ECLI:NL:RBARN:2012:BY2905

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219576
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging en ontbinding koopovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 31 oktober 2012, is de curator van een failliete onderneming in een geschil verwikkeld geraakt met de gedaagde over de nakoming van een koopovereenkomst. De curator heeft de eis gewijzigd en stelt dat de gedaagde, ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 23 april 2009, beschikkingsonbevoegd was omdat hij de eigendom van de inventaris en goodwill van café [café] niet meer bezat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in 2006 de eigendom van deze activa had overgedragen aan [X] Holding, waardoor de gedaagde op het moment van de koopovereenkomst niet in staat was om de eigendom over te dragen aan de koper, [gefailleerde].

De rechtbank oordeelt dat de eiswijziging van de curator niet in strijd is met de goede procesorde, aangezien de gedaagde voldoende gelegenheid heeft gehad om op de gewijzigde eis te reageren. De rechtbank concludeert dat de curator bevoegd was om de koopovereenkomst te ontbinden op grond van de tekortkoming van de gedaagde. De vordering van de curator tot betaling van € 125.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, wordt toegewezen.

De rechtbank ontbindt de koopovereenkomst en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van beschikkingsbevoegdheid bij het sluiten van koopovereenkomsten en de gevolgen van een tekortkoming in de nakoming daarvan. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.J.P. Heijmans.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 219576 HA ZA 11.1215
Vonnis van 31 oktober 2012
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat: mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor te Zutphen.
Partijen worden ook hierna weer de curator en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 8 augustus 2012;
- de akte, tevens akte vermeerdering eis van de curator;
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 8 augustus 2012 is overwogen en beslist.
2.2. Bij dat vonnis is de curator in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over de grondslag van de vordering nader te preciseren. De curator stelt nu dat hij de op 23 april 2009 tussen [gedaagde] en [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde]) gesloten koopovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Hij wijzigt zijn eis aldus, dat deze nu strekt tot veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover, te rekenen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening, kosten rechtens, en tot ontbondenverklaring dan wel ontbinding van de koopovereenkomst van 23 april 2009.
2.3. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Zolang geen eindvonnis is gewezen, is eiser evenwel bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te veranderen, aldus artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Nu de feiten die door de curator aan de gewijzigde eis ten grondslag worden gelegd dezelfde zijn en [gedaagde] in de gedingstukken en ter comparitie voldoende gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren, is deze eiswijziging niet in strijd met een goede procesorde. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan het bezwaar van [gedaagde] en de vordering op de grondslag van de gewijzigde eis beoordelen.
2.4. De curator stelt - en [gedaagde] betwist - dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 23 april 2009 de eigendom van de inventaris en de goodwill van café [café] niet meer bezat, en wel vanwege een eerdere overdracht van dezelfde inventaris en goodwill in 2006 aan BH [X] Holding B.V. (verder te noemen: [X] Holding). Indien van de juistheid van deze stelling moet worden uitgegaan, dan volgt daaruit dat [gedaagde] op 23 april 2009 beschikkingsonbevoegd was. In dat geval is de eigendom van de inventaris en de goodwill op dat moment niet overgegaan op [gefailleerde] (artikel 3:84 lid 1 BW), hetgeen zonder meer een tekortkoming oplevert van [gedaagde] in de nakoming van de koopovereenkomst van 23 april 2009. Als moet worden uitgegaan van beschikkingsonbevoegdheid van [gedaagde], staat tevens vast dat haar tekortkoming onontkoombaar was: nakoming door [gedaagde] van de verplichting tot levering moet in dat geval blijvend onmogelijk worden geacht. De curator is alsdan op grond van die tekortkoming bevoegd de koopovereenkomst van 23 april 2009 - zonder dat sprake is van verzuim - te ontbinden (artikel 6:265 lid 1 BW). De rechtbank begrijpt de stellingen van de curator aldus, dat [gedaagde] de koopsom (thans) moet restitueren op grond van die ontbinding. In het kader van de in artikel 6:271 BW bedoelde ongedaanmakingsverbintenis is [gedaagde] daartoe inderdaad gehouden. Dat [gefailleerde] een koopsom van € 125.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald, is niet betwist. Uit een en ander volgt dat de vordering in hoofdsom en de gevorderde ontbinding toewijsbaar is, míts vast komt te staan dat [gedaagde] op 23 april 2009 niet meer de eigendom bezat van de inventaris en goodwill van café [café].
2.5. In dat verband wordt voorop gesteld dat tussen de partijen vast staat dat [gedaagde] op 20 juli 2006 een koopovereenkomst heeft gesloten met [X] Holding aangaande de inventaris en goodwill van café [café] en dat daarin is opgenomen dat de levering uiterlijk op 1 augustus 2006 plaats zal hebben ten kantore van [gedaagde]. Dat die koopovereenkomst is ontbonden of op enigerlei andere wijze rechtsgeldig ongedaan is gemaakt, is gesteld noch gebleken. [gedaagde] betoogt evenwel dat aan die koopovereenkomst nooit uitvoering is gegeven, in die zin dat het verkochte nooit aan [X] Holding is geleverd, en dat [gedaagde] ook daarna is doorgegaan met het exploiteren van het café. In dat verband beroept [gedaagde] zich op het wettelijke rechtsvermoeden dat een houder van een zaak de bezitter is (artikel 3:109 BW). Nu [gedaagde] de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst evenwel niet heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat het op haar weg had gelegen om de feitelijke gang van zaken rondom de totstandkoming van de koopovereenkomst en (de reden van) het gestelde achterwege blijven van leveringshandeling(en) nader toe te lichten. Dat geldt temeer nu [X] Holding met het sluiten van een huurkoopovereenkomst met [gefailleerde] op 24 april 2009 ter zake van dezelfde café-inventaris en -inrichting er klaarblijkelijk vanuit ging dat zij op dat moment de eigendom daarvan had.
2.6 Nu een toelichting daarop van [gedaagde] is uitgebleven, is naar het oordeel van de rechtbank met voormelde overeenkomsten niet alleen het wettelijk vermoeden van bezit van [gedaagde] van de inventaris ontzenuwd (immers is evenzeer mogelijk dat [gedaagde] de inventaris vanaf de koopovereenkomst van 22 maart 2006 voor [X] Holding is gaan houden), maar is ook de door de curator gestelde levering in 2006 van de goodwill en inventaris van café [café] onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] betwist. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een bewijsopdracht.
2.7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure genoegzaam is komen vast te staan dat [gedaagde] de inventaris en goodwill van café [café] in 2006 reeds heeft overgedragen aan [X] Holding. Nu niet is gesteld dat [gedaagde] de eigendom nadien weer heeft verworven, moet het ervoor worden gehouden dat zij op 23 april 2009 geen eigenaar was en dus beschikkingsonbevoegd ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 23 april 2009. Zoals reeds in rechtsoverweging 2.4 is overwogen, brengt dit mee dat de vordering in hoofdsom toewijsbaar is. De daarover gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu de betaling niet verschuldigd is op grond van de overeenkomst, maar op grond van een ongedaanmakingsverbintenis. Wel is toewijsbaar de wettelijke rente, maar eerst met ingang van het moment van ontbinding. De rechtbank zal de gevorderde ontbinding uitspreken, nu niet is gebleken dat de curator - anders dan hij lijkt te stellen - de koopovereenkomst van 23 april 2009 heeft ontbonden door een buitengerechtelijke verklaring.
2.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in het incident. De aan de zijde van de curator gevallen kosten worden begroot op € 81,31 voor de betekening van de dagvaarding, € 1.400,- voor griffierecht en twee punten à € 1.421,- volgens het liquidatietarief voor salaris advocaat, totaal € 4.323,31.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. ontbindt de overeenkomst tussen [gedaagde] en [gefailleerde], vermeld in de akte van verkoop en levering activa, verleden op 23 april 2009 voor mr. Roderik Geert de Wilde, notaris te Zutphen;
3.2. veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen een bedrag van € 125.000,00 (éénhonderdvijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van heden tot aan de dag van de algehele voldoening,
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 4.323,31;
3.4. verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
31 oktober 2012.