RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2012 tussen
[Eisers],
wonende te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. B. Smit),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, verweerder.
(gemachtigde: C. Crooijmans),
KPN B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, derde-partij
(gemachtigde: L. van Steenhoven).
Bij besluit van 22 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning aan KPN B.V. verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor en het bouwen van een vakwerkmast met een UMTS-antenne ten behoeve van telecommunicatie op de locatie Reekstraat/Oude Reekstraat te Beuningen (hierna: de locatie).
Bij besluit van 3 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. KPN B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1. De locatie heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Beuningse Plas, de Waterplas” de bestemming “Kreek”. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwen van een vakwerkmast op de locatie in strijd is met deze bestemming. Het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zonder omgevingsvergunning is ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) verboden. Verweerder kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning verlenen voor het in afwijking met het bestemmingsplan gebruiken van de gronden voor een antenne-installatie, mits deze niet groter is dan 40 m. Vast staat dat de te bouwen vakwerkmast niet hoger dan 40 m is. Dit betekent dat verweerder, in beginsel, bevoegd is om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit houdt in dat verweerder beleidsvrijheid is gelaten.
2. Verweerder hanteert voor wat betreft de uitoefening van zijn bevoegdheid beleidsregels zoals neergelegd in de op 5 december 2001 vastgestelde Beleidsnotitie “GSM Beleid” (hierna: de beleidsregels of het GSM-beleid). Het GSM-beleid dient naar het oordeel van de rechtbank als een redelijke beleidsbepaling te worden aangemerkt, dit is ook geen onderwerp van geschil.
3. Wel is in geschil of verweerder het GSM-beleid juist heeft toegepast. Eisers betogen namelijk dat verweerder met het verlenen van onderhavige omgevingsvergunning niet overeenkomstig het GSM-beleid en derhalve in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Er waren voor het plaatsen van de vakwerkmast immers alternatieven voorhanden die volgens het gemeentelijk antennebeleid de voorkeur genieten, aldus eisers. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
4. Verweerder dient op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overeenstemming met zijn beleidsregels te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb ziet op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregel zijn verdisconteerd.
5. Artikel 3.2 van het GSM-Beleid, samengevat en voor zover hier van belang, bepaalt dat de locaties die voor plaatsing van een antenne dan wel een mast in aanmerking komen in volgorde van voorkeur zijn:
- bestaande hoge torens en masten,
- bestaande hoge gebouwen,
- markante infrastructurele (kruis)punten,
- sport- en recreatieterreinen en kantoor, en industrieterreinen,
en dat de locaties waar plaatsing van een mast minder gewenst is, doch, indien onvermijdelijk, onder voorwaarden aanvaardbaar, zijn:
- landschappelijk open gebieden en
- in of nabij cultuurhistorische waardevolle landschappen of elementen, waardevolle dorps- en stadskernen of randen, stadparken en begraafplaatsen.
Verder staat in dit artikel dat primair bestaande hoge objecten benut dienen te worden en dat het uitgangspunt is het aantal antennemasten te beperken.
6. Ten tijde van het bestreden besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de vakwerkmast met UMTS-antenne, was tevens een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een WAS-mast met UMTS-antenne aan de Wolfsbossingel, nabij de locatie voor de vakwerkmast. Deze WAS-mast dient ter vervanging van een bestaande WAS-mast. Niet in geschil is verder dat op grond van het GSM-beleid plaatsing van de UMTS-antenne op de WAS-mast de voorkeur heeft. In het bestreden besluit heeft verweerder er daartoe op gewezen dat met plaatsing van de UMTS-antenne op een WAS-mast het ruimtelijk beeld minder verstoord wordt en dat het ruimtebeslag bij het gebruik van WAS-masten beduidend minder groot is.
7. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verweerder, ondanks dat ten tijde van het bestreden besluit een alternatieve locatie voorhanden was die de voorkeur genoot, toch tot vergunningverlening voor de vakwerkmast kon overgaan.
8. Verweerder heeft de vergunning voor de vakwerkmast verleend om zeker te stellen dat op een van de twee locaties een UMTS-antenne gerealiseerd kon worden. Het was namelijk ten tijde van het bestreden besluit nog niet zeker dat de locatie van de bestaande WAS-mast kon worden benut, omdat de benodigde contracten nog niet waren getekend en het besluit ter zake nog niet onherroepelijk was. KPN B.V. heeft ter zitting verder aangevoerd dat het plaatsen van UMTS-antennes op WAS-masten een pilot betreft en het niet zeker is of de dekking voldoende zal zijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een bouwplan dat op grond van het beleid de voorkeur geniet mogelijk niet kan worden gerealiseerd, op zich nog geen reden is om een minder geschikt alternatief te vergunnen. Door verweerder is ook niet gemotiveerd waarom niet van KPN B.V. kon worden verlangd dat eerst duidelijkheid werd verschaft over de realisatie van de WAS-mast, alvorens een vergunning te verlenen voor een minder geschikt alternatief. Daar komt in dit geval bij dat verweerder evenmin bindend heeft vastgelegd dat slechts één van de twee bouwplannen kon worden uitgevoerd, noch heeft vastgelegd onder welke omstandigheden het KPN B.V. toegestaan was te kiezen voor het minder wenselijke alternatief van de vakwerkmast. De enkele mededeling van KPN B.V. dat slechts van één van de twee vergunningen gebruik zal worden gemaakt is in dat verband onvoldoende.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij, ondanks het bestaan van een alternatief dat de voorkeur genoot, toch tot deze vergunningverlening is overgegaan.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,00;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.E. Marechal, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 6 december 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 6 december 2012.