ECLI:NL:RBARN:2012:BY7097

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900635-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in Velp

Op 21 december 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man uit Rheden, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. De zaak draaide om een steekincident dat plaatsvond op 14 mei 2012 in Velp, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes in de hals stak, wat leidde tot diens overlijden. Tijdens de rechtszitting op 7 december 2012 werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, met voorbedachten rade, en dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door eventuele taalfouten in de tenlastelegging. De officier van justitie had vrijspraak van moord geëist, maar de rechtbank achtte doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de impact van het delict op de nabestaanden van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij, die € 4.000,- voor de uitvaartkosten eiste, werd volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de veroordeelde verplicht werd om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/900635-12
Data zittingen : 29 augustus 2012, 5 oktober 2012 en 7 december 2012
Datum uitspraak : 21 december 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [adres].
raadsman : mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden, in elk geval Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp in zijn hals en/of nek, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden, in elk geval in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer]., opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere diepe steekwond(en) in de nek en/of hals), heeft toegebracht, door opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp in zijn hals en/of nek, te steken, terwijl dat feit de dood tengevolge heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 7 december 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: [benadeelde partij].
De officier van justitie, mr. B. Molenaar, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 mei 2012 is te Velp, in de gemeente Rheden, [slachtoffer] door verdachte met een mes in de hals gestoken. Ten gevolge van de verwondingen die daardoor zijn ontstaan, is [slachtoffer] overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van moord. Hij is van mening dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, aangezien verdachte in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van moord bepleit aangezien er bij verdachte op geen enkel moment sprake is geweest van voorbedachte rade om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit, aangezien er onvoldoende grond is tot het aannemen van opzet op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Zo heeft verdachte niet de bedoeling gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven, maar heeft hij hem per ongeluk in zijn hals geraakt. Ook kan naar de mening van de raadsman uit het handelen van verdachte niet worden afgeleid dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman eveneens vrijspraak van de voorbedachte raad bepleit en betoogd dat zijn cliënt hoogstens (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zware mishandeling verweten kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is allereerst met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
Niet ter discussie staat echter dat verdachte met een mes in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken en dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan is overleden. Naar algemene ervaringsregels geldt dat, indien een persoon met een mes in de hals(streek) wordt gestoken, de kans aanmerkelijk is te achten dat die gedraging de dood ten gevolge heeft. In de hals(streek) bevinden zich immers kwetsbare en vitale lichaamsdelen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit hem bekend is. Ook heeft verdachte verklaard dat hij bovenhands zijwaarts heeft gestoken tussen de schouder en de kin van [slachtoffer]. Het door verdachte gehanteerde mes had een lemmet van 7 centimeter lengte. De wond bij het slachtoffer had een diepte van tussen de 5,5 en 7,5 centimeter . Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte kennelijk met kracht heeft gestoken.
De aard van de gedragingen van verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan - het met kracht bewust steken met een mes met een lemmet van 7 centimeter in de hals(streek), terwijl verdachte wist dat zich daar kwetsbare en vitale lichaamsdelen bevinden - brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] willens en wetens heeft aanvaard en dat verdachte aldus voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een mes in zijn hals heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag.
5. De strafbaarheid van het feit en van verdachte
Primair heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij gehandeld heeft uit noodweer. Verdachte immers, heeft naar hij zelf heeft verklaard, gehandeld uit noodzakelijke zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [slachtoffer], omdat [slachtoffer] met een mes in de richting van verdachte stak. Omdat [slachtoffer] beide armen ter hoogte het middel van verdachte hield, heeft verdachte met zijn mes, over de armen van [slachtoffer] heen, in de richting van het lichaam tussen de kin en de schouders van [slachtoffer] gestoken. Verdachte voelde zich zeer bedreigd en zag, gezien de korte tijdspanne waarbinnen een en ander passeerde, geen andere mogelijkheid dan [slachtoffer] te steken met zijn eigen mes. Zo zou weglopen hebben betekend dat [slachtoffer] hem in zijn rug gestoken zou hebben.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is van noodweerexces. Dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, acht de verdediging evident. Immers, verdachte werd door [slachtoffer] uitgescholden en vervolgens is [slachtoffer] de confrontatie met verdachte aangegaan, waarbij hij verdachte met een mes probeerde te steken.
De beoordeling van de rechtbank
Indien er door of namens een verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer dient de rechtbank te onderzoeken of aan de voorwaarden genoemd in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Dit betekent dat de rechtbank in casu dient te beoordelen of de gedraging was geboden ter noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, De beoordeling daarvan dient onder meer te geschieden op basis van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft - onder meer - ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] hem uitschold en uit zijn auto stapte. Op het moment dat [slachtoffer] uit de auto stapte, is verdachte ook uitgestapt. Toen [slachtoffer] zijn kant op kwam lopen en naar zijn mening te dicht bij hem kwam staan, heeft verdachte hem met twee handen van zich afgeduwd. Daarop kwam [slachtoffer] weer op verdachte aflopen. Hij had een mes in zijn rechterhand. Verdachte heeft niet gezien dat [slachtoffer] het mes getrokken heeft of opende. [slachtoffer] maakte met het mes een stekende beweging in de richting van de zij van verdachte. Doordat verdachte hem ontweek door zijn heupen naar achteren te gooien, stak [slachtoffer] voor de buik van verdachte langs. Tegelijkertijd stak verdachte met een bovenhandse beweging, van boven naar beneden in de richting van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In de linker broekzak van [slachtoffer] is een ingevouwen mes aangetroffen, waarop zich bloedsporen van hemzelf bevonden. Uit foto’s in het dossier valt af te leiden dat dit mes en vergelijkbare grootte had als het mes van verdachte. Dit mes bevat geen oranjekleurige delen.
Een ander mes dan dit mes van [slachtoffer] en het mes dat verdachte heeft gebruikt, is niet aangetroffen.
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat het verdachte was die als eerste begon te schelden op het moment dat hij [slachtoffer] zag. [slachtoffer] riep daarop iets terug en stapte iets later in zijn auto. Toen getuige [getuige1] wegreed, zag zij in haar achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] als eerste uit zijn auto stapte. Ze zag dat hij iets in zijn hand had wat fel oranje van kleur was. Ze zag dat verdachte daarop ook uitstapte. Ze zag dat [slachtoffer] en verdachte elkaar duwden. Even later zag zij dat [slachtoffer] achter verdachte aanrende.
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de Larensteinselaan achter verdachte aan zag gaan. Hij zag dat verdachte achteruit liep en een mesje, formaat aardappelschilmesje, omhoog hield. Hij zag dat [slachtoffer], van wie de hele voorzijde van het shirt onder het bloed zat, eenzelfde soort mesje in zijn hand had, dat hij op dezelfde wijze omhoog hield. Het mes was zilverkleurig en schoon.
Over het mes van [slachtoffer] heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat het een mes was van 25 cm., het had een zilverkleurig randje aan de binnenkant. Het mes had een lang heft. Ook bij de politie heeft verdachte verklaard dat het mes dat [slachtoffer] volgens hem vast hield, groot was, minimaal zo groot als de lengte van een A-4 formaat papier. Verdachte heeft verklaard zeker te weten dat [slachtoffer] een mes had en dat niets aan het mes oranje was.
Behalve getuige [getuige1] zijn er geen getuigen van de concrete toedracht, kort voor of op het moment van het steken. Ook is door niemand bij [slachtoffer] een mes waargenomen, zoals beschreven door verdachte. Zoals hiervoor reeds aangegeven, is een dergelijk mes niet aangetroffen op of nabij de plaats van het delict. Weliswaar heeft getuige [getuige2] waargenomen dat [slachtoffer] een mesje in zijn hand hield, maar de rechtbank concludeert uit de waarneming van het bebloede shirt dat de fatale steek op dat moment reeds aan [slachtoffer] was toegebracht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer], waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat sprake was van een noodweersituatie.
Het noodweer-verweer zal daarom worden verworpen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zal zij het subsidiair gevoerde verweer met betrekking tot noodweerexces ook verwerpen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het noodweer-verweer evenmin zou slagen, indien er overeenkomstig de lezing van verdachte wel sprake was van een noodweersituatie.
Immers, verdachte heeft verklaard dat hij als reactie op het steken met het mes door [slachtoffer], zijn eigen mes uit zijn broekzak haalde, opende en [slachtoffer] ermee stak. Hoewel verdachte heeft betoogd dat dit alles in één beweging gebeurde, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke beweging tijd kost. Voorts heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] tijdens het steken op een afstand van ongeveer een meter of anderhalve meter vóór verdachte stond. Deze factoren beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gekozen reactie - het kiezen van de tegenaanval - niet noodzakelijk zou zijn geweest. Verdachte had immers de mogelijkheid om de beweerdelijke aanranding op andere wijze te pareren, bijvoorbeeld door weg te rennen. Dat dit een reële optie was, wordt naar het oordeel van de rechtbank onderstreept doordat verdachte hiervoor in tweede instantie wel heeft gekozen. Het maken van een stekende beweging richting [slachtoffer], voor zover er al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de eis van subsidiariteit.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de periode in voorlopige hechtenis of bewaring doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging geheel subsidiair aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is, en dat ermee rekening gehouden dient te worden dat verdachte zich vrijwillig heeft gemeld bij de politie.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 9 november 2012 en
• een bericht van de Reclassering Nederland, d.d. 21 augustus 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd door hem met een mes in zijn hals te steken. De door verdachte veroorzaakte steekverwonding is het slachtoffer vrijwel direct fataal geworden. Het leven wordt aangemerkt als het hoogste goed van een mens en het beëindigen van eens anders leven is onomkeerbaar. Aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder zijn kinderen, is onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dit is ook zo verwoord in de slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer.
Door de door verdachte begane doodslag is bovendien de rechtsorde geschokt. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar wordt als zeer bedreigend ervaren en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij dergelijk ernstige delicten past naar het oordeel van de rechtbank geen andere dan een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat ook rekening met de documentatie waaruit blijkt dat verdachte een aanzienlijk strafblad heeft en eerder veroordeeld is geweest voor ernstige feiten waaronder geweldsdelicten.
Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met het gegeven dat verdachte zichzelf vrijwillig heeft gemeld bij de politie, alsmede met het feit dat niet is gebleken dat verdachte de dodelijke confrontatie met het slachtoffer bewust heeft gezocht. Er lijkt naar het oordeel van de rechtbank eerder sprake van een fataal afgelopen, uit de hand gelopen ruzie.
Om die reden zal de rechtbank een enigszins lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.000,- wegens de kosten van de uitvaart van het slachtoffer [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie verzocht dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [b[slachtoffer]elde partij] - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. Hierbij wordt de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op € 4.000,- begroot. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat namens de benadeelde partij ter zitting is toegelicht dat de rekening van de uitvaart weliswaar door de gemeente is voorgeschoten, maar uiteindelijk door de familie van het slachtoffer (terug)betaald dient te worden. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de factuurdatum van de rekening inzake de uitvaart toekennen.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.
6b. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen dienen te worden terug geven aan verdachte.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 287 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van moord.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij], te betalen € 4.000,- (vier duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen € 4.000,- (vier duizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bij de vervangende hechtenis wordt geen rekening gehouden met de toegekende wettelijke rente.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
aAldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. R.M. Maanicus en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. E. Cosijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2012.