RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/3627
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 december 2012.
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.F. van Willigen,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 juni 2012, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij per 11 januari 2012 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 november 2012. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3.1 Aan eiseres is per 11 september 2006 een WIA-uitkering toegekend. Haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50,74%. In februari 2010 heeft zij bij het UWV melding gedaan van haar verslechterde gezondheidssituatie.
Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 10 november 2011 heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt en de uitkering per 11 januari 2012 ingetrokken. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
3.2 Arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
3.3 Verweerder heeft zijn standpunt aangaande de medische belastbaarheid doen steunen op de rapporten van de verzekeringsarts W.C.H.M. Eikendal van 13 oktober 2011 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: vabb) J.A.M.M. Sijben van 23 mei 2012, waarin de uitkomst van het verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoek is neergelegd.
Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat hij een dossieronderzoek heeft verricht en eiseres heeft onderzocht op het spreekuur. Hij is bekend met het feit dat er een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is geweest, maar stelt dat hij daar niet mee kan vergelijken vanwege de beperktheid van het eerdere lichamelijke onderzoek. Uit het rapport volgt voorts dat hij het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft gebaseerd op de eerdere FML, maar daarbij primair is uitgegaan van zijn eigen onderzoek.
De verzekeringsarts acht eiseres beperkt voor wat haar lichamelijke belastbaarheid in het algemeen betreft, zonder specifieke beperkingen. De beperkingen betreffen met name de zwaarte en de duur van de belasting. Een urenreductie kan niet beargumenteerd worden. Wel is eiseres beperkt voor ’s-nachts werken en is zij gebaat bij regelmaat (dus geen ploegendiensten). Op grond hiervan is op 13 oktober 2011 een FML opgesteld, waarin de voor eiseres geldende beperkingen zijn neergelegd.
De vabb heeft dossierstudie verricht. Hij gaat uit van de diagnose fibromyalgie/degeneratieve veranderingen van de rug en ziet op grond van zijn onderzoek geen aanleiding om de in de FML van 13 oktober 2011 weergegeven belastbaarheid te wijzigen. Hij geeft aan dat uit het rapport van de verzekeringsarts naar voren komt dat deze een volledig onderzoek heeft verricht, waarbij zorgvuldig is gewikt en gewogen. De verzekeringsarts hoeft zich niet te laten leiden door eerder aangenomen beperkingen op schijnbaar hetzelfde medisch feitencomplex.
3.4 Eiseres heeft aangevoerd dat de artsen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de voor haar geldende beperkingen voor arbeid, zoals die zijn neergelegd in de FML van 13 oktober 2011, zijn afgenomen ten opzichte van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld bij de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2006/2007. De medische situatie is immers niet verbeterd.
3.5 Dit betoog van eiseres treft doel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling blijkt uit de stukken dat de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans in haar rapport van 28 februari 2007/8 juni 2007 heeft vermeld dat vanwege de forse discopathie in de onderrug meer beperkingen dienen te worden aangenomen op 11 september 2006 dan door de verzekeringsarts zijn aangenomen. Volgens Huijsmans dienen langdurig gebogen houding en langdurige statische belasting van de rug, zoals bij staan en zitten, meer beperkt te worden, als ook langdurig boven schouderhoogte werken. Zij heeft op 14 juni 2007 een aangescherpte FML opgesteld. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Stokking van 21 juni 2007 volgt dat deze FML ten opzichte van de door de verzekeringsarts opgestelde FML is aangepast op trillingsbelasting, zitten tijdens werk, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn.
De door verweerder aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde FML van 13 oktober 2011 is anders dan de FML van 14 juni 2007.
In de FML van 13 oktober 2011 is eiseres ten opzichte van de FML van 14 juni 2007 niet (meer) of minder beperkt geacht op de items 1.4, inzicht in eigen kunnen, 1.9.9 verhoogd risico, 2.8 omgaan met conflicten, item 4.11, frequent buigen tijdens werk (in de toelichting wordt eiseres tot meer in staat geacht), 4.21 klimmen, 5.1 zitten, 5.2, zitten tijdens werk, (eiseres kan langer zitten tijdens werk, 8 uur ipv 4 uur (dan wel 4-6 uur)), 5.5 geknield of gehurkt actief zijn en 5.7 boven schouderhoogte actief zijn.
In de FML van 13 oktober 2011 is eiseres ten opzichte van de eerdere FML meer beperkt geacht op de items 4.10, buigen (thans niet meer incidenteel mogelijk tot 90 graden), 5.9 (enige afwisseling van houding is aan te bevelen) en 6.1, werktijden (niet s’-nachts en geen ploegendienst).
Verweerder heeft in het verweerschrift opgemerkt dat bij de beoordeling in 2006 slechts een beperkt lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat verzekeringsarts Eikendal daarom de per september 2006 opgestelde FML heeft getoetst aan de bevindingen van zijn eigen onderzoek en de van de huisarts verkregen informatie. Dit heeft geleid tot een FML, waarbij eiseres op sommige punten meer en op sommige punten minder beperkt is geacht.
Verweerder acht dit een voldoende motivering voor het feit dat vastgestelde beperkingen in de huidige FML afwijken van de beperkingen in de vorige FML.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Vastgesteld wordt dat eiseres in de FML van 13 oktober 2011 minder beperkt is geacht dan voorheen, met name in de rubriek statische belastingen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in die rubriek thans veel minder vergaande beperkingen zijn opgenomen in de FML dan bij de vorige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Dat de verzekeringsarts in 2006 een summier lichamelijk onderzoek heeft verricht, laat onverlet dat bezwaarverzekeringsarts Huijsmans in 2007 aanleiding zag om, zonder eiseres zelf te onderzoeken, vanwege de forse discopathie de beperkingen betreffende – onder meer - de statische belastingen aan te scherpen. De verzekeringsarts noch de vabb hebben aangegeven waarom van die vaststelling van de beperkingen ingaande 11 januari 2012 wordt afgeweken.
Eiseres heeft in dit verband terecht gewezen op de nadere reactie van vabb Sijben van 30 november 2011, waarin hij in het kader van de bezwaarzaak van de voormalig werkgever tegen de toekenning van de WIA-uitkering heeft aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat er onnodig (zware) beperkingen zijn aangenomen. Deze reactie heeft verweerder ook aan zijn nieuwe beslissing op het bezwaar van 16 december 2011, aangaande de toekenning van de WIA-uitkering aan eiseres, ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat verweerder er van uitgaat dat het onderzoek in 2006/2007 adequaat en volledig is geweest. Dat eiseres de huisarts niet meer raadpleegt is onvoldoende om aan te nemen dat de klachten en beperkingen zijn afgenomen. Eiseres geeft aan dat de huisarts haar toch niet kan helpen en dat het daarom geen zin heeft de huisarts te consulteren.
3.6 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het doen van een tussenuitspraak. Verweerder dient dan ook opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
3.7 In de nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder ook dienen te beslissen op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten en op het verzoek om schadevergoeding.
3.8 De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
3.9 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 13 december 2012.