zaaknummer / rolnummer: 206032 / HA ZA 10-1895
Vonnis van 28 november 2012
1[eiseressen]
eiseressen
advocaat mr. H. Zeilmaker te Nijmegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, agentschap Rijkswaterstaat)
zetelend te 's-Gravenhage
gedaagde
advocaat mr. B.S. ten Cate te Arnhem
Eiseressen worden hierna tezamen [eiseressen] genoemd en gedaagde de Staat.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2012
- het proces-verbaal van de op 25 september 2012 gehouden comparitie van partijen, waarbij de deskundigen een toelichting hebben gegeven als bedoeld in artikel 194 lid 5 Rv
- de na de comparitie van partijen door de deskundigen en door [eiseressen] gezonden (nadere) kostenopgaven en de reactie van de Staat daarop.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1 De rechtbank blijft bij hetgeen zij in haar eerdere in deze zaak gewezen vonnissen heeft overwogen en beslist. In het tussenvonnis van 8 augustus 2012 (hierna: het tussenvonnis) heeft zij nadere instructie nodig geoordeeld omtrent - kort gezegd - de keerwanden van de hal (r.o. 2.6 en 2.7), de vloer van de hal (r.o. 2.8), het 'schoonwaterbassin' (r.o. 2.10) en over de vraag in hoeverre een aftrek van € 817.500,- wegens eerdere vergoeding voor composteervoorzieningen geboden is (r.o. 2.14). De comparitie is uitdrukkelijk daartoe beperkt geweest.
2.2.1 Ter comparitie zijn de deskundigen gebleven bij het door hen begrote bedrag van
€ 200.000,- voor de wanden van de hal. Daarbij is volgens hen niet de gedachte geweest dat die wanden als keerwanden zouden moeten dienen. In haar brief van 17 september 2012 heeft [eiseressen] dat uitgangspunt gemotiveerd bestreden waarbij zij tot de conclusie is gekomen dat de haloppervlakte van 15.000 m2 wel kan worden aangehouden (en in de praktijk ook is gerealiseerd), maar dat deze oppervlakte wel minimaal is en er wel degelijk her en der materiaal tegen de wanden moet worden opgezet. Een van haar argumenten hiervoor is dat Toornend is uitgegaan van een te hoog soortelijk gewicht voor groenafval, waardoor veel meer ruimte voor de composteringsruggen (rillen) moet worden gereserveerd dan waarvan Toornend is uitgegaan. De deskundigen hebben dat punt ter zitting niet besproken.
2.2.2 De rechtbank constateert dat Toornend zich omtrent het soortelijk gewicht van groenafval enigszins hypothetisch heeft uitgesproken (“Stel dat het (natte) afval 800 kg tot 1.000 kg per m3 weegt..”). Volgens [eiseressen] is dat veel lager (“Verkleind en gemengd weegt het materiaal geen 800 tot 1000 kg per m3 maar 400 tot 800 kg”). De Staat heeft dit niet althans onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank het standpunt van [eiseressen] als het juiste aanvaardt. Ten overvloede verwijst de rechtbank nog naar verschillende bronnen waarin dit bevestigd lijkt te worden. Uit - bijvoorbeeld - http://www.ssr.nl/uploads/Pdf-documenten/kennisdossiers%20leergang%20omgevingsrecht/afvalstoffen/3%20meet-%20en%20rekenmethoden%20afvalstoffen.pdf volgt een indicatief soortelijk gewicht voor groenafval van 300 kg/m3. Hetzelfde soortelijk gewicht ziet men op http://www.milieuzorgoverheden.nl/themas/afval/hoeveelheden.html. En op http://www.bouwkosten.nl/Kleinschalig_onderhoud_en_herstel/Bouwdeelkosten_bouwkundig/Reststof,_gemiddelde_dichtheid/kostengegevens-Kostenkengetallen/63437.htm wordt voor composteerbaar groenafval/organisch afval (“Dichtheid losgestort”) een soortelijk gewicht van 400 kg/m3 gerekend. Uit dit een en ander kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat het door Toornend gehanteerde soortelijk gewicht van 800-1000 kg/m3 te hoog is.
2.2.3 Gelet op het ontbreken van ‘reserveruimte’ in het rapport van Toornend volgt reeds uit het bovenstaande dat opslag tegen de wanden van de hal onvermijdelijk is. De rechtbank zal daarom de door [eiseressen] daarvoor gestelde prijs van € 260.000,- aanhouden. Nu het gaat om keerwanden komen daar volgens [eiseressen] nog kosten bij, zoals aangegeven in het als bijlage 5 bij haar brief van 30 september 2011 weergegeven kostenoverzicht. Het gaat volgens [eiseressen] om de volgende additionele kostenposten:
- stelvloer keerwanden tbv hal € 123.500,00
- keerwanden hal (fundering/werkzaamheden) € 17.193,60
- depot keerwanden € 6.276,78
€ 2.184,85
- werkzaamheden tbv keerwanden € 6.285,92
- kitten keerwanden € 16.599,95
- afdichten funderingsbalk en keerwand € 7.000,00
-----------------
In totaal: € 179.041,10
2.2.4 Anders dan de Staat (mogelijk) aanvoert, wordt hiermee het rapport Toornend niet opnieuw ter discussie gesteld. Het gaat immers om een punt dat al geruime tijd deel uitmaakt van het tussen partijen gevoerde debat. Voor het overige zijn deze additionele kostenposten onvoldoende betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de door [eiseressen] gestelde kosten voor de keerwanden van de hal. Dat brengt het totaal voor die keerwanden op € 439.041,10, afgerond € 440.000,-.
2.2.5 Nu keerwanden in de hal zijn geïndiceerd, is de vergoeding van € 112.500,- voor keerwanden (legioblokken) in de open lucht die in 1994 is toegekend, zoals de Staat terecht aanvoert, in zoverre te hoog geweest. In dat bedrag moet immers toen ook de - niet overdekte - opslag van groenafval geacht te zijn begrepen. Daaraan doet niet af dat volgens [eiseressen] groenafval in de oude situatie gewoonlijk niet tegen de aarden wal werd opgeslagen. Evenmin doet daaraan af dat het genoemde bedrag de kosten van de thans voor opslag buiten nodige legioblokken mogelijk onderschrijdt. Die kosten doen immers in de berekening die thans voorligt niet mee. Nu daarover ter comparitie onvoldoende is gebleken, zal de rechtbank het hiermee genoten voordeel relateren aan de grootte van de jaarlijkse tonnages voor groenafval en ander afval binnen de inrichting. Volgens de milieuvergunning is dat een verhouding van 50.000 : 145.000. Er zal dus een aftrek moeten plaatsvinden van
€ 28.846,-, afgerond € 30.000,-.
2.3.1 De rechtbank heeft vragen gesteld over het bedrag van € 240.810,80 dat volgens [eiseressen] als te vergoeden investering voor de vloer van de hal in aanmerking zou moeten komen. Tijdens de comparitie heeft [eiseressen] gesteld dat zij dat bedrag tekortkomt, zonder aan te geven waar het precies voor dient. Wel voert zij aan dat het aanleggen van een vloer in de hal, vanwege de pijlers en de wanden, duurder is dan op open terrein. Zij wijst voorts op de eerder genoemde bijlage 5 bij haar brief van 30 september 2011, waaruit het bedrag van € 821.516,- resulteert als het verschil tussen de door haar gemaakte kosten voor “grondwerk/fundering/verharding/afdichting” (€ 2.106.560,65) en het daarvoor al vergoede bedrag in de situatie van niet overdekte compostering (€ 1.285.044,27). Van deze resultante, contant gemaakt tot € 716.362,-, heeft de Staat volgens [eiseressen] al vergoed
€ 342.398,- (de rechtbank kan dit bedrag niet thuisbrengen, ook niet aan de hand van het laatste blad van productie 8 bij de dagvaarding (de specificatie van de schadeloosstelling wegens de overkapping, die al door de Staat is uitgekeerd)). Na aftrek van het bedrag van
€ 152.700,- (contant gemaakt € 133.054,-), dat in de begroting van Toornend voor de vloer van de hal (lees: fundering, zie de brief van de deskundigen van 12 september 2012) was opgenomen (en waar de deskundigen inmiddels een bedrag van € 70.000,- hebben afgetrokken, zie r.o. 2.8 van het tussenvonnis), resteert dan het bedrag van € 240.810,80, volgens [eiseressen].
2.3.2 De in beginsel abstracte berekening van de deskundigen - waar de rechtbank zich bij aansluit (zie r.o. 2.1 van het tussenvonnis) - is een andere dan die van [eiseressen], die uitgaat van de werkelijk door haar gemaakte investeringskosten, waarop een aftrek wordt toegepast voor de door [eiseressen] aan een bepaald bouwonderdeel toegerekende (en al vergoede) kosten die ook bij compostering in de open lucht zouden moeten worden gemaakt. In het licht van de door de deskundigen gevolgde begrotingswijze, die al sinds het najaar van 2011 bij [eiseressen] bekend is, rustte op haar de plicht het door haar geclaimde tekort positief te benoemen. Pas bij de laatste comparitie heeft zij de volgens haar gecompliceerde vloerafwerking genoemd en ook de deskundigen hoorden dat toen voor het eerst. Daaraan heeft zij echter geen bedrag gekoppeld. De rechtbank gaat er daarom aan voorbij. Overigens wordt de door [eiseressen] verlangde aanvulling van haar ‘negatieve saldo’ voor een groot deel goedgemaakt door de onder 2.2.4 gehonoreerde claim betreffende de additionele kosten van de keerwanden.
2.4 Wat het 'schoonwaterbassin' betreft heeft [eiseressen] onvoldoende duidelijk kunnen maken dat de door haar daarvoor gewenste vergoeding verband houdt met de noodzaak tot overkapping. Met name haar opmerking ter zitting dat aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding van de tank ten behoeve van 'grijs' water is onbegrijpelijk, nu even daarvoor van haar zijde is verklaard dat 'grijs' water afkomstig is van het terrein en 'wit' water van het dak. De rechtbank zal daarvoor dus geen extra investering als gevolg van de overkapping opnemen.
2.5.1 Aan de orde ter comparitie was ten slotte de vraag of de in 2004 toegekende vergoeding van € 800.000,- voor "Composteervoorzieningen" geacht mag worden (ook) betrekking te hebben op composteervoorzieningen die specifiek betrekking hebben op het proces in de hal. Voorvraag hierbij is of composteervoorzieningen in de open lucht bij [eiseressen] een zodanige omvang zouden kunnen hebben gehad dat daarmee een bedrag van
€ 800.000,- gemoeid kan zijn. De rechtbank heeft daarover in het tussenvonnis onder 2.14 twijfels geuit. Het rapport van Toornend zegt daar weinig over. Daar staat enkel:
“Het composteren in de open lucht vereist aldus voor het proces een terrein van 15.000 m2, voorzien van een waterdichte vloer. Daarbij komen de aanvullende zaken voor kantoor, personeelsruimte en parkeervoorzieningen.”
De deskundigen schrijven in hun brief van 12 september 2012:
“Onze commissie beschikt over onvoldoende gegevens om met enig gezag te kunnen adviseren of bedoelde post van EUR 800.000 in 2004 alleen betrekking had op composteervoorzieningen in de vloer, zoals [eiseressen] stelt, of (ook) op voorzieningen die zijn geënt op overdekte compostering. Onze commissie is in dit stadium niet overtuigd dat een aftrek op zijn plaats is.”
[eiseressen] heeft toegelicht (zie onder meer haar brief van 10 september 2012) dat de vergoeding voor composteervoorzieningen zag op voorzieningen in de vloer: luchtkokers, hoofdleidingen, klein biofilter. Daarbij wordt door middel van zuigbeluchting zuurstof in het groenafval gebracht, waarna deze via een biofilter weer in de buitenlucht wordt gebracht. Nu de Staat dat niet althans onvoldoende weerspreekt gaat de rechtbank ervan uit dat deze werkwijze zou hebben plaatsgevonden, als geen overkapping zou zijn voorgeschreven.
2.5.2 Met de Staat en de deskundigen ter zitting constateert de rechtbank, nu de zuigbeluchting in de hal niet is voortgezet maar is vervangen door blaasbeluchting (waarvoor in het rapport van Toornend (blz. 2) onder “ventilatie” een bedrag van
€ 375.000,- wordt uitgetrokken), dat het niet hoeven inzetten van de zuigbeluchting (waarvoor in 2004 wel een vergoeding is toegekend) een besparing oplevert, die in mindering moet worden gebracht. [eiseressen] heeft ondanks verzoek daartoe van de rechter ter comparitie niet aangegeven welk deel van het bedrag van € 800.000,- met het systeem van zuigbeluchting gemoeid is geweest. Daarom zal de rechtbank de kosten van beide beluchtingsmechanismen tegen elkaar wegstrepen, zodat voor ventilatie in de berekening van de meerinvestering van de overkapping € 0,00 zal worden opgenomen.
2.6 Ten slotte moet nog op een aantal eerder in de procedure door de Staat opgeworpen verweren van meer algemene aard worden beslist. De rechtbank stelt daarbij voorop dat partijen in 2004 al een vergoeding waren overeengekomen voor verplaatsing van het bedrijf zonder overkappingsplicht op de nieuwe locatie. Daarin waren eventuele besparingen van (te verwachten) investeringen op de oude locatie kennelijk al verdisconteerd. Gesteld noch gebleken is dat die overeenkomst op dat punt gebreken zou bevatten. Daarom zijn in deze procedure enkel aan de orde de meerdere kosten van de overkapping. In zoverre dient de schadeloosstelling inderdaad te worden heroverwogen, zoals artikel 14 lid 20 van die overeenkomst gebiedt, maar dat betekent niet, zoals de Staat betoogt (zie de brief aan de deskundigen van 21 oktober 2011, blz. 4), dat eventuele besparingen van investeringen op de oude locatie nu (opnieuw) in rekening moeten worden gebracht. Aldus moet de overweging van de rechtbank uit het tussenvonnis van 7 september 2011, waarnaar de Staat op bladzijde 3 van haar genoemde brief verwijst, worden begrepen.
2.7 Iets anders is dat de Staat óók aanvoert (zie de zojuist genoemde brief, blz. 5) dat de plicht tot overkapping ertoe heeft geleid dat er minder grond nodig was ten behoeve van het composteringsproces (15.000 m2 i.p.v. ruim 29.000 m2) en dat het gegeven van de overkapping dus zelf heeft geleid tot een besparing. Bij brief aan de deskundigen van 8 november 2011 heeft [eiseressen] dat bestreden (blz. 7): van de ruim 29.000 m2 besloeg het eigenlijke composteerveld slechts 15.000 m2. Dat is op zichzelf niet door de Staat weersproken (zie blz. 3 van de brief van de Staat aan de deskundigen van 25 november 2011), maar dat neemt niet weg dat, zoals de Staat bij het pleidooi heeft benadrukt, de overkapping (en de daardoor beperkte composteerruimte) heeft geleid tot een naar zijn oordeel deels overbodige vloeistofdichte vloer, waarvoor in 2004 wél een vergoeding is toegekend. De Staat bepleit aldus een aftrek ter grootte van de uitgekeerde vergoeding voor een oppervlakte van 14.600 m2. Naar het oordeel van de rechtbank echter moet de omstandigheid dat van de ruim 29.000 m2 op de oude locatie het eigenlijke composteerveld slechts 15.000 m2 besloeg, ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van 2004 al zijn meegewogen. Desondanks zijn partijen indertijd toch een vergoeding voor ruim 29.000 m2 overeengekomen. Dat maakt dat van [eiseressen] niet kan worden gevergd dat zij de waarde van de aanleg van de genoemde 14.600 m2 thans weer aan de Staat vergoedt.
2.8 Door partijen is tijdens de pleidooien uitvoerig ingegaan op de vraag van welke jaaromzet aan te composteren groenafval op de nieuwe locatie moet worden uitgegaan. Volgens [eiseressen] is dat 50.000 ton, volgens de Staat 5000 ton minder, omdat de vergunning op de oude locatie niet méér toeliet. De deskundigen zijn bij hun schadebegroting uitgegaan van een maximale omzet van 50.000 ton groenafval per jaar. Zij hebben zich daarbij gebaseerd op de mededeling van [eiseressen] dat op de oude locatie die hoeveelheid in feite al werd omgezet, hetgeen de Staat niet zou hebben weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op de bovengenoemde vraag echter in het midden blijven nu (althans voor zover) het belang ervan gelegen is in de grootte van de hal en zowel Toornend als de taxatiecommissie van Rijkswaterstaat (in haar nader advies en taxatierapport van 12 november 2008, blz. 3) uitgaan van een haloppervlakte van, afgerond, 15.000 m2. Weliswaar past de taxatiecommissie een korting van 10% toe in verband met het voordeel van extra verwerking van 5.000 ton op de nieuwe locatie, maar het komt de rechtbank voor dat de berekening van de schadeloosstelling van 2004 niet uitgaat van bepaalde jaarlijks vergunde tonnages en dat eventuele voordelen, voortkomend uit vergroting van de vergunde jaaromzet op de nieuwe locatie, niet tot een heroverweging van de schadeloosstelling zouden hebben moeten leiden in het geval van compostering in de open lucht. De omstandigheid dat nu een overkapping nodig blijkt te zijn maakt dat niet opeens anders.
2.9 Volgens de Staat is het ten slotte niet aannemelijk dat [eiseressen] nog vele jaren op de oude locatie compost had kunnen blijven produceren zonder dat daartoe aanvullende maatregelen (ter vermijding van geurhinder) zouden zijn voorgeschreven. Om die reden acht de Staat het niet terecht dat de deskundigen vergoedingen rekenen voor onvoorzien (jaarlijks € 4.000,-, volgens de Staat, maar dat bedrag omvat ook “overig”, zo constateert de rechtbank) en voor “aanloop en stagnatie, kinderziekten” (€ 200.000,-). De rechtbank kan de Staat in die redenering niet volgen. Zij leidt wederom af van de gedachte dat partijen al een schadeloosstelling waren overeengekomen en dat daarin (kennelijk) de eventuele onzekerheden betreffende de oude locatie al waren verdisconteerd. Los hiervan doet aan het door de Staat betoogde niet af dat er een zelfstandige grond kan zijn voor opname van de genoemde twee posten.
2.10 Met inachtneming van de door de deskundigen gevolgde berekeningsweergave, zoals bijgesteld in hun brief van 18 april 2012, waartegen door partijen voor het overige geen bezwaren zijn aangevoerd (zie ook de conclusie van mr. Zeilmaker in haar pleitnota), komt de rechtbank tot de volgende schadeopstelling (waarbij de vertragingsrente gemakshalve zal worden berekend tot 1 december 2012):
meerinvestering overkapping per 1.1.2008
(1) investering hal
- hal zelf cf Toornend € 2.725.000
- extra afstandsbediening roldeuren € 3.000
- extra besturingsunit hal € 24.000
- keerwanden in hal € 440.000
- schoorsteen € 250.000
maakt: € 3.442.000
af: besparing fundering cf Toornend € 70.000
blijft: € 3.372.000
contant per 1.1.2008, factor 0,872 € 2.940.384
af: reeds vergoed deel legioblokken en
buitenverlichting € 45.000
subtotaal investering hal € 2.895.384
(2) investering inrichting
- ventilatie € 0
- verlichting, voeding e.a. cf Toornend € 375.000
maakt: € 375.000
contant naar 1.1.2008 € 327.000
- biofilter € 182.000
- strokengordijnen € 156.000
- sprinklerinstallatie € 418.000
maakt, per 1.1.2008: € 756.000
subtotaal, per 1.1.2008 € 1.083.000
(3) vloer in hal, niet extra
(4) composteersysteem
- Backhus omzetsysteem € 614.000
- verkleiner € 252.000
Maakt: € 866.000
af: inruil machines van oude locatie € 180.000
blijft: € 686.000
af: reeds vergoed stof, water € 17.500
subtotaal, per 1.1.2008 € 668.500
Totaal (1) + (2) + (3) + (4) € 4.646.884
onrendabele top per 1.1.2008
(1) investering hal
- schoorsteen € 250.000
(2) investering inrichting
- ventilatie, verlichting 0,5 x € 654.000 € 327.000
- filter, gordijnen € 338.000
- sprinkler 0,5 x € 418.000 € 209.000
(4) composteersysteem 0,5 x € 866.000 € 433.000
totaal onrendabel € 1.557.000
totaal rendabel is aldus € 4.646.884 - € 1.557.000 = € 3.089.884
hogere rentelasten, exploitatiekosten, eenmalige kosten
hogere lasten per 1.1.2008
- jaarlijkse rente over € 3.089.884 à 6,25% € 193.118
- jaarlijks voordeel wegens overkapping
10% € 19.311
hogere jaarlijkse lasten € 173.807
deze last wordt gekapitaliseerd met factor 10 € 1.738.070
hogere exploitatiekosten per 1.1.2008 € 1.493.300
extra eenmalige kosten per 1.1.2008
- onrendabele top per 1.1.2008 € 1.557.000
- overige eenmalige kosten, per 1.7.2011
(rapport Toornend) begroot op € 610.000,
contant naar 1.1.2008, wordt € 531.920
totaal extra eenmalige kosten € 2.088.920
verschuldigd op de peildatum was dus het totaal
van de vetgedrukte bedragen, te weten € 5.230.290
daarover is als volgt vertragingsrente
verschuldigd
- betaald is op 12.12.2008 € 3.401.800
te laat 11,5 maanden à 6,25% € 203.754
- betaald is op 15.9.2011 € 700.000
te laat 44,5 maanden à 6,25% € 162.240
- nog te betalen tot 1.12.2012 € 1.218.490
te laat 59 maanden à 6,25% € 374.432
totaal aan rente € 740.426
verschuldigd per 1 december 2012: het totaal van de
cursief gedrukte bedragen (excl. kosten juridische en
deskundige bijstand) € 1.958.916
2.11 Partijen zijn het erover eens dat de Staat de kosten van deze procedure waaronder de werkelijke door [eiseressen] gemaakte kosten van juridische en deskundige bijstand dient te dragen. De Staat heeft echter bezwaar gemaakt tegen het door [eiseressen] opgevoerde tarief van Rentmeesterskantoor Witte. Volgens de Staat moet het uurtarief niet € 185,- zijn maar
€ 145,- en, vanaf 2012, € 147,50. Nu [eiseressen] dat onweersproken heeft gelaten zal de rechtbank de door [eiseressen] genoemde bedragen op dat punt aanpassen. Dit komt dan uit op een totaal van € 134.443,42. In dat bedrag is begrepen de helft van het aanvankelijk ten behoeve van de rechtbankdeskundigen bepaalde voorschot (€ 18.000,-), dat uiteindelijk niet ten laste van [eiseressen] behoort te komen. De Staat zal voorts worden veroordeeld in de kosten van het ten laste van [eiseressen] geheven griffierecht en de door deze uitgebrachte dagvaarding.
2.12 De Staat heeft nog bezwaar gemaakt tegen het ten behoeve van de laatste comparitie door de rechtbankdeskundigen gedeclareerde bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit bezwaar door de laatste brief van de deskundigen aan de rechtbank (d.d. 19 oktober 2012) weggenomen. Ten laste van de Staat komen aldus de door de rechtbankdeskundigen bij brieven van 23 mei 2012 en 5 oktober 2012 gedeclareerde bedragen (in totaal € 108.013,14). Bij afzonderlijke begrotingsbeschikking zullen de rechtbankdeskundigen uit de gedeponeerde voorschotten (tot dusver € 107.000,-) worden voldaan. De Staat dient het verschil tussen beide bedragen (€ 1.013,14) aan te zuiveren op het depot.
2.13 Nu partijen het erover eens zijn dat dit vonnis in enige en laatste instantie wordt gewezen is het niet nodig aan enige veroordeling een uitvoerbaarverklaring bij voorraad te verbinden.
3.1 stelt de aanvullende schadeloosstelling als bedoeld in artikel 14 lid 20 van de tussen partijen geldende koopovereenkomst van 3 november 2004 vast op € 5.320.290,- (vijf miljoen driehonderdtwintigduizend en tweehonderdnegentig euro) per 1 januari 2008,
3.2 veroordeelt de Staat binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseressen] te voldoen € 1.958.916,- (een miljoen negenhonderdachtenvijftigduizend en negenhonderdzestien euro), vermeerderd bij niet voldoening daarvan binnen dat tijdstip met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 december 2012,
3.3 veroordeelt de Staat binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseressen] te voldoen ter zake van deskundige en juridische bijstand, alsmede ter zake van voorgeschoten kosten van de rechtbankdeskundigen, een bedrag van € 134.443,42 (honderdvierendertigduizend vierhonderddrieënveertig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd bij niet voldoening daarvan binnen dat tijdstip met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 december 2012,
3.4 veroordeelt de Staat in de (overige) kosten van deze procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [eiseressen] bepaald op € 4.951,- voor griffierecht en op € 73,89 voor explootkosten.
3.5 bepaalt dat de Staat € 1.013,14 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, H.C.A. Walda en W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.