ECLI:NL:RBARN:2012:BY6977

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/519940-07
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens ontuchtige handelingen met een geestelijk beperkt slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een man met geestelijke beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, evenals aan andere ontuchtige handelingen. De feiten vonden plaats in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 11 april 2007 in Culemborg. De verdachte was zich ervan bewust dat het slachtoffer, vanwege zijn geestelijke beperking, niet in staat was om zijn wil adequaat te bepalen of kenbaar te maken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte wist dat het slachtoffer geestelijk beperkt was, en dat hij misbruik had gemaakt van diens kwetsbaarheid.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op van acht maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte een bedrag van € 5.000,- moest storten in het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank overwoog dat, hoewel voor misdrijven als deze doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, er in dit geval sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals het grote tijdsverloop tussen de feiten en de uitspraak, en het feit dat de verdachte een eerste overtreding had gepleegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, wat leidde tot de beslissing om een hogere schadevergoeding op te leggen dan geëist door de officier van justitie.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de zaak werd behandeld in tegenwoordigheid van de griffier. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer : 05/519940-07
Datum zitting : 10 december 2012
Datum uitspraak : 21 december 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 10 december 2012 ter terechtzitting toegewezen wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 11 april 2007 te Culemborg, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gehouden;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 11 april 2007 te Culemborg, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) wrijven over de billen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de anus van die [slachtoffer] en/of het betasten van en/of likken aan de penis van die [slachtoffer] en/of het in zijn, verdachtes, mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of zijn, verdachtes, penis laten betasten door die [slachtoffer];
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 december 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Boksem voornoemd.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte een bedrag van € 2.500,- in het Schadefonds geweldsmisdrijven stort.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2012 verklaard dat hij gedurende ongeveer een half jaar contacten met [slachtoffer] heeft gehad, terwijl in een periode van twee tot tweeënhalve maand daarvan seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden en verdachte het contact met [slachtoffer] daarna heeft “afgebouwd”. De exacte chronologie van de gebeurtenissen heeft verdachte ter terechtzitting niet kunnen reproduceren, maar de seksuele handelingen hebben volgens hem één tot drie keer bij hem thuis in Culemborg plaatsgevonden in de periode september/oktober 2006.
Tijdens een “informatief gesprek”, dat plaatsvond op 11 april 2007 heeft verdachte, blijkens het proces-verbaal van dat gesprek spontaan verklaard dat tweemaal sprake is geweest van seksueel contact waarbij de ontmoetingen plaatsvonden in oktober/november 2006 bij zowel hem als bij [slachtoffer] thuis (in Culemborg). De rechtbank ziet geen reden om dit gesprek niet bij de bewijslevering te betrekken zoals de raadsman heeft verzocht, omdat verdachte toen nog geen cautie was verleend. Verdachte heeft deze verklaring immers spontaan afgelegd, zonder dat sprake was van een verhoor en nog voordat hij als verdachte werd aangemerkt. Er is voorts geen reden om aan de betrouwbaarheid van die spontane eerste verklaring te twijfelen.
De rechtbank acht het vorenstaande voldoende om aan te nemen dat de bedoelde seksuele handelingen, die hierna worden geconcretiseerd, hebben plaatsgevonden in de periode omstreeks
1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006.
Over de seksuele handelingen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij en [slachtoffer] elkaar over en weer hebben gepijpt, elkaars penis hebben betast en dat ook de andere, onder 2, ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden (te weten het wrijven over de billen van [slachtoffer] door verdachte en het betasten van de anus en likken van de penis van [slachtoffer] door verdachte), met uitzondering van het brengen van verdachtes vinger in de anus van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft eveneens verklaard dat de genoemde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte in Culem-borg, maar heeft ook aangegeven dat verdachte met zijn vinger aan zijn ‘poeperd’ heeft gezeten en dat verdachte met zijn vinger op een bepaald moment binnen was ‘en dan drukte hij door’. Verdachte heeft hierover opgemerkt dat hij niet met zijn vinger de anus van [slachtoffer] is binnengedrongen, omdat [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat hij dat niet fijn vond. Op de vraag waarop [slachtoffer] gedoeld kan hebben met ‘met de vinger naar binnen gaan’, heeft verdachte ter terechtzitting geantwoord dat hij wel in de bilspleet van [slachtoffer] is geweest en daarbij de anus van [slachtoffer] heeft aangeraakt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte niet alleen tussen de bilspleet tegen de anus is gekomen maar ook met zijn vinger de anus van [slachtoffer] is binnengedrongen en zal verdachte van deze gedraging aldus vrijspreken. Niettemin kan worden gesproken van seksueel binnendringen in het lichaam van [slachtoffer], nu verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] verdachtes penis in diens mond heeft genomen. Op basis van de verklaringen van zowel verdachte als [slachtoffer] acht de rechtbank ook de overige ten laste gelegde ontuchtige handelingen bewezen.
Voorts is de vraag aan de orde of verdachte wist dat [slachtoffer] aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens leed en of hij wist dat [slachtoffer] hierdoor niet of onvoldoende in staat was ten aanzien van de seksuele handelingen zijn wil te bepalen en kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Ondanks het betoog van de raadsman van verdachte, beantwoordt de rechtbank deze vragen bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat [slachtoffer] lijdt aan ‘een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestes-vermogens’. Dit wordt door de verdediging ook niet weersproken. In het verslag, gedateerd juni 2008, van het psychologisch onderzoek van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog], komt naar voren dat [slachtoffer] verstandelijke beperkingen heeft en autistisch is en dat de emotionele leeftijd van [slachtoffer] ongeveer drie jaar is, dat hij in taalbegrip en taalexpressie functioneert op het niveau van een vijfjarige en dat hij met zijn inzichtelijk handelen functioneert op het niveau van een achtjarige. Volgens [GZ-psycholoog] is de verstandelijke beperking niet zichtbaar aan zijn uiterlijk, maar wordt dat duidelijk zo gauw [slachtoffer] begint te praten. Hij praat onsamenhangend en traag en heeft een kleine woordenschat en daarnaast duurt het lang voordat hij vragen begrijpt en kan beantwoorden. Voorts vermeldt het rapport dat [slachtoffer] weliswaar weet dat seksueel contact niet tegen iemands wil mag plaatsvinden, maar blijkt bij doorvragen dat [slachtoffer] ‘tegen de wil’ associeert met geweld. De conclusie van [GZ-psycholoog] is dat [slachtoffer] onvoldoende adequate kennis heeft met betrekking tot seksualiteit en geen onderscheid kan maken tussen een goede vriendschap en iemand die seks met hem wil, dat hij onvoldoende mogelijkheden heeft om verbale overredingskracht tot seksueel contact te doorzien en dat hij de motieven van anderen niet kan herkennen, laat staan dat hij er op kan anticiperen. Hij is niet als wilbekwaam te beschouwen in het aangaan van seksuele relaties.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde rapportage, maar ook uit de verklaringen van [locatiemanager stichting] (de locatiemanager van de stichting waar [slachtoffer] begeleid woont), [psycholoog st. woonvormen] (psycholoog en verbonden aan de stichting woonvormen waar [slachtoffer] begeleid woont) en [moeder slachtoffer] (de moeder van [slachtoffer), volgt dat voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat er geestelijk dan wel verstandelijk iets met [slachtoffer] aan de hand is. Illustratief acht de rechtbank de opmerkingen dat [slachtoffer] een beperkte, kinderlijke woordenschat heeft ([locatiemanager stichting] en [psycholoog st. woonvormen]), dat [slachtoffer] eigenlijk alleen over zijn disco/muziek, computer en sport praat ([locatiemanager stichting]) en dat je weliswaar aan de buitenkant niet direct ziet dat [slachtoffer] autistisch is maar je na een gesprek van ongeveer vijf minuten, door zijn manier van communiceren en zijn gespreksonderwerpen “door hebt dat er iets niet klopt” ([slachtoffer]).
De stelling van de verdediging dat verdachte niet kon weten dat [slachtoffer] een geestelijke beperking heeft, omdat dat uiterlijk niet aan [slachtoffer] te merken is, verdachte en [slachtoffer] slechts oppervlakkige contacten hebben gehad waarin over vrij gemakkelijke onderwerpen werd gesproken, [slachtoffer] meer kan dan wordt gesuggereerd nu hij inmiddels zelfstandig woont en verdachte waarschijnlijk ‘verblind’ is geweest door verliefdheid, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Verdachte heeft gedurende ongeveer een half jaar meermalen - vrij intensief - contact gehad met [slachtoffer]e. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drie keer per week sport, dat [slachtoffer] en hij op dezelfde sportschool sporten en dat tussen hen een soort vriendschap is ontstaan omdat [slachtoffer] meermalen naar hem toe is gekomen om een praatje te maken. Ze gingen af en toe samen in de sauna of dronken na het sporten een kop koffie en praatten dan over sport, muziek en vakantie. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] hem na ongeveer een maand zijn telefoon-nummer gaf. Dit betekent dat er in ieder geval gedurende een maand voorafgaand aan de seksuele handelingen diverse gesprekken tussen hen hebben plaatsgevonden die langer dan enkele minuten hebben geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, temeer gezien het opleidingsniveau van verdachte niet anders zijn dan dat verdachte wist dat [slachtoffer] een geestelijke beperking had.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte wist dat [slachtoffer] geestelijk beperkt was staat, mede gelet op de ernst van die beperkingen zoals die blijken uit het voornoemde GZ- Psycholoog [GZ-psycholoog], de veelvuldige contacten tussen verdachte en [slachtoffer] en het gegeven dat verdachte daarover verder geen informatie heeft ingewonnen, tevens vast dat verdachte wist, maar in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die beperking dusdanig was dat [slachtoffer] niet dan wel onvoldoende in staat was zijn wil omtrent de seksuele gedragingen te bepalen of kenbaar te maken, of daartegen weerstand te bieden. Dat verdachte [slachtoffer] wel heeft gevraagd wat hij wel of niet wilde, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af nu [slachtoffer] juist niet is staat was zijn wil daaromtrent adequaat te bepalen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen reeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 te Culemborg, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gehouden;
2.
hij op meer tijdstippen gelegen omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met
31 december 2006 te Culemborg, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) wrijven over de billen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de anus van die [slachtoffer] en/of het betasten van en/of likken aan de penis van die [slachtoffer] en/of het in zijn, verdachtes, mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of zijn, verdachtes, penis laten betasten door die
[slachtoffer].
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van feit 2:
Met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen.
Deze feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd 14 november 2008; en
• een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 november 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met een man met geestelijke beperkingen. Verdachte is voorbijgegaan aan de kwetsbaarheid van de man, heeft misbruik gemaakt van diens vertrouwen en heeft prioriteit gegeven aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, wat de rechtbank hem zwaar aanrekent. Het verontrust de rechtbank bovendien dat verdachte hardnekkig ontkent (aanvankelijk) iets te hebben gemerkt van de geestelijke en/of verstandelijke beperkingen van zijn slachtoffer.
Voor misdrijven als dit past in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Niettemin, en deze visie wordt niet alleen door de raadsman van verdachte maar tevens door de officier van justitie gedeeld, is hier sprake van een uitzonderlijke situatie. Er is immers sprake van een zeer groot tijdsverloop, nu de feiten dateren van 2006, verdachte daarvoor al in mei 2007 als verdachte is aangemerkt en ook de eerste behandeling ter terechtzitting al bijna 4 jaar geleden, in januari 2009 heeft plaatsgevonden. Dat dit grote tijdsverloop mede aan juridische procedures is te wijten, waarbij de officier van justitie in eerste instantie niet-ontvankelijk werd verklaard, waarover vervolgens ook het Gerechtshof en de Hoge Raad hebben geoordeeld kan niet aan verdachte worden toegerekend. Verdachte verkeert hierdoor al lange tijd in onzekerheid en heeft van zijn handelen en de vervolging al veel gevolgen moeten ondervinden. Voorts is verdachte een zogenoemde ‘first offender’ en heeft hij ter terechtzitting van 10 december 2012 open verklaard over de door hem gepleegde feiten.
De rechtbank ziet daarom reden om conform de strafeis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde, dat verdachte een bedrag stort in het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Op die manier draagt verdachte, nu een vordering benadeelde partij in deze zaak ontbreekt, toch bij aan het vergoeden van schade van slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven.
Om te benadrukken hoezeer verdachte met zijn handelen over de schreef is gegaan stelt de rechtbank het door verdachte te storten bedrag in het Schadefonds niet op € 2.500,00, zoals geëist, maar op € 5.000,00. Dit hogere bedrag brengt voorts tot uitdrukking dat deze betaling niet enkel bedoeld is ter compensatie van schade maar dat tevens beoogd wordt dat, naast de voorwaardelijke gevangenisstraf, ook deze betaling als daadwerkelijke straf wordt ervaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 243 en 247 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten als vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. dat veroordeelde binnen een twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een geldbedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) zal storten op rekening 569989124 t.n.v. het Schadefonds Geweldsmisdrijven o.v.v. het bovenstaande parketnummer;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht in geval van de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer en mr. J.M.J.M. Doon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2012.