zaaknummer / rolnummer: 236273 / KG ZA 12-612
Vonnis in kort geding van 5 december 2012
[eisers]
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. T.M. Maters te Huissen,
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G. Woolderink-Tjallingii te Arnhem.
Partijen zullen hierna de ouders en de dochter genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
- de mondelinge behandeling van 21 november 2012
- de pleitnota van de ouders
- de pleitnota van de dochter
- de bezichtiging op 21 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn familie van elkaar. De ouders wonen aan de [adres] 3 te [woonplaats]. De dochter woont aan de [adres] 1 te [woonplaats] waar zij ook een manege drijft.
2.2. De manege is vanaf 1997 door de ouders en de dochter in de vorm van een vennootschap onder firma gedreven. De dochter en haar zus hebben in 2004 het aandeel van de ouders in het manegebedrijf overgenomen. Vanaf 1 januari 2004 hebben de dochter en haar zus het bedrijf voortgezet. In dat kader zijn de ouders enerzijds en de dochter en de zus anderzijds overeengekomen dat de onroerende zaken behorende tot het manegebedrijf aan de dochter en de zus in eigendom zouden worden overgedragen.
2.3. In de notariële akte van 24 december 2004 tot levering van de onroerende zaak (bedrijfsgebouwen met ondergrond en weiland, behorende tot het manegebedrijf), is voor zover van belang, het volgende opgenomen.
Persoonlijk recht van gebruik
7.11 Junior (de dochters, vzr) en senior (de ouders, vzr) zijn overeen gekomen en als zodanig worden thans door junior verleend aan senior, zowel samen ieder van hen afzonderlijk, het persoonlijk recht van overpad/uitweg, om over de thans bestaande weg te komen van de bij senior in eigendom verblijvende boxen en garage aan de achterzijde van zijn huisperceel (welke garage/boxen bij benadering in streeparceringen zijn aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening met nummer 2 (bijlage 4) zijn, naar de openbare weg de [adres] te [woonplaats] en vice versa. De kosten voor onderhoud van de weg zijn voor junior. Deze rechten gelden alleen voor senior en eindigen bij overlijden van (de langstlevende) van senior (danwel als senior geen eigenaar meer is van bedoeld huisperceel en bijbehorende garage/boxen. Een en ander wordt door senior aanvaard.
(…)
Persoonlijk recht van gebruik
7.13 Junior en senior zijn overeen gekomen en als zodanig worden thans door junior verleend aan senior, zowel samen ieder van hen afzonderlijk, persoonlijke gebruiksrechten voor twee (2) in nader overleg tussen partijen te bepalen paardenboxen. Deze rechten gelden alleen voor senior en eindigen bij overlijden van (de langstlevende) van senior. Een en ander wordt door senior aanvaard.
2.4. Inmiddels is de samenwerking tussen de dochter en de zus beëindigd en heeft de dochter het manegebedrijf per 1 juli 2011 alleen voortgezet.
2.5. De ouders houden hobbymatig enkele paarden (ten tijde van de zitting in kort geding drie). Deze hebben tot ongeveer anderhalf jaar geleden op het bedrijf van de manege gestaan en werden op de weilanden van de manege geweid. Sinds ongeveer anderhalf jaar hebben de ouders de paarden gestald in de boxen achter hun huis. De paarden worden niet meer op de weilanden van de manege geweid. Daarom hebben de ouders een deel van hun tuin afgesplitst en daarvan een weiland voor de paarden gemaakt. Het gaat om een stuk tuin in de vorm van een driehoek, aan één zijde grenzend aan de openbare weg (de [adres]), aan één zijde grenzend aan de woning van de ouders met cultuurtuin en aan de derde zijde grenzend aan de ‘bestaande weg’ op terrein van de manege (te weten de weg waarover de ouders het recht van overpad/uitweg hebben, hierna ook genoemd: de ‘bestaande weg’). De tuin/paardenweiland is omsloten door een heg. De ouders hebben een houten hek gemaakt in de heg tussen het weiland in hun tuin en de bestaande weg op het terrein van de manege. Zij gebruiken de bestaande weg en het houten hek om de paarden van de boxen achter de woning over de bestaande weg in het weiland te brengen.
2.6. Bij brief van 15 maart 2012 heeft de dochter de ouders gesommeerd een einde te maken aan de nieuwe ingang naar het weiland en ook een einde te maken aan het gebruik van de ‘bestaande weg’ door derden.
2.7. Notaris Castrop te Elst heeft bij brief van 17 september 2012 aan de vader het volgende geschreven.
U hebt mij gevraagd toelichting te geven over de bepaling in de akte van 24 december 2004 van mijn collega notaris Stevens, waarin aan u het persoonlijk recht van overpad/uitweg is verleend door uw dochters.
(…)
Het is uw vraag of de aanduiding “persoonlijk recht” betekent dat alleen uzelf van dit recht gebruik mag maken, of dat de aanduiding een andere betekenis heeft. Na overleg met mijn collega notaris Stevens bericht ik u als volgt.
Het woord persoonlijk zou aldus kunnen worden opgevat, dat van het recht van overpad/uitweg uitsluitend door u en uw echtgenote gebruik zou kunnen worden gemaakt. Dat is evenwel onjuist.
Een persoonlijk recht is de tegenhanger van een zakelijk recht. Een zakelijk recht geldt niet alleen voor de gerechtigde zelf, maar ook voor toekomstige eigenaren. Dat is hier niet de bedoeling geweest. Het feit dat het recht van overpad/uitweg als een persoonlijk recht is overeengekomen, betekent dat in het geval dat u uw huis verkoopt, de toekomstige eigenaar van dit recht geen gebruik kan maken.
Betekent dit nu, dat alleen u en uw echtgenote van het recht gebruik mogen maken? Naar mijn inzicht (en naar het inzicht van de redacteur van de akte, notaris Stevens) is dit niet het geval. U kunt ook anderen toelaten van dit overpad/uitweg gebruik te maken op de wijze waarvoor dit recht bedoeld is.
Deze uitleg van de akte is ook voor de huidige eigenaar van de manege, uw dochter [dochter], van belang. Daarom zend ik een kopie van deze brief aan haar.
2.8. Op 8 en 9 november 2012 heeft de dochter een hekwerk van circa 1.80 meter hoog langs haar perceelsgrens (en dus ook langs de perceelsgrens van de ouders) geplaatst. Dit hekwerk loopt van de openbare heg, langs de omhaagde tuin van de ouders, met een opening langs de paardenboxen en garage en vervolgens tussen het woonhuis van de dochter en de garageboxen door.
2.9. De ouders hebben de dochter op 8 november gesommeerd het plaatsen van het hek te staken en het geplaatste hek te verwijderen.
3. Het geschil in conventie
3.1. De ouders vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de dochter zal veroordelen:
1. om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het hek gelegen op de (erf)grens tussen [adres] 1 en 3 te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, althans zodanig aan te passen dat de ouders weer gebruik kunnen maken van het recht van overpad dat hen toekomt;
2. om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het toegangspoortje tot het weiland van de ouders vrij te maken en vrij te houden opdat eisers hun paarden in de wei kunnen laten;
3. het onder 1 en 2 genoemde op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de dochter in gebreke blijft met haar veroordelingen;
4. de dochter te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. De dochter voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De dochter vordert:
- dat het recht van gebruik niet door derden, anders dan de ouders, uitgeoefend mag worden, alsmede niet met paarden gebruikt mag worden, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding;
- dat de ouders zich onthouden van het dumpen van mest van de paarden op zodanige wijze dat de mest in de goot van haar perceel in haar oppervlaktewater terecht komt, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding;
- een verbod aan de ouders om de mest te laten ophalen door een transportbedrijf op een zodanige wijze dat de mest door het transportbedrijf wordt beschouwd als mest van Manege [naam manege], zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding;
- de veroordeling van de ouders in de kosten van deze procedure, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis is voldaan, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
4.2. De ouders voeren verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en de stellingen van partijen.
5.2. Het gaat allereerst om de uitleg van het begrip ‘persoonlijk recht’ in artikel 7.11 van de leveringsakte van 24 december 2004. De dochter stelt zich op het standpunt dat alleen de ouders zelf over de bestaande weg mogen gaan en dus niet anderen (zoals bezoek of toeleveranciers van de ouders) en ook niet de paarden van de ouders. De ouders menen dat zij wel de paarden en hun bezoek etc. over de bestaande weg mogen laten gaan. Het gaat bij de uitleg van deze bepaling om hetgeen de partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Met andere woorden, die uitleg dient te worden verricht aan de hand van de zogenaamde ‘haviltex-maatstaf’. Beide partijen verwijzen voor de uitleg van deze bepaling naar de verklaring van notaris Castrop van 17 september 2012. Bij die verklaring zal dan worden aangesloten, nu de partijen verder geen omstandigheden hebben aangevoerd die een andere uitleg rechtvaardigen. Uit de brief van notaris Castrop van 17 september 2012 leidt de voorzieningenrechter af dat beoogd is een situatie te creëren waarbij de ouders ook anderen, zoals toeleveranciers of bezoek, van hun recht van overpad/uitweg gebruik konden laten maken. De notaris die de akte heeft opgesteld, heeft toegelicht dat met de term “persoonlijk recht” niet bedoeld is dat alleen de ouders zelf van het recht van overpad gebruik konden maken. De term “persoonlijk recht” in de tekst van de akte is volgens de notaris gebruikt als tegenhanger van de term “zakelijk recht”, zodat daarmee duidelijk is gemaakt dat het persoonlijke recht niet geldt voor toekomstige eigenaren van de woning van de ouders. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat uitsluitend de ouders in persoon en niet toeleveranciers, bezoek etc. van de ouders van het recht van overpad gebruik zouden mogen maken. Op die grond wordt de reconventionele vordering tot verbod van gebruik van deze weg door anderen (bijvoorbeeld toeleveranciers) afgewezen. Gezien het feit dat de ouders het recht van overpad hebben, kan van hen niet worden gevergd dat zij hun huisperceel aanpassen opdat toeleveranciers via de openbare weg hooi en dergelijke kunnen komen afleveren.
5.3. Evenmin zal het de ouders worden verboden om hun paarden vanuit de boxen via de bestaande weg naar de openbare weg te brengen. Ook deze wijze van gebruik valt onder het gebruik dat de ouders ingevolge hun persoonlijk recht van overpad/uitweg vrij staat. De omschrijving van het recht in artikel 7.11 van de leveringsakte is zonder beperking geformuleerd (‘om over de thans bestaande weg te komen van de bij senior in eigendom verblijvende boxen en garage aan de achterzijde van zijn huisperceel (…) naar de openbare weg de [adres] te [woonplaats] en vice versa’). Dat de ouders paarden zouden houden is ten tijde van het maken van de afspraken verder juist voorzien, gezien het feit dat in artikel 7.13 aan de ouders ook een persoonlijk recht tot het gebruik van paardenboxen in de manege is toegekend. Het valt dus niet in te zien waarom de paarden van de ouders niet over de ‘bestaande weg’ zouden mogen en waarom dat een verzwaring van het recht zou zijn door het intensiveren van het gebruik, wat daar verder ook van zij. De vordering in reconventie tot het verbod van het gebruik van de ‘bestaande weg’ door de paarden van de ouders zal dan ook worden afgewezen.
5.4. Dan de vordering in conventie tot verwijdering van het door de dochter geplaatste hekwerk. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een gedeelte van het door de dochter geplaatste hekwerk het recht van overpad van de ouders ernstig hindert. Zo kunnen de ouders door dit hekwerk de garage niet meer gebruiken. De in de garage geplaatste grasmaaier en menkoets kunnen zij niet meer uit de garage halen. Tijdens de bezichtiging is vastgesteld dat de ruimte aan weerszijde van de garage te smal is om de menkoets of de maaimachine door te laten. De auto kan de garage niet meer in.
Ook de toegang tot de boxen waar de paarden zijn gestald en het plaatsje voor de boxen is door het hekwerk ernstig belemmerd. De door de dochter gelaten opening in het hekwerk is onvoldoende om toeleveranciers hooi, stro en voer af te laten leveren bij de paardenboxen of om daar door het transportbedrijf mest op te laten halen. De ouders kunnen met de auto de boxen en het plaatsje niet of nauwelijks bereiken, met een paardentrailer achter de auto is dat nog moeilijker, zo niet onmogelijk.
De dochter heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de veiligheidseisen van Stichting Veilige Paardensport in de situatie van [adres] 1 en 3 voorschrijven dat ook tussen deze percelen een omheining aanwezig dient te zijn. De enkele verwijzing naar de algemene regelgeving is daarvoor onvoldoende, nu er niet is gebleken van enige focus op de omstandigheden ter plaatse en de rechten van de ouders.
Gelet op het hierboven overwogene is het op deze wijze plaatsen van het hekwerk rondom de garage en de boxen in strijd met het persoonlijk recht van overpad/uitweg van de ouders.
5.5. Dat betekent dat de vordering in conventie tot verwijdering van het hek zal worden toegewezen, in dier voege dat de dochter het hekwerk zal moeten verwijderen voorzover het is geplaatst langs het plaatsje voor de paardenboxen (dus van de gevelgrens van de paardenboxen tot de heg van de tuin van de ouders). Daarnaast zal het hek dienen te worden verwijderd vanaf de gevelgrens van de garage aan de achterzijde van de paardenboxen, tot aan de hoek richting het woonhuis van de dochter. Verder zal het hek tussen het woonhuis van de dochter en de garageboxen dienen te worden verwijderd vanaf de hoek tot de tweede staander vanaf de hoek, zodat de ouders met een auto of de menkoets de draai kunnen maken om de garage in te komen. Daarbij is niet van belang, zoals de dochter heeft aangevoerd, dat dit laatstgenoemde stuk hekwerk deels is geplaatst op het privéperceel van de dochter. De dochter heeft zich immers jegens de ouders verplicht hun toegang te verschaffen tot hun garage. Aangenomen moet worden dat deze verbintenis ook omvat dat de dochter de ouders de ruimte geeft om de draai te maken van de bestaande weg over (wellicht) een hoek van het huisperceel van de dochter naar de ingang van hun garage.
5.6. Uit de tekst van de akte en de gegeven toelichting tijdens de bezichtiging is aannemelijk geworden dat ten tijde van het vestigen van het recht enkel beoogd is om de garage en de boxen achter de woning van de ouders bereikbaar te houden vanaf de openbare weg en vice versa. De voorzieningenrechter acht het niet voldoende aannemelijk dat het gevestigde recht van overpad ook voorziet in het recht een doorgang te maken van het weiland van de ouders naar de bestaande weg. Temeer niet nu een uitweg vanaf het paardenweiland/tuin naar de bestaande weg niet noodzakelijk is, nu het paardenweiland/tuin grenst aan de openbare weg en daar een doorgang kan worden gemaakt. Het langs de heg en het voor de toegang tot het weiland geplaatste hekwerk is dan ook niet in strijd met het recht van overpad.
5.7. Gelet op het vorenstaande zal de vordering in conventie tot het verwijderen van het hekwerk deels worden toegewezen, als hierna gemeld. Op deze veroordeling zal een dwangsom worden gesteld als hierna te melden. Aan de dochter zal een termijn van een week worden gegund.
5.8. Over de reconventionele vorderingen betreffende de mest wordt als volgt overwogen. Tijdens de bezichtiging is gebleken dat de ouders de mest van de paarden voor het hek vlak bij de put hebben gelegd omdat het transportbedrijf dat de mest ophaalt er anders niet bij kan. De mest lag, zo heeft de vader onbetwist gesteld, eerder op een andere plaats, een stuk van de put af en uit het zicht van de manege. Door het geplaatste hekwerk heeft het transportbedrijf dat de mest ophaalt geen toegang meer tot de plaats waar de mest vroeger lag. Bovendien is gebleken dat de dochter het transportbedrijf afgelopen zaterdag verhinderd heeft de mest mee te nemen, waardoor er nu een flinke hoop ligt. Gelet op deze omstandigheden zal de reconventionele vordering, die ziet op het dumpen van de mest, worden afgewezen. De dochter heeft immers zelf de situatie rondom de mest in het leven geroepen. Daarbij komt dat uit de toelichting van de vader is gebleken dat aan deze situatie een einde komt als de dochter het hekwerk heeft verwijderd.
5.9. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de ouders is niet voldoende aannemelijk geworden dat het transportbedrijf dat de mest ophaalt, de mest van de ouders beschouwt als mest van de manege. Ook deze vordering in reconventie zal worden afgewezen.
5.10. De dochter zal als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de ouders worden begroot op:
- dagvaarding € 92,17
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.175,17
5.11. De dochter zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de ouders worden begroot op € 816,00 wegens salaris advocaat.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. veroordeelt de dochter om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het deel van het hekwerk te verwijderen dat is geplaatst langs het plaatsje voor de paardenboxen (dus vanaf de gevelgrens van de paardenboxen tot de heg van de tuin van de ouders),
6.2. veroordeelt de dochter om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het deel van het hekwerk te verwijderen dat is geplaatst vanaf de gevelgrens van de garage tot aan de hoek richting het woonhuis van de dochter, alsmede het hekwerk tussen het woonhuis van de dochter en de garageboxen vanaf de hoek tot de tweede staander vanaf de hoek,
6.3. veroordeelt de dochter om aan de ouders een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1 en/of 6.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.4. veroordeelt de dochter in de proceskosten, aan de zijde van de ouders tot op heden begroot op € 1.175,17,
6.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7. wijst de vorderingen af,
6.8. veroordeelt de dochter in de proceskosten, aan de zijde van ouders tot op heden begroot op € 816,00,
6.9. verklaart deze kostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012.