RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/4034
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 november 2012.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
de Burgemeester van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 juli 2012.
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hem nog twee data bekend zijn waarop in 2010 een driehoeksoverleg gehouden is en dat er op die overleggen geen schriftelijke stukken zijn besproken en dat er geen bespreekagenda of verslag van is gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 oktober 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.R.J. Baneke, N. Hoos en E.O.H. Teske.
Eiser heeft op 29 februari 2012 aan verweerder verzocht over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 afschriften te verschaffen van – kort gezegd –:
1. de gemaakte planning van het reguliere driehoeksoverleg;
2. de (al dan niet elektronische) gemaakte registraties in de bureauagenda van de afspraken voor het driehoeksoverleg;
3. de agenda respectievelijk de notulen, verslagen of besluitenlijsten van het gehouden driehoeksoverleg; subsidiair alle documenten die in het driehoeksoverleg onderwerp van gesprek vormden.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat van hem niet redelijkerwijs gevergd kan worden dat de reeds verstrekte informatie alsnog digitaal wordt verstrekt. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht door eiser nu de gevraagde informatie feitelijk al verstrekt is, zij het niet in de gevraagde vorm.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat ten eerste de verstrekte informatie niet volledig is en ten tweede dat de motivering dat zijn bezwaar als misbruik van recht dient te worden gekwalificeerd onterecht is.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 maart 2012 als misbruik van recht gekwalificeerd kan worden.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel er voornemens zijn de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) uit te breiden met onder meer een misbruikbepaling, er op dit moment geen wetsvoorstel bij de Staten-Generaal aanhangig is dat daarin voorziet. Nu er slechts sprake is van mogelijk toekomstige wetgeving ziet de rechtbank alleen daarom al geen reden daarop vooruit te lopen.
Het voorgaande neemt niet weg dat ook thans sprake zou kunnen zijn van een situatie waarin gesproken moet worden van misbruik van recht, namelijk in het geval dat sprake zou zijn van een evidente aanwending van een rechtsmiddel zonder redelijk doel, dan wel voor een ander doel dan waarvoor dat rechtsmiddel is gegeven, zodanig dat eiser daarmee blijk zou hebben gegeven van kwade trouw. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 april 2005, LJN: AT3742.
De rechtbank is van oordeel dat in het voorliggende geval niet aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Eiser heeft in zijn Wob-verzoek expliciet gevraagd om de (al dan niet elektronisch) gemaakte registratie in de bureauagenda. Nu verweerder, zoals ook de commissie voor de bezwaarschriften heeft opgemerkt, aan dit verzoek geen gevolg heeft gegeven, maar heeft volstaan met het noemen van de nog bekende data waarop het driehoeksoverleg heeft plaatsgevonden, kan reeds daarom niet gesproken worden van een evidente aanwending van het rechtsmiddel zonder redelijk doel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat bij een Wob-verzoek geen belang hoeft te worden gesteld. Het is niet aan verweerder te bepalen of het verstrekken van een digitaal afschrift van de agenda voor eiser geen toegevoegde waarde heeft. Ook ziet de rechtbank niet in dat voor het verschaffen van (geschoonde) afschriften van twee pagina’s uit de agenda van verweerder een bovenmatige inspanning van de zijde van verweerder vereist is.
De rechtbank is verder van oordeel dat het indienen van (overmatig) veel Wob-verzoeken, daargelaten of daar van de zijde van eiser sprake van is, als zodanig niet aangemerkt kan worden als misbruik van recht. (Vergelijk ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 maart 2010, LJN: BL4270).
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het verzoek van eiser, voor zover het de registraties in de agenda betreft, geen bestuurlijke aangelegenheid betreft en het verzoek in zoverre niet onder de Wob valt.
De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS de term "bestuurlijk" bij de toepassing van de Wob ruim moet worden opgevat en heeft deze betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2009, LJN: BH0453).
Eiser heeft – anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van ABRvS van 4 december 1986, LJN: AM9946 – niet gevraagd om een afschrift van de agenda van de burgemeester zonder meer, maar specifiek om de registratie van de afspraken van het driehoeksoverleg. Het driehoeksoverleg en daarmee alle informatie die daarmee verband houdt, zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bestuurlijke aangelegenheid. De burgemeester neemt hieraan deel op grond van zijn wettelijke bevoegdheden.
Nu eiser expliciet een afschrift van de agenda heeft gevraagd, was verweerder op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wob gehouden hier gevolg aan te geven. Gesteld noch gebleken is dat één van de onder a en b in deze bepalingen opgenomen uitzonderingen zich voordoen. Door slechts de data van de driehoeksoverleggen mede te delen, heeft verweerder impliciet de gevraagde informatie (gedeeltelijk) geweigerd. Nu verder niet gebleken is dat één van de uitzonderingsgronden van de Wob zich ten aanzien van de gevraagde informatie voordoet, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de (elektronische) bureauagenda van verweerder, voor zover het de registratie van de driehoeksoverleggen betreft, openbaar is en dat een afschrift hiervan aan eiser verstrekt dient te worden binnen twee weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder in de uitspraak van 15 november 2012 in de zaak met registratienummer AWB 12/4124 reeds is veroordeeld in de reiskosten van eiser ten bedrage van € 19.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de (elektronische) bureauagenda van verweerder, voor zover het de registratie van de driehoeksoverleggen betreft, openbaar is en dat verweerder een afschrift hiervan aan eiser dient te verstrekken uiterlijk twee weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 156 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A. Azmi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 29 november 2012.