RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2012 tussen
[eisers],
eisers, wonende te [woonplaats]
(gemachtigde: [gemachtigde]),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
(gemachtigde: S. Hoekstra)
Bij besluit van 16 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in geleden planschade niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 1 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten. Bij besluit van 15 april 2009 heeft verweerder een vrijstelling op grond van het destijds van toepassing zijnde artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend ten behoeve van de aanleg van een nieuwe hoofdingang en ontsluitingsweg voor recreatiegebied Zeumeren. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. Bij uitspraak van 3 mei 2011 heeft de rechtbank het besluit van 15 april 2009 wegens een motiveringsgebrek vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, nadat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek had hersteld. Tegen deze uitspraak hebben eisers geen hoger beroep ingesteld, zodat deze uitspraak op 16 juni 2011 onherroepelijk is geworden. Op 1 juni 2011 hebben eisers verzocht om een tegemoetkoming in de door hen geleden planschade.
2. Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een grondslag om tot tegemoetkoming van planschade over te gaan ontbreekt omdat geen sprake is van een schadeveroorzakend besluit zoals limitatief opgesomd in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), aangezien het vermeend schadeveroorzakend vrijstellingsbesluit van 15 april 2009 door de rechtbank is vernietigd. De instandhouding van de rechtsgevolgen door de rechtbank maakt dit niet anders nu dit niet als schadeoorzaak in artikel 6.1 van de Wro is opgenomen. Aan een inhoudelijke toetsing van het verzoek is verweerder derhalve niet toegekomen.
3. Ten aanzien hiervan wordt als volgt overwogen.
4. Op de onderhavige aanvraag is gelet op het bepaalde in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro), artikel 6.1 van de Wro van toepassing, nu de aanvraag is ingediend na 1 juli 2008 en betrekking heeft op een planologische maatregel die dateert van na 1 september 2005.
5. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
6. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, onder c van de Wro kan een verlening van vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO (thans een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wabo) een oorzaak voor een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.1 van de Wro zijn.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient de gestelde schade voort te vloeien uit een planologisch besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, voor zover en nadat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Voor tegemoetkoming in planschade buiten de in die bepaling limitatief opgesomde gevallen is geen plaats (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2012, LJN: BW0795).
8. Ingevolge artikel 8:72, tweede lid, van de Awb brengt vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte mee. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
9. De rechtbank overweegt dat de rechter bij toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geen rechtsgevolgen in het leven roept maar slechts de rechtsgevolgen van het door het bestuursorgaan genomen besluit in stand laat. Dat de rechtbank in de uitspraak van 3 mei 2011 de vrijstelling van 15 april 2009 heeft vernietigd laat dan ook onverlet dat de mogelijkheid om rechtmatig een nieuwe hoofdingang en ontsluitingsweg aan te leggen voor recreatiegebied Zeumeren, nog altijd het (in stand gelaten) rechtsgevolg is van dat vrijstellingsbesluit. Uit artikel 6.1 van de Wro volgt dat een tegemoetkoming wordt verleend aan iemand die schade lijdt of zal lijden als gevolg van zo’n vrijstelling. Dit betekent dat door eisers is verzocht om een tegemoetkoming in schade die is geleden als gevolg van een besluit dat wordt genoemd in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, zodat het standpunt van verweerder niet kan worden gevolgd.
10. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden en het betreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,00;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.E. Marechal, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 15 november 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 november 2012.