ECLI:NL:RBARN:2012:BY2981
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- N.W. Huijgen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing incidentele vordering tot overleggen van stukken in civiele procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin een incidentele vordering tot het overleggen van stukken werd afgewezen. De eiseres in het incident, een besloten vennootschap, had verzocht om inzage in een expertiserapport van COT B.V. dat door de verweerster in het incident, eveneens een besloten vennootschap, was opgemaakt. De eiseres stelde dat het rapport relevant was voor de hoofdzaak waarin zij de verweerster aansprakelijk stelde voor schade die was ontstaan door een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. De eiseres vorderde in de hoofdzaak een bedrag van € 212.206,50, vermeerderd met rente en kosten, als gevolg van schade aan filtertanks en ontgassers in een zwembad, veroorzaakt door een defecte coating die door de verweerster was aangebracht.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen rechtmatig belang had bij het opvragen van het rapport, omdat het rapport was opgesteld in opdracht van de verweerster en niet in een rechtsverhouding waarbij de eiseres partij was. De rechtbank benadrukte dat artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen inzage kan verlenen in stukken die betrekking hebben op een rechtsverhouding waarin de verzoeker partij is. Aangezien de eiseres niet kon aantonen dat zij een partij was in de rechtsverhouding tussen de verweerster en COT B.V., werd de incidentele vordering afgewezen. De eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van het incident, die door de rechtbank werden begroot op € 2.000,00.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij de verweerster nog niet had geantwoord op de vordering van de eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 843a Rv voor het verkrijgen van inzage in documenten en de noodzaak voor de verzoeker om een rechtmatig belang aan te tonen.