 vóór 1 juli 1998 aan verweerder toe te zenden.
Op grond van een regulier vervolgonderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, heeft verweerder eiseres bij besluit van 29 juni 1998 (primair besluit I) meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 28 juli 1998 wordt ingetrokken.
Bij schrijven van dezelfde datum heeft verweerder eiseres wederom om de jaarstukken van 1997 en tevens om de stukken tot en met 27 juli 1998 verzocht.
Bij besluit van 2 juli 1998 heeft verweerder eiseres meegedeeld de jaarstukken over 1997, welke vóór 1 juli 1998 hadden moeten zijn ontvangen, nog niet te hebben ontvangen. Verweerder heeft derhalve de uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 1 juli 1998 geschorst en eiseres meegedeeld dat, indien zij de jaarstukken over 1997 niet vóór 1 oktober 1998 aan verweerder toestuurt, haar uitkering definitief met ingang van 1 januari 1997 wordt ingetrokken.
Op 24 juli 1998 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juni 1998 (primair besluit I), waarbij verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 28 juli 1998 heeft ingetrokken.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij schrijven van 23 juli 1998 bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat zij de geduide functies niet kan verrichten. Zij acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt.
Verweerder heeft bij besluit van 30 november 1998 (primair besluit II), onder herziening van het besluit van 29 juni 1998, op grond van de artikelen 16 en 26a van de AAW, de uitkering van eiseres per 1 januari 1997 ingetrokken, omdat eiseres ondanks herhaalde verzoeken in gebreke is gebleven de jaarstukken over 1997 in te zenden.
De jaarstukken over 1997 bevinden zich onder de gedingstukken met een begeleidende brief, gedateerd 22 mei 1998. Op deze brief is door verweerder als ontvangstdatum 17 december 1998 aangetekend.
Voorts heeft verweerder, bij besluit van 21 december 1998 (primair besluit III), het als gevolg van het besluit van 30 november 1998 teveel betaalde op grond van de artikelen 48 van de AAW en 63 van de WAZ teruggevorderd. Het betreft een bedrag van f. 21.929,00 aan AAW-uitkering voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 en een bedrag van ¦ 18.354,95 aan WAZ-uitkering voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1998.
Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Het accountantskantoor van eiseres stelt de jaarstukken van 1997 reeds op 22 mei 1998 naar verweerder te hebben gezonden en heeft daartoe een kopie van de brief van 22 mei 1998 toegevoegd. Op 1 december 1998 heeft het accountantskantoor nogmaals de jaarstukken aan verweerder doen toekomen, nadat zij tot de ontdekking was gekomen dat verweerder de jaarstukken kennelijk nooit had ontvangen.
Namens eiseres wordt aangevoerd dat een onjuiste postbezorging bij verweerder dan wel bij de KPN niet aan haar kan worden verweten. Zulks kan niet voor haar rekening komen. Een terugvordering is derhalve in strijd met de redelijkheid en de billijkheid.
Eiseres heeft haar standpunt op een hoorzitting op 22 maart 1999 mondeling toegelicht. Zij heeft hierbij aangegeven de aanmaning van 2 juli 1998 weliswaar te hebben ontvangen, maar hier niet op te hebben gereageerd, nu de accountant had gezegd dat de jaarstukken reeds verstuurd waren.
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 7 juni 1999 de volgende besluiten genomen.
Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 1998 (primair besluit I) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het besluit waartegen dit bezwaarschrift was gericht bij het besluit van 30 november 1998 is ingetrokken.
Voorts heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van 30 november 1998 (primair besluit II) en 21 december 1998 (primair besluit III) ongegrond verklaard. Verweerder stelt hiertoe dat eiseres niet aannemelijk heeft weten te maken dat zij de jaarstukken tijdig aan verweerder heeft toegezonden, noch heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij een goede reden had om dit niet te doen. De door eiseres geschetste gang van zaken dient volgens verweerder voor haar risico te komen.
Verweerder stelt dat niet van een dringende reden is gebleken, op grond waarvan van terugvordering zou kunnen worden afgezien.
Standpunten
Eiseres stelt dat haar accountant de jaarstukken over het jaar 1997 reeds op 22 mei 1998 aan verweerder heeft doen toekomen. Toen bleek dat deze stukken kennelijk niet aldaar waren aangekomen, zijn deze op 1 december 1998 nogmaals verstuurd.
Eiseres stelt dat, ook indien de jaarstukken niet op tijd zijn opgestuurd en dit aan haar kan worden verweten, de sanctie in geen verhouding staat tot het verzuim.
Nu verweerder in het bezit is van de jaarstukken, kan ook worden vastgesteld waar eiseres recht op heeft. Terugvordering van het totaal uitgekeerde bedrag is volgens eiseres in strijd met de redelijkheid.
Verweerder verwijst naar de inhoud van de gedingstukken en stelt bovendien dat de omstandigheid, dat de jaarstukken in december 1998 zijn ontvangen, niet weg neemt dat ze te laat zijn ingediend. Er werd derhalve op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 26a van de AAW.
Beoordeling
Het besluit waartegen het beroep zich richt, is het besluit van 7 juni 1999. Eiseres heeft echter nadrukkelijk aangegeven geen beroep in te stellen tegen dat deel van het besluit, waarbij haar bezwaar tegen het besluit van 29 juni 1998 niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep richt zich derhalve slechts tegen de herziening en de terugvordering.
Verweerder heeft tot herziening en terugvordering van de WAZ-uitkering van eiseres besloten, omdat zij, na herhaalde aanmaningen, de jaarstukken over 1997 niet aan verweerder heeft doen toekomen. Verweerder stelt de jaarstukken eerst in december 1998 te hebben ontvangen.
Eiseres stelt echter, dat haar accountant zulks reeds bij schrijven van 22 mei 1998 heeft gedaan.
De rechtbank oordeelt hieromtrent het volgende.
Indien een poststuk niet aangetekend wordt verzonden, aanvaardt de verzender in beginsel het risico dat het betreffende stuk nimmer wordt ontvangen. Indien de ontvangst van het betreffende stuk vervolgens door de beoogde ontvanger op niet ongeloofwaardige wijze wordt ontkend, ligt het op de weg van de verzender de ontvangst van de stukken door de beoogde ontvanger voldoende aannemelijk te maken.
Eiseres heeft laten weten de jaarstukken over 1997 niet per aangetekende post aan verweerder te hebben gezonden. Naar het oordeel van de rechtbank ontkent verweerder de ontvangst van het schrijven van 22 mei 1998, althans rond die datum, bovendien op niet ongeloofwaardige wijze. Hierbij acht zij met name van belang dat verweerder eiseres bij schrijven van 29 juni 1998 en 2 juli 1998 heeft laten weten de jaarstukken nog niet te hebben ontvangen en heeft aangemaand deze stukken alsnog toe te zenden. Gelet hierop, ligt het op de weg van eiseres de ontvangst van de stukken door verweerder aannemelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Eiseres heeft geen enkel (begin van) bewijs geleverd van de verzending van de jaarstukken op 22 mei 1998, dan wel van de ontvangst van de stukken door verweerder rond die datum. In het dossier bevindt zich weliswaar een brief van die datum, maar door verweerder is hierop als ontvangstdatum 17 december 1998 aangetekend.
De rechtbank acht bovendien van belang dat eiseres de jaarstukken niet direct na de aanmaning van 2 juli 1998, welke zij volgens eigen zeggen wel heeft ontvangen, heeft toegezonden. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat de jaarstukken wel direct na deze aanmaning aan verweerder zijn gezonden. Nu zij dit echter niet eerder heeft aangevoerd dan ter zitting van de rechtbank en zij hiertoe evenmin bewijs heeft geleverd, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan.
Dat de accountant van eiseres haar na die bewuste aanmaning heeft meegedeeld dat de stukken toen reeds waren verzonden, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank.
Ten eerste bleek uit de aanmaning van de zijde van verweerder immers dat verweerder de betreffende jaarstukken niet had ontvangen. Ten tweede dienen fouten van hulppersonen, in casu de accountant, voor rekening te komen van degene die ze inschakelt, in casu eiseres.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat eiseres de jaarstukken over 1997 niet tijdig aan verweerder heeft doen toekomen.
Verweerder heeft derhalve terecht aangenomen dat eiseres de jaarstukken over 1997 niet tijdig heeft ingezonden. Op grond daarvan heeft verweerder de WAZ-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken. Verweerder heeft hangende de beroepsprocedure medegedeeld dat zijn oordeel niet is gegrond op artikel 26 van de AAW, maar op artikel 18 lid 1 sub d van de WAZ, waarin het volgende is bepaald.
1. Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsook ter zake van een weigering van een zodanige uitkering, herziet het Lisv een dergelijke beschikking of trekt het deze in:
(...)
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 45, 46 of 70 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat dit artikellid echter niet als grondslag voor de onderhavige intrekking kan dienen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 18 van de WAZ, kan een uitkering worden ingetrokken, indien door de schending van een verplichting niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Op grond van het bepaalde in artikel 19 van de WAZ bestaat geen recht op uitkering meer, indien:
a. De verzekerde 65 jaar wordt en
b. De arbeidsongeschiktheid eindigt of beneden de 25% is gedaald.
Deze opsomming is limitatief.
De jaarstukken kunnen niet dienen ter bepaling van de leeftijd van eiseres, noch van de mate van arbeidsongeschiktheid en kunnen derhalve niet leiden tot de conclusie dat geen recht op uitkering meer bestaat. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden, dat als gevolg van het niet (tijdig) indienen van de jaarstukken niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
De jaarstukken dienen ertoe, om op grond van het bepaalde in artikel 58 van de WAZ (voorheen artikel 33 van de AAW) te beoordelen tot welke bedrag de uitkering betaald dient te worden. Het bestaan van een recht op uitkering is naar het oordeel van de rechtbank een voorwaarde voor toepassing van artikel 58 van de WAZ. Zulks blijkt reeds uit de tekst van dit artikel:
1. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald ...
b. ... betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld ...
De regeling van artikel 58 van de WAZ is derhalve deze, dat recht bestaat op een WAZ-uitkering, de rechthebbende inkomsten verwerft, maar de arbeid waarmee die inkomsten worden verworven niet zodanig is, dat de rechthebbende hiernaar reeds moet worden "afgeschat". Het recht blijft onveranderd bestaan, doch bij de betaling van de uitkering wordt rekening gehouden met de verworven inkomsten.
Eén en ander wordt eens te meer duidelijk door de plaats van de betreffende bepalingen in de WAZ. Op grond van het bepaalde in Afdeling 1 van Hoofdstuk 3 wordt bepaald of er recht op uitkering bestaat en hoe hoog het recht op uitkering is. Afdeling 2 handelt over het geldend maken van het recht op uitkering en Afdeling 3, waarin artikel 58 is geplaatst, is genaamd "De betaling van de uitkering".
Op grond van het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit de WAZ-uitkering van eiseres in te trekken, op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Het beroep terzake van de intrekking van de uitkering van eiseres zal derhalve gegrond worden verklaard en het intrekkingsbesluit zal worden vernietigd.
Nu als gevolg hiervan niet vaststaat dat de vanaf 1 januari 1997 tot 1 juli 1998 betaalde uitkering door verweerder onverschuldigd is betaald, is er ook geen grondslag voor terugvordering van het uitgekeerde bedrag over deze periode. Ook het beroep terzake van de terugvordering zal derhalve gegrond worden verklaard.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het verweerder vrijstaat om te onderzoeken of een maatregel ingevolge artikel 45 lid 1 sub a (weigeren vragen te beantwoorden), of 46 sub d van de WAZ (de controlevoorschriften niet nakomen of de verplichting inlichtingen te verstrekken niet nakomen) kan worden opgelegd, nu vaststaat dat eiseres de jaarstukken over 1997 te laat heeft ingediend. Daarbij moet echter tevens rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 47 van de WAZ (afstemming maatregel op ernst gedraging) en het Maatregelenbesluit Tica.
Zoals hierboven geoordeeld, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd, voor zover dit de intrekking en terugvordering van de uitkering over de periode van 1 januari 1997 tot 1 juli 1998 betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, welke kunnen worden begroot op ¦ 2.130,- (twee punten, wegingsfactor 1,5) aan kosten voor rechtsbijstand en ¦ 23,40 wegens reiskosten (op basis van openbaar vervoer) voor het bijwonen van de zitting.
Beslist wordt als volgt.
IV. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover aangevochten;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van eiser gevallen ten bedrage van ¦ 2.153,40 (zijnde de kosten voor rechtsbijstand en zijnde de reiskosten).
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ad ¦ 60,- dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. J.H. de Wildt, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op 24 maart 2000
door mr. J.H. de Wildt, in tegenwoordigheid van mr. Y. Oosterhof, griffier.
mr. Y. Oosterhof mr. J.H. de Wildt