ECLI:NL:RBARN:2012:BY6423

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/4646 en 12/4647
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van Skal-certificaat voor pluimvee en de interpretatie van uitloopvereisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de verzoekster, een biologische veehouderij, en de Stichting Skal, de verweerster. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot de opschorting van het Skal-certificaat van de verzoekster. De verweerster had bij besluit van 31 augustus 2012 het certificaat van de verzoekster voor maximaal 12 maanden opgeschort, omdat zij meende dat de verzoekster niet voldeed aan de vereisten van de Verordening (EG) nr. 889/2008, specifiek met betrekking tot de toegang van pluimvee tot uitloop. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verweerster de bepalingen van de Verordening onjuist heeft geïnterpreteerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tekst van artikel 14, vijfde lid, van de Verordening niet de ruimte biedt voor de interpretatie van de verweerster dat pluimvee aantoonbaar gebruik moet maken van de gehele uitloop. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2012 vernietigd en het primaire besluit van 31 augustus 2012 herroepen. Tevens is de verweerster veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak voldoende was om de situatie te regelen. De uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 oktober 2012 en verzonden op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 12/4646 en 12/4647
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 31 oktober 2012 in het geding tussen
[BV], verzoekster,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door B. Lowijs,
en
Stichting Skal, verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft verweerster het aan verzoekster verleende certificaat per 31 augustus 2012 voor maximaal 12 maanden opgeschort.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 september 2012 bezwaar gemaakt.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 12 september 2012 heeft verweerster het door verzoekster tegen het van
31 augustus 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 13 september 2012 heeft verzoekster tegen het besluit van 12 september 2012 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het verzoek is behandeld ter zittingen van 2 oktober 2012 en 15 oktober 2012. Ter zitting van 2 oktober 2012 is verzoekster vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door B. Lowijs. Verweerster heeft zich niet doen vertegenwoordigen. Ter zitting van 15 oktober 2012 is verzoekster vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door B. Lowijs. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Tietsma en I.J.M. de Groot.
2. Overwegingen
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van de hoofdzaak
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van Verordening (EG)
nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 is naast de in artikel 11 vastgestelde algemene voorschriften voor de landbouwproductie (onder meer) het volgende voorschrift van toepassing op de biologische veehouderij ten aanzien van de houderijpraktijken en de huisvestingsvoorwaarden:
de dieren hebben permanent toegang tot uitloop in de open lucht, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de staat van de grond dit mogelijk maken, tenzij beperkingen en verplichtingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden opgelegd op grond van communautaire regelgeving.
Ingevolge artikel 14, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van
5 september 2008 (hierna: de Verordening) moet pluimvee gedurende ten minste één derde van zijn leven toegang hebben tot een openluchtruimte.
Verweerster heeft voormelde bewoordingen geïnterpreteerd als volgt: “Ten minste één derde van zijn leven is ten minste acht uur per dag en het pluimvee moet aantoonbaar gebruik maken van de gehele uitloop.”
Het geschil is beperkt tot de vraag of artikel 14, vijfde lid, van de Verordening de ruimte biedt voor de door verweerster daaraan gegeven interpretatie, te weten (onder meer) dat het pluimvee aantoonbaar gebruik moet maken van de gehele uitloop.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de tekst van artikel 14, vijfde lid, van de Verordening noch de preambule grond voor de uitleg die verweerster aan deze bepaling heeft gegeven. Daarbij wordt opgemerkt dat (het verschaffen van) een (effectieve) toegang tot een uitloop niet gelijk te stellen is met het gebruik van die gehele uitloop. Dat blijkens Bijlage III per legkip 4 vierkante meters aan buitenruimte (bij toerbeurt per dier beschikbaar) vereist is, is daarvoor onvoldoende. Door niettemin op grond van deze uitleg tot opschorting van het certificaat te besluiten, heeft verweerster in strijd met artikel 14, vijfde lid, van de Verordening gehandeld. Dit betekent dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit van 31 augustus 2012 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Verder wordt aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerster te veroordelen in de proceskosten van verzoekster, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke zijn begroot op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting). Van andere kosten in dit verband is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
Gegeven de hierna weer te geven beslissing in de hoofdzaak bestaat er in dit geval geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Wel acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerster te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, bestaande uit een bedrag van € 437 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift), alsmede een bedrag van € 316,80 terzake van door Westeneng Accountants & Adviseurs verrichte werkzaamheden als deskundige in verband met de aan verzoekster gezonden brief van 28 september 2012.
Wat betreft de toekenning van het laatste bedrag overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De specificatie van de deskundige vermeldt in totaal 3,90 uur aan werkzaamheden en een totaalbedrag van € 425,24. Voormelde werkzaamheden kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als werkzaamheden van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het
Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb juncto artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt voor de onderhavige werkzaamheden een forfaitair tarief van € 81,23 per uur. Ten aanzien van deze werkzaamheden zal dan ook een bedrag van (3,90 uur x € 81,23 =)
€ 316,80 worden toegekend.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
Ten aanzien van de hoofdzaak:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 12 september 2012;
III. herroept het besluit van 31 augustus 2012;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874;
VI. bepaalt dat verweerster aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 310 vergoedt;
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
I. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
II. veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 753,80;
III. bepaalt dat verweerster aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 310 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzonden op: 31 oktober 2012.