RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/4526
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 december 2012.
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.C. Scheepers,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 september 2011, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 november 2012. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Scheepers, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3.1 Eiseres is geboren op [geboortedatum]. In het jaar 1993 is zij 18 jaar geworden.
Eiseres heeft een aanvraag ingevolge de Wet Wajong ingediend die door verweerder op 18 maart 2011 is ontvangen.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. De rechtbank merkt het besluit van 6 juli 2011 aan als een weigering om eiseres arbeidsondersteuning toe te kennen op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong, en het bestreden besluit als een besluit tot handhaving van het besluit van 6 juli 2011.
3.3 Eiseres kan zich met de afwijzing van de aanvraag niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Voor zover nodig zal de rechtbank op de aangevoerde gronden ingaan.
3.4 Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
Ingevolge artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
In artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning, indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend.
3.5 Het bepaalde in artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Wet Wajong brengt met zich dat eiseres – er vanuit gaande dat zij als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong moet worden aangemerkt – pas recht heeft op arbeidsondersteuning indien zij tot zestien weken ná de aanvraag een relevant verlies aan verdiencapaciteit heeft gehad. Indien met betrekking tot (een deel van) deze periode wordt vastgesteld dat eiseres weer in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, is zij niet arbeidsongeschikt gebleven en heeft zij geen recht op arbeidsondersteuning.
3.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu eiseres in staat is geweest langer dan zes maanden arbeid te verrichten, die passend was bij haar krachten en bekwaamheden en waarmee zij ten minste 75% van het wettelijk minimumloon heeft kunnen verdienen, eiseres in de in 3.5 bedoelde periode niet arbeidsongeschikt is gebleven.
Verweerder heeft deze vaststelling mede gebaseerd op het arbeidsverleden dat eiseres vanaf haar 18e jaar heeft opgebouwd en in het bijzonder op de in de jaren 2009 tot en met 2010 verrichte arbeid.
3.7 Met betrekking tot de werkzaamheden die eiseres van 2007 tot en met 2010 heeft verricht is de rechtbank uit de stukken het volgende gebleken.
Eiseres heeft van 1 april 2007 tot 2 oktober 2008 gewerkt bij [werkgever], waarvan de laatste zes maanden als onderwijsassistent. Na een ziekmelding op 1 oktober 2008 is zij per 26 november 2008 hersteld verklaard in het kader van de Ziektewet (ZW) voor die arbeid. Een nieuwe ziekmelding op 20 februari 2009 heeft geleid tot een hersteldverklaring per 1 april 2009.
Vervolgens heeft eiseres twee dienstverbanden gehad op een cruiseschip binnenwater. Van 1 april 2009 tot 23 augustus 2009 bij [andere werkgever] en van 27 augustus 2009 tot 3 januari 2010 bij [nog een andere werkgever]. In beide banen werkte eiseres (meer dan) 40 uur per week. Vanuit een uitkeringsituatie ingevolge de Werkloosheidswet heeft eiseres zich met ingang van 26 maart 2010 ziek gemeld. Verweerder heeft ter zake van deze ziekmelding per 9 april 2010 (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd, welke weigering in bezwaar en daaropvolgend beroep overeind is gebleven. Tegen de uitspraak van deze rechtbank van 14 september 2010 heeft eiseres geen hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres op grond de Wet Wajong heeft verweerder een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten.
De arbeidsdeskundige M.T.F. Schouten heeft in de rapporten van 7 april 2011, 23 mei 2011 en 6 juli 2011 het arbeidsverleden van eiseres beoordeeld. Volgens de arbeidsdeskundige kan op basis van het werk bij [werkgever] niet geconcludeerd worden dat eiseres in staat is geweest meer dan zes maanden 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. In dat werk heeft zij niet gefunctioneerd, dan wel verdiende zij te weinig.
De werkzaamheden op het water (ongeveer negen maanden) leiden wel tot de conclusie dat zij in staat is geweest meer dan zes maanden 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. De arbeidsdeskundige heeft navraag gedaan bij de werkgevers en gebleken is dat zij in dat werk normaal heeft gefunctioneerd en daarin ten minste het minimumloon heeft verdiend.
De verzekeringsarts C.P. van Deventer heeft een dossieronderzoek verricht en eiseres gezien op het spreekuur van 26 april 2011. Aan het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst komt de verzekeringsarts niet toe, aangezien de beperkingen blijkbaar geen belemmering vormden om op een normale manier in werk te functioneren.
Op basis van het voorgaande heeft verweerder de aanvraag om arbeidsondersteuning afgewezen. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing in stand gelaten, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep M.P.W. Kreté (hierna: vabb) van 15 september 2011. Deze heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
In het verweerschrift heeft verweerder nog gewezen op het feit dat eiseres in het kader van de ZW geschikt is geacht voor haar arbeid bij [nog een andere werkgever] en op het feit dat deze hersteldverklaring tot in beroep in stand is gebleven.
3.8 De rechtbank overweegt dat de beoordeling van hetgeen iemand met arbeid kan verdienen – de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling – in beginsel plaatsvindt aan de hand van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek en dat er geen reden is om te oordelen dat bij de vaststelling of de jonggehandicapte in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong, dit uitgangspunt niet geldt (zie de uitspraak van deze rechtbank van 24 juli 2012, LJN: BX2798).
3.9 Eiseres heeft gewezen op deze uitspraak en zich op het standpunt gesteld dat verweerders beoordeling in het onderhavige geval niet in overeenstemming is met vorengenoemd uitgangspunt. Er is ten onrechte geen functionele mogelijkhedenlijst opgesteld en de uitzonderingssituatie dat eiseres jarenlang zonder noemenswaardige uitval heeft gefunctioneerd in arbeid heeft zich in casu niet voorgedaan. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij niet bij voortduring meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De periode die verweerder ter vaststelling daarvan heeft gebruikt is te kort en niet representatief, aangezien eiseres tot schade van haar gezondheid heeft gewerkt. Zij betwist ook dat zij goed heeft gefunctioneerd.
In beroep heeft eiseres de rechtbank een brief van Pro Persona van 16 december 2011 doen toekomen. Hierop heeft de vabb op 16 januari 2012 een nadere reactie gegeven.
Eiseres heeft ter zitting nog gewezen op rapporten van psychiater M. de Kanter van 26 april 2010 en van GZ-psycholoog T.J.B.M. Bögels van 21 januari 2011.
3.10 Het betoog van eiseres treft geen doel. De rechtbank stelt vast dat verweerder het arbeidsverleden adequaat en zorgvuldig in beeld heeft gebracht en dat bij navraag bij de betreffende werkgevers is gebleken dat eiseres gedurende nagenoeg negen maanden goed heeft gefunctioneerd in het werk op de cruiseschepen. Ter zitting heeft eiseres dat ook beaamd, met daarbij de aantekening dat zij na het einde van het laatste dienstverband zo uitgeput was dat zij ziek is geworden. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat die arbeid niet passend was dan wel dat zij dat werk tot schade van haar gezondheid heeft verricht. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres op 9 april 2010, na onderzoek door een verzekeringsarts, geschikt is geacht voor het laatstverrichte werk op het cruiseschip.
Hetgeen in de brief van Pro Persona van 16 december 2011 is vermeld leidt niet tot het oordeel dat het laatste werk desondanks niet passend was, aangezien daarin immers is aangegeven dat het werk op de twee cruiseschepen haar enige structuur gaf die er voor zorgde dat zij dit werk voor een wat langere periode heeft volgehouden. Ook de overige medische informatie van psychiater M. de Kanter van 26 april 2010 en van GZ-psycholoog T.J.B.M. Bögels van 21 januari 2011 leidt niet tot het oordeel dat vorenbedoeld werk niet passend was. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij de hersteldverklaring per 9 april 2010 rekening heeft gehouden met de medische informatie van de behandelend psychiater van 26 april 2010.
Gelet op het medisch en arbeidskundig onderzoek is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met betrekking tot een deel van de in 3.5 genoemde periode in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en daarom geen recht heeft op arbeidsondersteuning.
Het feit dat eiseres niet bij voortduring – vanaf haar 18e verjaardag tot datum aanvraag - meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen, maakt niet dat desondanks recht bestaat op arbeidsondersteuning, gelet op de tekst van artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong.
Dat het verrichte medisch onderzoek niet heeft geleid tot het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst maakt niet dat verweerders vaststelling, dat eiseres niet arbeidsongeschikt is gebleven, niet juist is te achten. De rechtbank overweegt dat de beoordeling in kwestie lijkt op een zogenoemde praktische schatting dan wel een hersteldverklaring op grond van de ZW, in welke gevallen ook niet altijd een functionele mogelijkhedenlijst wordt opgesteld.
3.11 Het betoog van eiseres dat de beoordeling (ook) dient plaats te vinden per 6 juli 1993 en dat verweerder dit ten onrechte heeft nagelaten treft geen doel. De rechtbank is van oordeel dat het in casu niet is vereist om tevens te beoordelen of eiseres op haar 18e verjaardag als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2012, LJN BX4918).
3.12 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.13 Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
3.14 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 13 december 2012.