ECLI:NL:RBARN:2012:BY8436

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
216866
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot schadevergoeding naar Duits recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem diende, ging het om een vordering van Albea Deutschland GmbH tegen Eurovite Nederland B.V. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of de vordering van Albea was verjaard volgens Duits recht. De procedure begon met een tussenvonnis op 8 augustus 2012, waarin de rechtbank partijen de gelegenheid gaf om aanvullende stukken over te leggen, waaronder een Legal Opinion. De kern van het geschil was de aanvang van de verjaringstermijn, die door Eurovite werd gesteld op 31 december 2007, terwijl Albea betoogde dat deze pas op 31 december 2008 was begonnen. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn drie jaar bedraagt en dat deze begon op het moment dat Albea op de hoogte was van de omstandigheden die aan de vordering ten grondslag lagen. De rechtbank concludeerde dat Albea in 2007 al op de hoogte was van de annulering van de overeenkomst door Eurovite, waardoor de verjaringstermijn op 31 december 2007 begon en eindigde op 31 december 2010, behoudens eventuele stuitingen.

Eurovite stelde dat er sprake was van een zogenaamde Hemmung, oftewel meervoudige stuiting, door herhaalde onderhandelingen tussen partijen, die 66 dagen had geduurd. De rechtbank oordeelde dat deze stuiting inderdaad had plaatsgevonden, maar dat de verjaringstermijn desondanks was verlopen voordat de dagvaarding op 18 mei 2011 werd uitgebracht. Hierdoor werd de vordering van Albea afgewezen. Albea werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden begroot op € 2.918,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2012 door mr. D.T. Boks.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 216866 / HA ZA 11-907
Vonnis van 12 december 2012
in de zaak van
gesellschaft mit beschränkter haftung
ALBEA DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Schesslitz,
eiseres,
advocaat mr. H. Hampe te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROVITE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede.
Partijen zullen hierna Albea en Eurovite genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2012
- de antwoordakte van Eurovite
- de akte houdende overlegging aanvullend “Rechtsgutachten” van Albea.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 8 augustus 2012 is de zaak opnieuw naar de rol verwezen voor het nemen van (antwoord)akten door partijen. De achtergrond daarvan is de volgende.
2.2. In het tussenvonnis van 25 januari 2012 is de zaak voor het eerst naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een schriftelijke toelichting te geven op de inhoud en uitleg van § 203 BGB, onderbouwd met behulp van een in het Nederlands vertaalde Legal opinion, en het belang daarvan voor de onderhavige procedure, bezien tegen de achtergrond van (deels nog niet overgelegde) correspondentie tussen partijen. Naar aanleiding daarvan hebben beide partijen akten genomen en zijn er in het Nederlands vertaalde Legal opinions overgelegd. Vervolgens bleek dat er een nieuw geschilpunt was ontstaan dat betrekking had op aanvang van de verjaringstermijn. Terwijl de rechtbank er in het tussenvonnis van 25 januari 2012 met partijen vanuit was gegaan dat de verjaringstermijn van drie jaar, behoudens zogenaamde Hemmung, zou zijn afgelopen op 31 december 2010, deed de door Albea overgelegde Legal opinion de vraag oproepen of dat uitgangspunt wel juist was. Eurovite is vervolgens bij tussenvonnis van 8 augustus 2012 in de gelegenheid gesteld om zich op dit punt nader uit te laten, hetgeen zij thans ook heeft gedaan. Albea is tegelijkertijd in de gelegenheid gesteld om te reageren op de conclusie in de door Eurovite overgelegde Legal opinion, dat de verjaringstermijn met een totale Hemmungsperiode van 66 dagen is verlengd. Vervolgens hebben beide partijen akten genomen en nadere Legal opinions overgelegd.
2.3. De eerste vraag die thans voorligt is wanneer de verjaringstermijn is aangevangen: 31 december 2007, zoals Eurovite stelt, of 31 december 2008, zoals door Albea naar voren is gebracht?
Niet in discussie is dat de verjaringstermijn drie jaar bedraagt en dat volgens § 199 lid 1 BGB de verjaring begint aan het eind van het jaar waarin de vordering is ontstaan en de schuldeiser op de hoogte is van de omstandigheden die aan de vordering ten grondslag liggen en van de persoon van de schuldenaar (of dat zonder grove nalatigheid zou moeten zijn). De discussie richt zich op het begin van die verjaring.
2.4. Volgens door Albea overgelegde Legal opinion moet in dit verband eerst worden vastgesteld wat er wordt gevorderd. Een verjaringstermijn betreffende verschillende soorten vorderingen begint op verschillende tijdstippen. In dit geval gaat het er om of een vordering tot nakoming dan wel een (later) ingediende vordering tot schadevergoeding aanhangig wordt gemaakt. In 2007 kon de schuldeiser nog niet weten dat schade zich zou voordoen. Er is eerst nakoming gevorderd en pas later is schadevergoeding in plaats van nakoming geëist. Toen gedaagde de overeenkomst in 2007 ontbond was er van het ontstaan van schade nog geen sprake, aldus de Legal opinion. In 2007 was Albea er daarom überhaupt nog niet van op de hoogte dat er schade was, omdat die nog niet was ontstaan.
2.5. Eurovite heeft er echter op gewezen dat de levering volgens de inhoud van het contract nog in 2007 plaats zou vinden. Dat dit er op grond van het geschil tussen partijen uiteindelijk niet meer van is gekomen, verandert niets aan het in principe opeisbaar zijn van de vordering. Het betoog van Albea over verjaring van vorderingen klopt volgens Eurovite niet. Reeds in 2007 bezat Albea kennis van alle feiten waarop de vordering berustte. Of ze er op dat moment nog van uitging een regeling in goed overleg te kunnen treffen is hiervoor niet van belang. Voor lopende onderhandelingen kent het Duitse recht het instituut van stuiting.
2.6. Hieromtrent geldt het volgende. De vordering van Albea strekt tot vergoeding van schade wegens niet nakoming van de overeenkomst. De omstandigheden die aan die vordering ten grondslag liggen alsmede de persoon van de schuldenaar waren Albea reeds in 2007 bekend. Uit de feiten, zoals weergegeven in het tussenvonnis van 25 januari 2012, blijkt namelijk dat de order waar het in dit geval om gaat, reeds op 5 oktober 2007 door Eurovite is geannuleerd. Op dat moment was het Albea derhalve al bekend dat Eurovite de overeenkomst niet gestand wilde doen. Zij had toen de grondstoffen voor de productie al ingekocht. Dat feit heeft zij vervolgens ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering tot vergoeding van de daardoor ontstane schade.
De verjaringstermijn is, gelet hierop, begonnen op 31 december 2007 en, behoudens de zogenaamde Hemmung, geëindigd op 31 december 2007.
2.7. Vervolgens ligt de vraag voor of er sprake is geweest van die zogenaamde Hemmung en zo ja, hoe lang die heeft geduurd.
Eurovite heeft aan de hand van haar Legal opinion en nadere Legal opinion uiteengezet dat er inderdaad sprake is geweest van Hemmung, ook wel genoemd meervoudige stuiting, wegens herhaalde onderhandelingen tussen partijen en dat die in totaal 66 dagen heeft geduurd.
De door Albea overgelegde Legal opinion gaat, zoals ook hiervoor is overwogen, niet in op die Hemmung. In de nadere Legal opinion van Albea is vervolgens slechts aangegeven dat de Legal opinion van Eurovite wat betreft de ‘meervoudige stuiting van de verjaring op grond van onderhandelingen’ juist is. De desbetreffende stuitingsperiode is in die nadere Legal opinion niet verder geanalyseerd. De door Albea ingeschakelde Duitse jurist achtte dat niet nodig omdat zijn uitgangspunt was dat de verjaringstermijn pas op 31 december 2008 was begonnen. Daarvan uitgaande was de dagvaarding in elk geval binnen de verjaringstermijn van drie jaar uitgebracht.
Nu Albea in haar akteverzoek houdende overlegging aanvullend “Rechtsgutachten” de conclusies uit de Legal opinion en de nadere Legal opinion van Eurovite wat betreft het bestaan en de duur van de Hemmung niet verder heeft betwist en er ook overigens geen reden is om aan de juistheid hiervan te twijfelen, zal er vanuit worden gegaan dat de Legal opinion en de nadere Legal opinion van Eurovite op dit punt het geldende Duitse recht weergeven. Uitgangspunt is dan dat er wel een periode van zogenaamde Hemmung is geweest vanwege herhaalde onderhandelingen tussen partijen maar dat die periode in totaal slechts 66 dagen heeft bedragen. Dat betekent dat de verjaringstermijn 66 dagen na 31 december 2010 is geëindigd. Aangezien de dagvaarding pas daarna, op 18 mei 2011 is uitgebracht, kan worden geconcludeerd dat de vordering van Albea naar Duits recht is verjaard.
2.8. De vordering behoeft dan ook verder geen behandeling meer en zal worden afgewezen.
2.9. Albea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eurovite worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.181,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.918,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Albea in de proceskosten, aan de zijde van Eurovite tot op heden begroot op € 2.918,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.