ECLI:NL:RBARN:2012:BY6913

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1965
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.A. Tonckens, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en de omstandigheden van het geval.

De rechtbank overweegt dat artikel 4 van de Wmo bepaalt dat het college voorzieningen moet treffen ter compensatie van beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. In dit geval heeft verweerder gesteld dat eiseres, gezien haar financiële middelen, in staat is om zelf huishoudelijke hulp in te schakelen. De rechtbank heeft deze redenering gevolgd en geconcludeerd dat eiseres voldoende zelfredzaam is om de benodigde hulp zelf te bekostigen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de begrippen zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid ook betrekking hebben op de inzet van eigen financiële middelen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiseres, die hoogbejaard is, niet in staat is om het huishoudelijk werk zelf te verrichten, maar dat zij in een wooncomplex verblijft waar alle benodigde zorg en hulp wordt geboden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag voor huishoudelijke hulp terecht is, omdat eiseres voldoende mogelijkheden heeft om zelf voor een oplossing te zorgen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/1965
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 18 december 2012.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W.A. Tonckens,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 maart 2012.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 16 december 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om hulp in de huishouding ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
2.2. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
2.3. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.4. Het beroep is, gevoegd met het beroep van [naam] (AWB 12/2100) behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 september 2012. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. W.A. Tonckens voornoemd. Tevens is namens eiseres verschenen, de heer [naam], werkzaam bij [wooncomplex]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren en mr. J.E. van de Kolk, werkzaam bij verweerders gemeente.
2.5. Bij beschikking van 14 september 2012 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en de zaak voor behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer.
2.6. Nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en zal zonder nadere zitting in beide zaken afzonderlijk uitspraak doen.
3. Overwegingen
3.1. Eiseres is eind 2011 verhuisd uit haar woning in [plaats] naar wooncomplex “[wooncomplex]” te [plaats]. In dit wooncomplex ontvangt eiseres alle hulp en zorg die zij nodig heeft, zij het dat voor huishoudelijke hulp een aanvraag moet worden gedaan op grond van de Wmo. Vast staat dat eiseres, die hoogbejaard is, zelf niet in staat is het huishoudelijk werk te doen.
3.2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, primair, ten grondslag gelegd dat huishoudelijke hulp, gelet op de bij eiseres aanwezig financiële middelen in de vorm van inkomen en vermogen algemeen gebruikelijk is. Verweerder stelt zich, subsidiair, op het standpunt dat het bedrag dat eiseres aan woonkosten besteedt niet in verhouding staat met het bedrag dat aan huishoudelijke hulp nodig is. Eiseres heeft, aldus verweerder, de bewuste keuze gemaakt om in een wooncomplex te gaan wonen waarvan de kosten hoog zijn. Daarom moet zij in staat worden geacht de kosten van huishoudelijke hulp zelf te betalen.
3.3. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
Regelgeving
3.4. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder g, onderdeel 4°, 5 ° en 6 °, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Blijkens de parlementaire geschiedenis is in de toevoeging van deze laatste zinsnede het draagkrachtprincipe verankerd (TK 2005-2006, 30 131, nr. 98, p 58-59).
3.5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
3.6. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Nijmegen uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nijmegen 2009 (hierna: Verordening).
3.7. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van de Verordening wordt onder algemeen gebruikelijk verstaan: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.
3.8. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening wordt geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Op grond van onderdeel c, van artikel 4 wordt geen voorziening toegekend indien de aanvrager zelf in staat is om de beperkingen op te heffen.
Ten aanzien van de huishoudelijke hulp
3.9. In de toelichting op artikel 1, aanhef en onder n, van de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. (…). Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:
- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;
- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;
- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.”
De rechtbank acht deze uitleg van het begrip algemeen gebruikelijk op zich genomen niet in strijd met de wet.
3.10. De rechtbank kan verweerders standpunt dat huishoudelijke hulp, gelet op het inkomen en vermogen van eiseres algemeen gebruikelijk is niet volgen. Immers, door een voorziening op basis van inkomen en vermogen algemeen gebruikelijk te achten heeft verweerder, impliciet, een inkomens- en vermogenstoets aangelegd bij de beoordeling van het recht op een Wmo voorziening. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 januari 2012 (LJN BV1309) overweegt de rechtbank dat hiervoor, anders dan door middel van het opleggen van een eigen bijdrage bedoeld in artikel 15 van de Wmo, en het op artikel 19 van de Wmo gebaseerde eigen aandeel, geen ruimte is. Dit betekent dat het primaire standpunt van verweerder geen stand kan houden.
3.11. De rechtbank begrijpt, mede gelet op hetgeen door verweerder in zijn verweerschrift wordt betoogd, het subsidiaire standpunt van verweerder aldus dat eiseres, voldoende zelfredzaam geacht wordt om de beperking op te heffen door op eigen kosten huishoudelijke hulp in te schakelen. De rechtbank kan verweerder volgen in dit standpunt.
Anders dan eiseres betoogt is naar het oordeel van de rechtbank het begrip “zelfredzaam” als bedoeld in artikel 4 aanhef en onder c, van de Verordening, niet uitsluitend van toepassing in gevallen als genoemd in de toelichting op deze bepaling. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de Wmo is de reikwijdte van het begrip zelfredzaamheid individueel bepaald en afhankelijk van individuele behoeften (Kamerstukken TK 2005-2006, 30131, nr. 29, blz 10). De rechtbank overweegt verder dat zelfredzaamheid in direct verband staat met de begrippen eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar de hierna volgende passage uit de memorie van toelichting bij de Wmo (Kamerstukken TK 2004-2005, 30131, nr. 3, blz. 7):
“De regering wil met dit wetsvoorstel ook stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. De regering stelt daarom een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en doet een groter beroep op de eigen draagkracht. Het is de overtuiging van de regering dat gemeenten heel goed kunnen zorgdragen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning voor burgers die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf of samen met anderen oplossingen te realiseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als het huishouden op orde houden, sociale ondersteuning bieden, het huis aanpassen en vervoer met een rolstoel of scootmobiel.”
Uit de hier vermelde passage en ook overigens uit de toelichting leidt de rechtbank af dat de compensatieplicht van verweerder eerst dan aan de orde komt wanneer de belanghebbende geen in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of in samenwerking met anderen een oplossing voor zijn probleem op één van de resultaatsgebieden van artikel 4, eerste lid, van de Wmo, te realiseren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst noch de toelichting op de wet, dat de begrippen zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid niet mede betrekking kunnen hebben op de inzet van de eigen financiële middelen van de belanghebbende, mits bij de beoordeling van de vraag of in redelijkheid gevergd kan worden deze aan te wenden om een oplossing voor het probleem te realiseren, alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
3.12. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voldoende gebleken dat eiseres voldoende mogelijkheden heeft om zelf voor een oplossing te zorgen. Blijkens de brochure van “[wooncomplex]” die zich onder de gedingstukken bevindt wordt het gehele pakket aan zorg geboden; van huishoudelijke hulp tot en met intensieve verpleging en verzorging. Verder volgt uit de brochure “Kosten woonvoorziening [wooncomplex]” dat voor alle hulp en zorg slechts een rekening wordt verstuurd. De rechtbank leidt hieruit af dat huishoudelijke hulp vanuit de organisatie van de “[wooncomplex]” wordt geboden en dat eiseres ook naar de financiële en administratieve afwikkeling geen omkijken heeft. Daarnaast beschikt eiseres, blijkens het zich eveneens onder de gedingstukken bevindende fiscaal rapport inkomstenbelasting 2010 over aanzienlijke financiële middelen. Gesteld noch gebleken is dat deze middelen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet meer aanwezig waren. Evenmin gesteld of gebleken is dat eiseres overigens zodanige financiële lasten heeft (bijvoorbeeld in de vorm van eigen bijdragen voor zorg) dat er sprake is van een cumulatie van lasten als gevolg waarvan door de wetgever niet beoogde en ongewenste inkomenseffecten optreden.
Gelet op de hierboven vermelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen compensatieplicht heeft met betrekking tot het verstrekken van een voorziening op grond van de Wmo in de vorm van huishoudelijke hulp. De aanvraag is terecht afgewezen.
Ten aanzien van de toiletstoel en de vervoersvoorziening
3.13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit voor het eerst (afwijzend) heeft besloten op de aanvraag voor de toiletstoel. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt immers dat de aanvraag voor de toiletstoel telefonisch is afgewezen zodat ter zake geen (primair|) besluit is genomen als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ook over de aanvraag voor de vervoersvoorziening heeft verweerder zich eerst in het bestreden besluit uitgelaten. In zoverre moet het bestreden besluit worden beschouwd als een primair besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank zal het beroep hiertegen dan ook, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorsturen naar verweerder om te worden behandeld als bezwaar.
Slotoverweging
3.14. Het hierboven overwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. F.J. de Vries en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Murray, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 18 december 2012.