ECLI:NL:RBARN:2012:BY7591

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/721093-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van 75-jarige man tot 4 jaar gevangenisstraf voor voorbereiding van moord en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 december 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 75-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder de voorbereiding van moord en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte had op 17 juli 2012 zijn schoonzoon en andere familieleden bedreigd met de dood, waarbij hij expliciet had gedreigd hen te schieten. Tijdens een telefoongesprek met zijn kleindochter gaf hij aan dat hij een vuurwapen bij zich had en dat hij van plan was om zijn schoonzoon te doden. De verdachte werd later door de politie aangehouden, waarbij hij met een geladen vuurwapen in zijn handen werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorbereiden van moord. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen van zijn daden voor zijn familie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor zijn re-integratie en behandeling na detentie. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde politiemensen, die door zijn daden in een levensbedreigende situatie waren gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/721093-12
Datum zitting : 14 december 2012
Datum uitspraak : 28 december 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. M. Metin, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Doetinchem [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] dreigend (via een telefoon die op de speaker stond) de woorden heeft toegevoegd :"Ik wil ma ter plekke spreken. Ik weet waar ze is. Ze zit in Didam. Ik kom naar Didam. Als je maar weet dat ik je door je flikker heen schiet. Ik schiet iedereen door de flikker
heen en de laatste kogel is voor mij. Geen politie, want die schiet ik ook kapot" en/of "Is ma daar, ik wil ma spreken. je moet me vertellen waar zij is, want anders gaat het helemaal fout. Ik heb een wapen in me zak en ik schiet jullie allemaal een kogel door de kop en de laatste is voor mij. Ik zeg je, het wordt een bloedbad. Ze moet thuis komen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Duiven [verbalisant1] en/of [verbalisant2] (beiden verbalisanten van politie Gelderland-Midden) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een geladen (vuur)wapen, althans met een voor afdreiging geschikt voorwerp,heeft gericht en/of gericht heeft gehouden op voornoemde [verbalisant1] en/of [verbalisant2] en/of daarmee in de richting van die
[verbalisant1] en/of [verbalisant2] is gelopen.
3. hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Duiven en/of Didam en/of Doetinchem, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf moord, althans doodslag ten aanzien van/op zijn schoonzoon [slachtoffer3], opzettelijk een vuurwapen, merk Walther, type P38 en een patroonhouder thuis heeft opgehaald en/of die patroonhouder in voornoemd vuurwapen heeft geplaatst en/of (vervolgens) in zijn auto richting de woning van zijn schoonzoon, [slachtoffer3], is gereden en/of onderweg zijn schoonzoon telefonisch heeft benaderd en de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik wil ma ter plekke spreken. Ik weet waar ze is. Ze zit in Didam. Ik kom naar Didam. Als je maar weet dat ik je door je flikker heen schiet. Ik schiet iedereen door de flikker heen en de laatste kogel is voor mij. Geen politie, want die schiet ik ook
kapot" en/of "Is ma daar, ik wil ma spreken. Je moet me vertellen waar zij is, want anders gaat het helemaal fout. Ik heb een wapen in me zak en ik schiet jullie allemaal een kogel door de kop en de laatste is voor mij. Ik zeg je, het wordt een bloedbad. Ze moet thuis komen", zijnde deze handelingen bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf, en/of het genoemde vuurwapen en/of patroonhouder bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf voorhanden heeft gehad.
4. hij in of omstreeks in de periode van 10 juli 2012 t/m 17 juli 2012 te Doetinchem [slachtoffer1] en/of [slachtoffer3] en/of [slachtoffer2] één of meerma(a)l(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte
- die [slachtoffer1] één of meerma(a)l(en)telefonisch en/of die [slachtoffer3] (door tussenkomst van voornoemde [slachtoffer1]) en/of [slachtoffer2] (door tussenkomst van voornoemde [slachtoffer1]) opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als je van mij gaat scheiden dan schiet ik jou dood en de familie [slachtoffer3] krijgen dan ook de kogel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] telefonisch opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik schiet je een kogel door de flikker", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] door midel van een brief/papiertje/geschrift opzettelijk dreigend schriftelijk de woorden heeft toegevoegd: "[slachtoffer3] wil ik niet zien want dan wordt het een bloedbad, die heeft al te veel schade aangericht met [slachtoffer2]. Ze doen er verstandig aan om weg te blijven want ik sta nergens meer voorin. Ik ben onderweg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (allen door tussenkomst van [kleindochter verdachte]) telefonisch opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Hoi met opa, ik weet dat oma bij papa en mama is. Ik ga haar nu ophalen. Zeg maar dat ik eraan kom. Ik wil geen politie, want ik heb het vuurwapen bij mij en ik schiet ze allemaal kapot" en/of "De eerste kogel is voor jou vader en de laatste is voor mijzelf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
5. hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2012 tot en met 18 juli 2012 te Duiven een of meer wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver, merk Rohm RG 89;
- een dubbelloopsjachtgeweer, merk Nederlandsch Wapenmagazijn, kaliber 12 serienummer 1994;
- een vuurwapen zijnde een pistool, merk Walther type P38, kaliber 9 mm,
- twee, althans één, magazijn(en)/patroonhouders beiden voorzien van het opschrift Walther, type P 38;
en/of munitie van categorie III, te weten:
- 19 patronen, type knal, kaliber 9 mm, merk RWS (behorende bij het alarmpistool);
- 3 stuks munitie, type volmantel, merk Geco, kaliber 9x19 mm (aangetroffen in een magazijn voorzien van het opschrift Walther P38)
- 8 stuks munitie, type volmantel, merk Geco, kaliber 9x19 mm (aangetroffen in een magazijn voorzien van het opschrift Walther P38)
- 20 stuks munitie, merk Dynamit Nobel, type SX (Action 3), kaliber 9 x19 (voormalig politiemunitie)
- 1 stuks munitie, type hagelpatroon, merk Fiocchi, kaliber 28 voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
6. hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Duiven (een) een lange wapenstok en/of een mes, merk Crowning, en/of een mes, merk Buck en/of een bijl, merk Estwing, typenummer 1, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 december 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M. Metin, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen: [verbalisant2] en [verbalisant1], vergezeld door hun gemachtigde [naam]
3. De beslissing inzake het bewijs
Bij de bespreking van de bewijsmiddelen ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zal de rechtbank hierna de chronologie aanhouden, zoals deze uit het dossier voortvloeit. De bewijsmiddelen voor de ten laste gelegde feiten worden telkens in onderlinge samenhang en tijdverband bezien.
Ten aanzien van het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 juli 2012 heeft verdachte, telefonisch gesproken met zijn kleindochter [kleindochter verdachte]. Daarna heeft hij telefonisch gesproken met [slachtoffer3], zijn schoonzoon, die op dat moment in Doetinchem was.
In dat gesprek heeft verdachte zijn schoonzoon bedreigd door hem te zeggen dat hij met hem zou afrekenen. Ook heeft hij aan zijn schoonzoon [slachtoffer3] gevraagd zijn vrouw naar huis te sturen. Toen [slachtoffer3] aangaf niet te weten waar zij was, is verdachte naar zijn woning in Duiven gereden. Hij heeft daar een vuurwapen (een Walther P38) te voorschijn gehaald en hij heeft dit vuurwapen geladen met een patroonhouder waarvan hij wist dat daarin scherpe patronen zaten. Verdachte is vervolgens met dit geladen vuurwapen bij zich in de auto gaan rijden, op zoek naar zijn vrouw en zijn schoonzoon.
Op enig moment, diezelfde dag, is verdachte in zijn auto door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] tot stoppen gedwongen. Verdachte is uit de auto gestapt en had daarbij het vuurwapen in zijn handen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende bedreigingen van zijn vrouw, dochter en schoonzoon en van twee verbalisanten. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor moord op zijn schoonzoon.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte bekend heeft dat hij zijn schoonzoon verbaal heeft bedreigd; hij wilde deze bedreigingen echter niet ten uitvoer brengen. Verdachte heeft het wapen niet gericht op de verbalisanten en had niet de intentie op hen te schieten.
Beoordeling door de rechtbank
A.
In het bijzonder ten aanzien van de bedreigingen, zoals ten laste gelegd onder feit 4
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 allereerst dat ten laste wordt gelegd dat verdachte te Doetinchem een viertal personen heeft bedreigd, zoals onder vier gedachtestreepjes in de tenlastelegging omschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer1] (eerste gedachtestreepje) uit het dossier niet blijken dat verdachte dan wel [slachtoffer1] ten tijde van de ten laste gelegde bedreigende uitlatingen zich in Doetinchem bevond(en). Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer3] (tweede gedachtestreepje) overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet alleen niet blijkt dat de ten laste gelegde bedreiging zou hebben plaatsgevonden in Doetinchem, maar ook kan niet worden vastgesteld dat de ten laste gelegde bedreiging zou zijn geuit in de ten laste gelegde periode. Immers, in de verklaring van [slachtoffer3] is telkens sprake van 16 juni 2012 als datum waarop de ten laste gelegde woorden zouden zijn geuit. Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Tevens volgt uit het dossier niet dat het briefje (genoemd onder het derde gedachtestreepje) [slachtoffer3] ook daadwerkelijk heeft bereikt. Het betreft immers het briefje dat door de politie op straat is aangetroffen bij de auto van verdachte. Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Met betrekking tot het vierde gedachtestreepje overweegt de rechtbank als volgt.
[kleindochter verdachte] (kleindochter van verdachte en dochter van [slachtoffer3] en [slachtoffer2]), wonende te Doetinchem, heeft verklaard dat zij op 17 juli 2012 door verdachte is gebeld, terwijl zij in Doetinchem was. Hierbij hoorde zij verdachte zeggen: “Hoi met opa, ik weet dat oma bij papa en mama is en ik ga haar nu ophalen. Zeg dat maar tegen ze dat ik eraan kom. Ik wil geen politie, want ik heb het vuurwapen bij me en schiet ze allemaal kapot.”, en “De eerste kogel is voor jou vader en de laatste is voor mi[kleindochter verdachte] heeft haar vader hiervan in kennis gesteld.
Verdachte heeft ontkend dit telefoongesprek te hebben gevoerd. In het rechtbankdossier bevinden zich echter voldoende ondersteunende bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de bedreigingen genoemd onder het vierde gedachtestreepje heeft geuit, dat deze bedreiging de bedreigden heeft bereikt en dat zij zich ook bedreigd konden voelen. Zo heeft [kleindochter verdachte] de inhoud van het telefoongesprek aan haar vader medegedeeld. Die mededeling was voor hem zodanig concreet en dreigend dat hij zijn vrouw, schoonmoeder en kinderen heeft opgedragen zich te verzamelen in Doetinchem (buiten bereik van verdachte).
Voorts heeft verdachte zich op meerdere momenten bedreigend uitgelaten tegen genoemde personen in woorden van dezelfde dreigende aard of strekking. Zo heeft [slachtoffer3] verklaard dat verdachte in een telefoongesprek op 16 juni 2012 heeft gezegd: “Ik schiet je een kogel door je flikker”. De (ex-)vrouw van verdachte heeft verklaard dat verdachte haar op 15 juni 2012 telefonisch heeft gezegd dat hij haar door haar hoofd zou schieten en zichzelf ook, en dat hij zijn schoonzoon en dochter ook omver zou schieten en dat de laatste kogel voor zichzelf zou zijn.
De door verdachte gesproken woorden zijn, naar het oordeel van de rechtbank, van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de bedreigden redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat het de bedreigden bekend was dat verdachte over vuurwapens beschikte en de omstandigheid dat zij hadden gemerkt dat verdachte op die dag helemaal door het dolle heen was .
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
4.
hij in of omstreeks op 17 juli 2012 te Doetinchem [slachtoffer1] en/of [slachtoffer3] en/of [slachtoffer2] één of meerma(a)l(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte
- die [slachtoffer1] één of meerma(a)l(en)telefonisch en/of die [slachtoffer3] (door tussenkomst van voornoemde [slachtoffer1]) en/of [slachtoffer2] (door tussenkomst van voornoemde [slachtoffer1]) opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als je van mij gaat scheiden dan schiet ik jou dood en de familie( van slachtoffer3) krijgen dan ook de kogel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] telefonisch opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik schiet je een kogel door de flikker", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] door midel van een brief/papiertje/geschrift opzettelijk dreigend schriftelijk de woorden heeft toegevoegd: "[slachtoffer3] wil ik niet zien want dan wordt het een bloedbad, die heeft al te veel schade aangericht met [slachtoffer2]. Ze doen er verstandig aan om weg te blijven want ik sta nergens meer voorin. Ik ben onderweg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- die [slachtoffer3] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] (allen door tussenkomst van [kleindochter verdachte]) telefonisch opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Hoi met opa, ik weet dat oma bij papa en mama is. Ik ga haar nu ophalen. Zeg maar dat ik eraan kom. Ik wil geen politie, want ik heb het vuurwapen bij mij en ik schiet ze allemaal kapot" en/of "De eerste kogel is voor jouw vader en de laatste is voor mijzelf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
B.
In het bijzonder ten aanzien van de bedreigingen, zoals ten laste gelegd onder feit 1
Nadat verdachte de bedreiging zoals hiervoor onder A. (feit 4) omschreven, heeft geuit, zijn [slachtoffer3], [slachtoffer1] en [slachtoffer2] naar het[kleindochter verdachte] in Doetinchem gegaan. In die woning waren ook gealarmeerde politiemensen aanwezig. Alhier werd [slachtoffer3] door verdachte op zijn mobiele telefoon gebeld. [slachtoffer3] heeft de telefoon vervolgens op de luidspreker gezet.
De aanwezige politiemensen hebben gehoord dat verdachte zei: “Is ma daar, ik wil ma spreken. Je moet me nu vertellen waar zij is, want anders gaat het helemaal fout. Ik heb een wapen in mijn zak en ik schiet jullie allemaal een kogel door de kop en de laatste is voor mij. Ik zeg het je, het wordt een bloedbad. Ze moet naar huis komen.”.
[slachtoffer2] (dochter van verdachte) heeft gehoord dat verdachte zei: “Ik wil ma ter plekke spreken. Ik weet waar ze is. Ze zit in Didam. Ik kom naar Didam. Als je maar weet dat ik je door je flikker heen schiet. Ik schiet iedereen door de flikker heen en de laatste kogel is voor mij. Geen politie, want die schiet ik ook kapot.”.
Ook de (ex-)vrouw van verdachte heeft gehoord dat verdachte heeft gezegd zijn schoonzoon, dochter en haarzelf kapot te zullen schieten.
De aldus door verdachte gesproken woorden zijn, naar het oordeel van de rechtbank, van dien aard en onder zodanige omstandigheden geuit dat bij de bedreigden redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Zoals ook hiervoor reeds is overwogen, betrekt de rechtbank hierbij de omstandigheid dat het de bedreigden bekend was dat verdachte over vuurwapens beschikte en de omstandigheid dat zij hadden gemerkt dat verdachte op die dag helemaal door het dolle heen was .
Gelet op het vorenstaande, en op de omstandigheid dat de bedreigden zich in Doetinchem bevonden ten tijde van de uitlatingen door verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 17 juli 2012 te Doetinchem [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en (slachtoffer3) dreigend (via een telefoon die op de speaker stond) de woorden heeft toegevoegd :"Ik wil ma ter plekke spreken. Ik weet waar ze is. Ze zit in Didam. Ik kom naar Didam. Als je maar weet dat ik je door je flikker heen schiet. Ik schiet iedereen door de flikker
heen en de laatste kogel is voor mij. Geen politie, want die schiet ik ook kapot" en/of "Is ma daar, ik wil ma spreken. je moet me vertellen waar zij is, want anders gaat het helemaal fout. Ik heb een wapen in me zak en ik schiet jullie allemaal een kogel door de kop en de laatste is voor mij. Ik zeg je, het wordt een bloedbad. Ze moet thuis komen.", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.
C.
In het bijzonder ten aanzien van de bedreigingen, zoals ten laste gelegd onder feit 2
Nadat verdachte de bedreigingen zoals hiervoor onder B. (feit 1) omschreven, heeft geuit, zijn verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] ingeschakeld. Zij zijn op zoek gegaan naar verdachte. Verdachte bevond zich in Duiven in een auto. De verbalisanten hebben verdachte aangesproken, waarop verdachte met slippende koppeling en gierende banden is weggereden. Na een achtervolging door beide verbalisanten is verdachte gestopt en uit de auto gestapt. Hierbij hield hij een vuurwapen in zijn handen. Dit vuurwapen was geladen, doordat verdachte een patroonhouder met patronen in het wapen had gestopt. De dienstauto van de verbalisanten kwam op enige afstand achter die van verdachte tot stilstand.
De desbetreffende verbalisanten hebben verklaard dat verdachte dit vuurwapen met gestrekte arm op hen richtte en dat hij met kleine pasjes in hun richting liep. Deze situatie was voor deze verbalisanten zodanig bedreigend dat zij zich achter de gepantserde portieren van hun dienstauto hebben opgesteld, hun wapen hebben getrokken, verdachte herhaaldelijk hebben bevolen zijn vuurwapen te laten vallen, een waarschuwingsschot hebben gelost en uiteindelijk gericht op verdachte hebben geschoten.
Verdachte heeft ontkend dat hij zijn vuurwapen dreigend naar de verbalisanten heeft gericht. Hij heeft verklaard dat hij het vuurwapen naar de grond gericht hield. De rechtbank volgt verdachte niet in deze verklaring. De verklaringen van de verbalisanten worden immers op dit punt door de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2] ondersteund. Deze getuigen hebben evenals de verbalisanten waargenomen dat verdachte een (vermoedelijk) vuurwapen met gestrekte arm heeft gericht op de verbalisanten en dat verdachte niet reageerde op het aanroepen door deze verbalisanten, waarna er is geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het met gestrekte arm voor zich houden van een vuurwapen, gericht naar de verbalisanten die zich op relatief korte afstand van hem bevonden, terwijl verdachte eerder voor deze verbalisanten was gevlucht, hij niet reageerde op hun aanroepen noch op het waarschuwingschot en hij naar eigen zeggen door het dolle heen was op dat moment , een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Deze bedreiging was van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de verbalisanten redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook daadwerkelijk zou worden gepleegd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 17 juli 2012 te Duiven [verbalisant1] en [verbalisant2] (beiden verbalisant van politie Gelderland-Midden) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend een geladen (vuur)wapen, heeft gericht en gericht heeft gehouden op voornoemde [verbalisant1] en [verbalisant2] en daarmee in de richting van die
[verbalisant1] en [verbalisant2] is gelopen.
D.
In het bijzonder ten aanzien van de voorbereiding van moord/doodslag, zoals ten laste gelegd onder feit 3
Verdachte heeft ter terechtzitting iedere opzet op (voorbereidingshandelingen tot) moord dan wel doodslag ontkend. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft aangegeven dat zijn vrouw van hem wilde scheiden en dat in zijn ogen zijn dochter en schoonzoon haar hiertoe hebben aangezet. In deze lijn heeft verdachte tevens een briefje (gericht aan zijn (ex-)vrouw) geschreven, welk briefje zijn vrouw in Duiven in de woning heeft gevonden. In dat briefje stond (onder meer): “[ex verdachte], je heb geluk gehad dat je net op tijd weg was. Ik had niet voor de gevolgen ingestaan. Ik draaide onderweg hier naar toe door het lint. Ik heb het pistool al klaar in de auto liggen. Ik sta niet meer voor de gevolgen in. En de heer [slachtoffer3] moet zich er buiten (houden). Dat zijn de veroorzakers die hebben dit aan het draaien maak. Ik hoop dat je kontakt blijf houden, want het is geen kattenpis. Je komt strak bij de [slachtoffer3] bescheten af. (…) ”
Zoals hiervoor onder A. en B. (de feiten 1 en 4) geconcludeerd, heeft verdachte op 17 juli 2012 meermalen contact gezocht met [slachtoffer3] en heeft hij hem bedreigd (en anderen) met een misdrijf tegen het leven gericht. Meer in het bijzonder heeft hij gedreigd met schieten, met een ‘kogel door de kop’, met een bloedbad en heeft hij aangegeven een wapen bij zich te hebben.
Toen verdachte thuis (in Duiven) kwam, merkte hij dat hiervoor genoemde briefje weg was. Vervolgens heeft hij bij zijn schoonzoon telefonisch naar de verblijfplaats van zijn (ex-)vrouw gevraagd. Zijn schoonzoon zei dat ze er niet was. Verdachte heeft hierop verklaard: Ik accepteer geen bemoeizucht van anderen.
Vervolgens heeft verdachte een vuurwapen, merk Walther, type P38, van zijn zolder gepakt en heeft hierin een met scherpe patronen gevulde patroonhouder geplaatst. Verdachte wilde dit wapen gebruiken tegen zijn schoonzoon, naar verdachte ter zitting heeft verklaard ter bedreiging. Maar desgevraagd heeft verdachte niet kunnen of willen uitleggen waarom het vuurwapen geladen diende te zijn als hij dit ‘alleen maar’ voor bedreiging wilde gebruiken. Verdachte heeft dit geladen wapen in de auto neergelegd en is vervolgens op zoek gegaan naar zijn schoonzoon. Hiervoor is hij eerst naar Didam gereden (alwaar zijn schoonzoon woont). Nadat verdachte hier niemand aantrof, is hij terug naar Duiven gereden, om daarna weer onderweg te gaan naar zijn schoonzoon. Op dat moment had verdachte een door hem geschreven (tweede) briefje bij zich. Op dat brief stond: “Laat dit briefje liggen. [ex verdachte] ik was thuis, maar je was er niet. Kom zo snel mogelijk en [slachtoffer3] (rechtbank begrijpt: [slachtoffer3]) wil ik niet zien, wand dan word het een bloedbad .Wand die heeft al teveel schade aangericht met [slachtoffer2] (rechtbank begrijpt: [slachtoffer2]). Ze doen verstandig om weg te blijven, wand ik sta nu nergens meer voor in. Ik ben onderwe(g), hou je niet schuil, wees verstandig”.
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar niet naar de politie wilde schieten, maar dat hij niet weet wat hij gedaan zou hebben als hij zijn schoonzoon tegen was gekomen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij kwaad werd op de politie, toen ze hem uit de auto wilden trekken, omdat hij het op zijn schoonzoon gemunt had. Verdachte heeft verklaard blij te zijn dat het zo is afgelopen, anders had hij “hem geheid afgeschoten. Want zover heeft hij het vuur aan mijn schenen gelegd. Zo’n vieze smerige bloedhond is het.”, aldus verdachte.
In zijn verhoor bij de politie op 24 juli 2012 heeft verdachte verklaard dat hij tegen zijn schoonzoon [slachtoffer3] heeft gezegd dat hij met hem zou afrekenen.
Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 17 juli 2012 erg boos was op zijn schoonzoon en dat hij helemaal door het dolle heen was.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde de (hiervoor besproken) feitelijke handelingen, bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm, te weten:
- het opzoeken, laden (met scherpe patronen) en meenemen van een vuurwapen,
- het schrijven en meenemen van voormeld (tweede) briefje, en
- het tevoren bedreigen van en vervolgens meermalen op zoek gaan naar [slachtoffer3],
in onderlinge samenhang met de gemoedstoestand van verdachte op dat moment, blijkend uit:
- de boosheid van verdachte jegens directe familieleden, waaronder in het bijzonder [slachtoffer3];
- de opmerking van verdachte dat hij niet weet wat hij zou hebben gedaan als hij zijn schoonzoon zou zijn tegengekomen ;
- de opmerking van verdachte dat hij zijn schoonzoon geheid afgeschoten had,
- de opmerking van verdachte dat hij met zijn schoonzoon wilde afrekenen, en
- de opmerking van verdachte dat hij door het dolle heen was.
De rechtbank heeft op grond van deze handelingen en omstandigheden, alle blijkend uit wettige bewijsmiddelen, boven redelijke twijfel de overtuiging bekomen dat verdachte, met voorbedachten rade, voornemens was zijn schoonzoon van het leven te beroven.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld ter voorbereiding van het misdrijf moord op zijn schoonzoon [slachtoffer3].
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
3.
hij op 17 juli 2012 te Duiven en/of Didam ter voorbereiding van het misdrijf moord, op zijn schoonzoon [slachtoffer3], opzettelijk een vuurwapen, merk Walther, type P38 en een patroonhouder thuis heeft opgehaald en die patroonhouder in voornoemd vuurwapen heeft geplaatst en (vervolgens) in zijn auto richting de woning van zijn schoonzoon, [slachtoffer3], is gereden en onderweg zijn schoonzoon telefonisch heeft benaderd en de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik wil ma ter plekke spreken. Ik weet waar ze is. Ze zit in Didam. Ik kom naar Didam. Als je maar weet dat ik je door je flikker heen schiet. Ik schiet iedereen door de flikker heen en de laatste kogel is voor mij. Geen politie, want die schiet ik ook
kapot" en/of "Is ma daar, ik wil ma spreken. Je moet me vertellen waar zij is, want anders gaat het helemaal fout. Ik heb een wapen in me zak en ik schiet jullie allemaal een kogel door de kop en de laatste is voor mij. Ik zeg je, het wordt een bloedbad. Ze moet thuis komen", zijnde deze handelingen bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf, en/of hij het genoemde vuurwapen en/of patroonhouder bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf voorhanden heeft gehad.
E.
Ten aanzien van het onder feit 5 (misdrijf) en feit 6 (overtreding) tenlastegelegde
Er is telkens sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, pag. 181 en 182;
- het proces-verbaal van verhoor betrokkene, [slachtoffer1], pag. 183;
- het proces-verbaal (wet wapens en munitie), pag. 193 en 194;
- het proces-verbaal van bevindingen, pag. 235;
- het proces-verbaal (wet wapens en munitie), pag. 245 tot en met 247;
- de kennisgeving van inbeslagname, registratienummer PL0660 2012097513-3;
- de kennisgeving van inbeslagname, registratienummer PL0660 2012097513-5;
- het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer: PL0660 2012097513-4, en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2012.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
5.
hij in de periode van 16 juli 2012 tot en met 18 juli 2012 te Duiven meer wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver, merk Rohm RG 89;
- een dubbelloopsjachtgeweer, merk Nederlandsch Wapenmagazijn, kaliber 12 serienummer 1994;
- een vuurwapen zijnde een pistool, merk Walther type P38, kaliber 9 mm,
- twee, althans één, magazijn(en)/patroonhouders beiden voorzien van het opschrift Walther, type P 38;
en/of munitie van categorie III, te weten:
- 19 patronen, type knal, kaliber 9 mm, merk RWS (behorende bij het alarmpistool);
- 3 stuks munitie, type volmantel, merk Geco, kaliber 9x19 mm (aangetroffen in een magazijn voorzien van het opschrift Walther P38);
- 8 stuks munitie, type volmantel, merk Geco, kaliber 9x19 mm (aangetroffen in een magazijn voorzien van het opschrift Walther P38);
- 20 stuks munitie, merk Dynamit Nobel, type SX (Action 3), kaliber 9 x19 (voormalig politiemunitie);
- 1 stuks munitie, type hagelpatroon, merk Fiocchi, kaliber 28 voorhanden heeft gehad.
6.
hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Duiven (een) een lange wapenstok en/of een mes, merk Crowning, en/of een mes, merk Buck en/of een bijl, merk Estwing, typenummer 1, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 telkens:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Voorbereiding van het misdrijf moord.
Ten aanzien van feit 5:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 6 (overtredingen):
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, vier maal gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 tot en met 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen bijzondere voorwaarden te worden opgelegd.
Ter zake van het onder feit 6 tenlastegelegde heeft de officier van justitie geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe is gewezen op de hoge leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en op het feit dat hij is neergeschoten door de politie. De verdediging acht verdachte detentieongeschikt. Voorts is aangevoerd dat verdachte voorzichtig weer contacten opbouwt met zijn familieleden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 23 november 2012;
• pro justitia rapportages van psychologisch onderzoek, d.d. 6 december 2012 en 10 december 2012, opgesteld door [psycholoog], psycholoog, betreffende verdachte;
• reclasseringsrapportages d.d. 20 juli 2012, 20 augustus 2012 en 12 december 2012, opgesteld door [medewerker], reclasseringswerker.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van zijn naaste familieleden. Hij heeft hen op verschillende momenten met de dood bedreigd en heeft er niet voor teruggedeinsd hierin ook zijn kleindochter te betrekken. Met deze bedreigingen heeft verdachte bij zijn familieleden grote angst veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte voorbereidingshandelingen getroffen om zijn schoonzoon van het leven te beroven. Gelukkig heeft zijn schoonzoon besloten om met de overige familieleden te vluchten, waardoor verdachte hen niet kon vinden. Hierdoor èn omdat de politie tijdig wist in te grijpen, heeft verdachte geen verdere uitvoering kunnen geven aan zijn plannen.
Dit zijn zeer ernstige feiten die gevoelens van grote onveiligheid in de maatschappij veroorzaken en waardoor in het bijzonder verdachtes (ex-)vrouw, dochter en schoonzoon en kleinkinderen het gevoel van veiligheid hebben verloren. Dat het voor verdachte zeer moeilijk te verteren was dat zijn vrouw na een huwelijk van 53 jaar van hem wilde scheiden, kan nooit rechtvaardigen dat tegen haar dan wel anderen dergelijk ernstige strafbare feiten worden gepleegd.
Voorts heeft verdachte twee verbalisanten bedreigd door een geladen vuurwapen op hen gericht te houden. Het moet voor deze verbalisanten uitermate bedreigend zijn geweest om in de loop van verdachtes vuurwapen te moeten kijken, terwijl verdachte niet op hun aanroepen en het waarschuwingsschot reageerde. Met deze angst en met het feit dat zij verdachte hebben moeten neerschieten zullen zij, in zowel hun privé- als professionele leven moeten leren leven. Daarbij overweegt de rechtbank bovendien dat deze verbalisanten hun werk deden en daardoor vermoedelijk hebben voorkomen dat verdachte verdere uitvoering kon geven aan zijn voornemens.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zijn eigen frustraties en boosheid zoveel zwaarder heeft laten wegen dan de veiligheid van de samenleving in het algemeen en van zijn naasten in het bijzonder.
Tot slot heeft verdachte diverse wapens voorhanden gehad, zonder daarvoor een vergunning te hebben. Een deel van de wapens heeft verdachte gedurende zijn werk bij de politie ontvreemd. Hiermee heeft hij het vertrouwen beschaamd dat zijn collega’s in hem stelden en dat de samenleving in bij de politie werkzame personen moet kunnen stellen.
Deze feiten, voor zover geen betrekking hebbend op de bewezenverklaarde overtredingen, rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf die de duur van de door de officier van justitie geëiste straf ver te boven gaat. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit, is dan ook niet aan de orde. De opmerking van de raadsvrouw dat verdachte, gezien zijn leeftijd en slechte been, niet als detentiegeschikt kan worden beschouwd, volgt de rechtbank niet, nu die opmerking op geen enkele wijze is onderbouwd.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden, waaronder de leeftijd van de verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het ontbreken van een strafblad, acht de rechtbank voor de afdoening van de onderhavige zaak een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank acht van belang dat verdachte na zijn detentie gedurende lange tijd wordt behandeld en/of begeleid en zal dit aan verdachte door middel van bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank acht deze begeleiding en behandeling van dermate groot belang dat enerzijds een langere proeftijd zal worden bepaald en anderzijds een groter voorwaardelijk strafdeel zal worden opgelegd dan is geëist.
Tevens zal, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, een contactverbod ten aanzien van zijn (ex-)vrouw ([slachtoffer1]), zijn schoonzoon ([slachtoffer3]) en zijn dochter ([slachtoffer2]) worden opgelegd. Indien zijn (ex-)vrouw, zijn schoonzoon en/of zijn dochter wel contact met verdachte wensen, zullen de eerste contacten met hen onder begeleiding van de reclassering dienen plaats te vinden.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank voorts dat - gelet op de leeftijd van verdachte - het aan de reclassering is om na de detentie van verdachte te bezien in hoeverre hij fysiek en psychisch dan nog in staat is om behandeling te ondergaan en in hoeverre dit dan nog noodzakelijk is. De reclassering dient eveneens te bezien in hoeverre het opgelegde contactverbod tijdens en na de detentie noodzakelijk - en door de betrokken persoon wenselijk - wordt geacht.
Gelet op de aard en de duur van de voor de misdrijven opgelegde straf, zal rechtbank de geldboete die de officier van justitie heeft geëist voor de onder 6 bewezenverklaarde overtredingen geheel voorwaardelijk opleggen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [verbalisant2] en [verbalisant1] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,- per benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij onvoldoende concreet onderbouwd zijn. Subsidiair is verzocht de vordering tot een lager bedrag toe te wijzen. Daarbij is opgemerkt dat de benadeelde partijen agenten zijn die getraind zijn voor dergelijke situaties.
Beoordeling door de rechtbank
Het betoog dat de politiemensen getraind zijn voor een dergelijke situatie, doet naar het oordeel van de rechtbank in het geheel geen recht aan de impact die het handelen van verdachte op de benadeelde partijen moet hebben gehad. Het mag zo zijn dat politiemensen tot op zekere hoogte getraind zijn in het omgaan met agressie en bedreigende situaties, maar in deze zaak gaat het om een acuut levensbedreigende situatie waaraan verdachte deze politiemensen heeft blootgesteld. Zij hebben daadwerkelijk hebben gevreesd voor hun leven. Deze vrees was gerechtvaardigd: zij hebben van relatief korte afstand gekeken in de loop van een vuurwapen in handen van een persoon waarvan zij wisten dat die door het dolle heen was en bekend gemaakt had een bloedbad aan te zullen richten. Bovendien bleek hen achteraf dat het vuurwapen dat op hen gericht is geweest, met scherpe munitie was geladen. Tegen de gevolgen van een dergelijke traumatische ervaring biedt training niet zonder meer bescherming.
Voor recht op smartengeld moet zich één van de in art. 6:106 BW genoemde gronden voordoen. Blijkens de toelichting op de vorderingen gaat het hier om ‘aantasting in de persoon op andere wijze'. Bij gebreke van gemotiveerde betwisting is voldoende aannemelijk geworden dat de agenten (al dan niet intern) hulp hebben gezocht bij de verwerking van deze traumatische ervaring. Bij deze stand van zaken is toekenning van een smartengeld van in elk geval € 1.000,-- aan ieder van de benadeelde partijen billijk, gelet op de aard en ernst van de schadeveroorzakende gebeurtenis, de gevolgen ervan en de bedragen die Nederlandse rechters in (min of meer) vergelijkbare gevallen plegen op te leggen.
Een nadere beoordeling van hun vorderingen zal echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Derhalve zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 36f, 46, 57, 62, 91, 285 en 289 van het Wetboek van Straf¬recht en de artikelen 2, 3, 26, 27, 54, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens de bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 5 (misdrijven) tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 2 (twee) jaren niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren één of meer van de navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis, meldt bij Reclassering Nederland te Arnhem, op het telefoonnummer 026-3555333, en zich blijft melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht.
5. zich laat begeleiden door de Reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering.
6. zich laat behandelen bij de forensische polikliniek van Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, indien en voor zover de Reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich daarbij dienen te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven.
Ten aanzien van de onder 6 genoemde bijzondere voorwaarde overweegt de rechtbank nader, dat - gelet op de leeftijd van verdachte - het aan de Reclassering is om na de detentie van verdachte te bezien in hoeverre hij fysiek en psychisch dan nog in staat is om behandeling te ondergaan en in hoeverre dit dan nog noodzakelijk is.
7. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer3] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2], zolang de Reclassering dit in overleg met [slachtoffer3] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] noodzakelijk acht.
8. gedurende de proeftijd de Reclassering informeert indien [slachtoffer3] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] uit eigen beweging contact met verdachte wensen. In dat geval dienen de eerste contactmomenten plaats te vinden onder begeleiding van de forensische polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, dan wel de Reclassering. Dit voor zover en zolang de Reclassering dit in overleg met [slachtoffer3] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] noodzakelijk acht.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht in geval van de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Veroordeeld verdachte voorts vanwege het bewezenverklaarde feit 6 (overtredingen) tot
betaling van 4 maal een geldboete van € 125 (honderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal, telkens te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboeten niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [verbalisant2], te betalen € 1.000,- (éénduizend euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant2], te betalen € 1.000,- (éénduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [verbalisant1], te betalen € 1.000,- (éénduizend euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant1], te betalen € 1.000,- (éénduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. C.M.E. Lagarde (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van deze rechtbank op 28 december 2012.