ECLI:NL:RBARN:2012:BY2835

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700101-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord. De feiten zijn als volgt: op 14 januari 2012 heeft de dader, op verzoek van de verdachte en de medeverdachte, het slachtoffer neergestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer op 19 januari 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte gedurende een langere periode samen hebben gewerkt om de dader te overtuigen het slachtoffer te doden. Dit gebeurde door het geven van informatie, het aanbieden van geld en het maken van afspraken over de uitvoering van de moord. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de medeverdachte en de dader als betrouwbaar beoordeeld, vooral omdat deze verklaringen kort na het feit zijn afgelegd en elkaar ondersteunen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzet had op de uitlokking van de moord en dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het plan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, voor de kosten van lijkbezorging en andere schade.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/700101-12
Datum zitting : 29 oktober 2012
Datum uitspraak: 12 november 2012
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans verblijvende in [adres].
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
[[dader]] op of omstreeks 14 januari 2012 te Arnhem,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd,
immers heeft die [[dader]] opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na
een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk,
met (kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
meermalen, althans éénmaal, in de nek en/of hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 januari 2012 is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot met 14 januari 2012 te Rotterdam en/of te Capelle aan den IJssel en/of te Tegelen en/of te Steyl, althans te Venlo en/of elders in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt,
door (bij) die [[dader]]
-(meermalen) (dwingend en/of dreigend) door middel van Facebook en/of andere sociale media en/of e-mail en/of sms-berichten en/of (een) telefoongesprek(ken) en/of tijdens (een) ontmoeting(en), althans op een andere wijze, te vragen en/of er op aan te dringen om [slachtoffer] te doden en/of
-(daarbij) een geldbedrag aan te bieden en/of
-(daarbij) een papiertje met daarop het adres en/of het telefoonnummer van voorgenoemde [slachtoffer] te geven en/of
-(daarbij) inlichtingen te verschaffen over het tijdstip waarop voornoemde
[slachtoffer] thuis zou (moeten) zijn, en/of
-(daarbij) te beloven om bij het uitgaan alle drankjes voor die [[dader]] te betalen
en/of
-daarbij) (zakelijk weergegeven) (dreigend) te zeggen dat die [[dader]] zelf
vermoord zou worden, indien hij de opdracht om voornoemde [slachtoffer] om het leven te
brengen niet (tijdig) uit zou voeren;
en/of
hij op of omstreeks 14 januari 2012 te Arnhem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen, althans opzettelijk, met (kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in de nek en/of hals, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 januari 2012 is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 17 april 2012, 12 juni 2012, 21 augustus 2012 en 29 oktober 2012 ter openbare terechtzitting onderzocht, met uitzondering van de zitting op 17 april 2012 die deels met gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Daarbij is verdachte telkens verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft ter terechtzitting van 29 oktober 2012 haar eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting van 29 oktober 2012 het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [vader slachtoffer]. De heer [slachtoffer] heeft twee vorderingen ingediend, één vordering als nabestaande en één vordering als slachtoffer.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[betrokke[[dader]] heeft op 14 januari 2012 in Arnhem [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd, door haar opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg met een mes in de hals te steken , ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 19 januari 2012 is overleden. [[dader]] is hiervoor door de rechtbank Arnhem bij vonnis van 3 september 2012 veroordeeld.
Medeverdachte[medeverdachte] heeft tegen verdachte gezegd dat ze wilde dat [slachtoffer] dood zou gaan. Verdachte was op 25 december 2011 samen met [medeverdachte] en [dader] in Prinsenbeek, alwaar verdachte en [dader] hebben besproken dat [slachtoffer] dood moest. [medeverdachte] heeft verdachte het adres van [slachtoffer] gegeven, welk adres verdachte op een briefje heeft geschreven en aan [dader] heeft gegeven. Verdachte heeft inlichtingen, welke door [medeverdachte] waren verschaft over het tijdstip waarop [slachtoffer] op zaterdag 14 januari 2012 thuis zou (moeten) zijn, doorgegeven aan [dader].
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van moord.
De officier van justitie acht de eerste, bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte en de medeverdachten [[dader]] en [medeverdachte] het meest betrouwbaar. De officier van justitie acht de eerste verklaringen van verdachte het meest authentiek. De inhoud van die verklaringen komt bovendien overeen met de tweede en derde verklaring van [medeverdachte], de eerste verklaringen van [dader] en verdachte verklaart ook belastend voor zichzelf.
Medeverdachte [dader] heeft direct na de steekpartij tegenover de politie verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn consistent en gedetailleerd. Verdachte geeft bij de politie openheid van zaken in zijn eerste, tweede en derde verklaring. Het verhaal van verdachte is gedetailleerd en consistent. Verdachte wilde ook graag verklaren, hetgeen bijdraagt aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. De officier van justitie acht deze verklaringen voorts betrouwbaar nu de verklaringen in lijn zijn met de eerste verklaringen van [dader], de tweede en derde verklaring van medeverdachte [medeverdachte], de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] en steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feitelijke handelingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stelt de officier van justitie zich op het volgende standpunt. Een ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] is de aanleiding geweest voor de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte] en [slachtoffer] hebben op 19 november 2011 voor het eerst openlijk ruzie gehad waarbij er ook een handgemeen plaatsvindt. De aanleiding voor deze ruzie lijkt de ruzie tussen verdachte en (betrokkenen) te zijn. Nadien wordt de ruzie heftiger omdat [medeverdachte] hoort dat [slachtoffer] tegen haar vriendinnen heeft geroddeld over haar. [medeverdachte] deelt alles met verdachte, waar zij sinds oktober 2011 verkering mee heeft. [medeverdachte] deelt en bespreekt ook haar gevoelens van haat jegens [slachtoffer] en vertelt hem dat ze boos is op [slachtoffer] en dat ze wilde dat [slachtoffer] dood gaat, hetgeen [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard. Verdachte stuurt [slachtoffer] op 26 november 2011 een dreigsmsje. [medeverdachte] heeft hiervoor het telefoonnummer van [slachtoffer] aan verdachte gegeven. [medeverdachte] kent de inhoud van dit sms’je en is bij het opstellen en verzenden hiervan aanwezig. [slachtoffer] reageert op dit sms’je, waarna [medeverdachte] nog bozer wordt.
Vervolgens wordt [dader] op 9 december 2011 door verdachte op een feest in Rotterdam benaderd. Hij vraagt [dader] daar om [slachtoffer] te doden/uit de weg te ruimen. Uit de verklaringen van verdachte, [dader] en [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] hiervan af weet omdat zij dit met verdachte heeft overlegd. Uit de verklaringen van verdachte, [getuige3], [getuige4], [getuige2], [getuige5] en [getuige6] blijkt dat ze voor [dader] hebben gekozen omdat hij altijd een mes bij zich heeft en eerder mensen met een mes heeft gesneden.
Verdachte heeft vanaf 9 december 2011 op meerdere momenten contact met [dader] over het plan, de opdracht en de uitvoering daarvan, te weten op 25 december 2011, 28 december 2011, 30 december 2011, begin januari 2012 op meerdere momenten, 12 januari 2012, 13 januari 2012 en 14 januari 2012. Deze contacten vinden op allerlei manieren plaats: zowel in persoon als via de telefoon, Skype en Facebook. Uit zowel de verklaringen van verdachte, [dader] en [medeverdachte] blijkt dat verdachte degene is geweest die daadwerkelijk het contact heeft gelegd en heeft onderhouden. Er is tegelijkertijd eigenlijk geen contact geweest tussen verdachte en [dader] waar [medeverdachte] niet bij betrokken is geweest, weet van heeft gehad of feitelijk bij aanwezig is geweest. Verdachte heeft in de contacten met [dader] meermalen het plan besproken, aangedrongen op actie, het plan stopgezet en weer geactiveerd en diverse deadlines gesteld. [medeverdachte] weet van het benaderen/vragen van [dader] op 09 december 2011, ze is erbij tijdens de ontmoeting op 25 december 2011, weet van het tussentijds stopzetten van het plan en het weer in gang zetten van het plan. Zowel [medeverdachte] als verdachte houden zich dus op meerdere momenten gedurende de betreffende periode bezig met het overhalen van [dader] en het aandringen op de uitvoering van het plan, waarbij ook geld is geboden. Terwijl verdachte de contacten met [dader] onderhoudt, heeft [medeverdachte] de rol van de leverancier van de benodigde/cruciale informatie. Op 12 januari 2012 zou het plan worden uitgevoerd, maar dit mislukt. Op 14 januari 2012 gebeurt wat gepland stond, namelijk het neersteken van [slachtoffer] in haar woning door [dader]. Zonder ruzie, geen haat. Zonder haat, geen plan. Zonder plan, geen uitvoering. Zonder uitvoering had [slachtoffer] nog geleefd.
Voornoemde handelingen van verdachte zijn volgens de officier van justitie te kwalificeren als uitlokking van moord. Voor uitlokking is vooraleerst de opzet van de uitlokker vereist. Op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen acht de officier van justitie bewezen dat zowel bij [medeverdachte] als bij verdachte de opzet heeft bestaan op de dood, de moord van [slachtoffer], alsook de opzet op de uitlokking van [dader]. Voorts is vereist dat een ander is aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. Ook hiervan is sprake, nu zonder verdachte en [medeverdachte] [dader] nimmer op het idee was gekomen om [slachtoffer] te vermoorden. Hij is hiertoe door verdachte en [medeverdachte] aangezet. Verdachte en [medeverdachte] hebben meermalen bij [dader] aangedrongen op het vermoorden van [slachtoffer], hebben hem geld geboden, hebben hem informatie verschaft over het adres van, de route naar en de aanwezigheid van [slachtoffer] en hebben hem beloofd zijn drankjes te betalen. Voorts dient het uitgelokte delict gevolgd te zijn. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, nu vaststaat dat [slachtoffer] op 14 januari 2012 is neergestoken door [dader]. Uit het sectieverslag blijkt dat [slachtoffer] later aan haar verwondingen is overleden, waarmee het causale verband tussen het steken en de dood is gegeven. [dader] is op 03 september 2012 veroordeeld voor de moord op [slachtoffer]. Uit deze veroordeling blijkt dat het uitgelokte feit strafbaar is, waardoor kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitlokking.
Het handelen van [medeverdachte] en verdachte dient volgens de officier van justitie voorts te worden gekwalificeerd als medeplegen. [medeverdachte] en verdachte zijn samen opgetrokken om het bedachte plan te laten uitvoeren. Samen hebben zij [dader] gekozen en hem aangezet tot moord. Er is niet alleen sprake geweest van een intensieve samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte gedurende een langere periode, maar er is ook sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering gedurende dezelfde langere periode. Zowel [medeverdachte] als verdachte hebben een eigen actieve bijdrage gehad in het geheel en elk heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plan en de uitvoering hiervan. Daarbij komt dat [medeverdachte] noch verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van het geheel.
Op grond hiervan acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen van uitlokking van moord. Zowel [medeverdachte] als verdachte had een motief. [medeverdachte] had ruzie met [slachtoffer] en haatte haar. [medeverdachte] wilde [slachtoffer] dood hebben. Verdachte’s motief is gelegen in het feit dat hij stapelverliefd was op [medeverdachte] en hij er belang bij had om haar liefde te behouden door aan haar verwachtingen te voldoen. Bovendien werd verdachte zwart gemaakt door [slachtoffer] bij de ouders van [medeverdachte], waardoor ook hij boos was op [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
De verklaringen van medeverdachte [dader] dienen uitgesloten te worden van het bewijs, nu [dader] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op essentiële punten anders heeft verklaard dan hij bij de politie deed. Bovendien hebben [dader] en [medeverdachte] zich bij de rechter-commissaris beroepen op hun verschoningsrecht. Nu [dader] en [medeverdachte] niet door de rechtbank zijn opgeroepen ter zitting, zodat de verdediging hun verklaringen niet heeft kunnen toetsen en er geen andersoortig direct bewijs aanwezig is, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank de verklaring van [dader] toch meeneemt, wijst de verdediging op het feit dat [dader] bij de rechter-commissaris stelt dat de opdracht van [medeverdachte] afkomstig is en weinig details geeft over de opdracht, waardoor uitlokking van moord door verdachte niet bewezen kan worden verklaard.
Voorts heeft de verdediging het navolgende bepleit.
Er zijn meerdere momenten geweest dat verdachte, [medeverdachte] en [dader] contact hebben gehad over de dood van [slachtoffer]. Ter zake van al deze gesprekken stelt de verdediging dat verdachte nooit enig initiatief heeft genomen om [dader] ertoe te bewegen de moord te plegen. Van de chatgesprekken die zijn gevoerd en de Facebookberichten die zijn geplaatst met [dader] is het onduidelijk wie dat heeft gedaan, nu zowel verdachte als [medeverdachte] toegang hadden tot de Facebookpagina van verdachte en de mobiele telefoon van verdachte. Bovendien betekent de aanwezigheid van verdachte tijdens besprekingen in de snackbar, trein of via Skype waarbij over de uitvoering van de dood van [slachtoffer] werd gesproken, niet het medeplegen op de uiteindelijke moord.
Verdachte heeft nimmer kunnen verwachten dat [dader] daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Gelet op de verklaring van [dader] bij de rechter-commissaris, de verklaring van de moeder van [dader] en de verklaring van getuige [getuige2] is ook niet vast komen te staan dat verdachte dwang heeft uitgeoefend op [dader].
Dat verdachte geen opzet heeft gehad op uitlokking van moord blijkt tevens uit de omstandigheid dat verdachte zich gedistantieerd heeft van de wens van [medeverdachte] om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook ten aanzien van het medeplegen van moord dient verdachte te worden vrijgesproken.
De beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Vast is komen te staan dat [dader] [slachtoffer] heeft vermoord door haar op 14 januari 2012 met een mes in haar hals en in het gezicht te steken, waardoor zij vijf dagen later is komen te overlijden.
De verdediging stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat verdachte de moord op [slachtoffer] niet opzettelijk heeft uitgelokt.
De rechtbank overweegt vooraleerst het volgende.
De rechtbank zal bij haar beoordeling uitgaan van de eerste verklaringen die door verdachte, [medeverdachte] en [dader] ten overstaan van de politie zijn afgelegd. De rechtbank acht deze verklaringen het meest betrouwbaar, nu ze kort na het plegen van het feit zijn afgelegd. Bovendien ondersteunen de verklaringen van de drie verdachten elkaar op wezenlijke onderdelen zonder dat er overleg tussen hen heeft kunnen plaatsvinden en zonder dat de verdachten kennis hebben genomen van andere zich in het dossier bevindende verklaringen. De rechtbank acht gelet hierop deze eerste verklaringen het meest authentiek. De rechtbank constateert dat, nadat de verdachten het dossier hebben gelezen, zij hun verklaringen aanpassen, waarbij zij vooral elkaar gaan beschuldigen. Om die reden zal de rechtbank de verklaringen die zij na lezing van het dossier hebben afgelegd, niet voor het bewijs gebruiken.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [dader] en [medeverdachte] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu de verdediging hen geen vragen heeft kunnen stellen nu zij zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen.
De rechtbank overweegt dat het feit dat [medeverdachte] en [dader] zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen op zichzelf niet afdoet aan de bewijswaarde van hun eerdere verklaringen. Uit jurisprudentie op dit punt volgt dat de verdediging weliswaar in enig stadium van het geding de gelegenheid moet krijgen om een door een ander bij de politie afgelegde, voor verdachte belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen door die persoon als getuige te ondervragen, maar dat indien deze gelegenheid heeft ontbroken, de belastende verklaring wel voor het bewijs kan worden gebruikt als die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarvan is hier sprake.
Immers, de eerdere verklaringen van [medeverdachte] en [dader] worden ondersteund door andere directe bewijsmiddelen, namelijk door de verklaringen van verdachte zelf en door telecom/internetberichten, alsook door getuigenverklaringen op meer indirecte wijze.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
[medeverdachte] en [slachtoffer] zijn aanvankelijk vriendinnen, totdat er ruzie tussen hen beiden ontstaat. Deze ruzie wordt zichtbaar op het feestje van [getuige4] op 19 november 2011 in een poolcentrum in Arnhem. [medeverdachte] en [slachtoffer] schreeuwen en schelden die avond naar elkaar en er wordt over en weer geduwd. Verdachte is bij deze ruzie aanwezig. [medeverdachte] verklaart dat [slachtoffer] haar aansprak vanwege de ruzie tussen verdachte en (betrokkene). Na 19 november 2011 wordt de ruzie erger omdat [medeverdachte] de indruk heeft dat [slachtoffer] over haar geroddeld heeft tegenover anderen. Naar aanleiding hiervan wordt door verdachte op 26 november 2011 een dreigsmsje naar [slachtoffer] gestuurd. Verdachte heeft het telefoonnummer van [slachtoffer] hiervoor aan verdachte gegeven en kent ook de inhoud van de door [slachtoffer] aan verdachte terug gestuurde smsjes, waar zij boos over werd. [slachtoffer] is hierdoor bang geworden en de moeder van [slachtoffer] neemt contact op met de moeder van [medeverdachte].
Na de sms-ruzie op 26 november 2011 zegt [medeverdachte] tegen verdachte dat ze [slachtoffer] dood wil hebben. Verdachte en [medeverdachte] spreken vervolgens over de manier waarop dit zou kunnen gebeuren. Verdachte komt met het idee om [dader] te vragen om [slachtoffer] de mond te snoeren/uit de weg te ruimen. Verdachte weet van [dader] dat hij een mes heeft en dat hij eerder mensen heeft gesneden. Op 9 december 2011 wordt [dader] door verdachte in Rotterdam gevraagd. [medeverdachte] weet hiervan. Verdachte heeft met haar overlegd of ze [dader] zouden vragen. [dader] gaat vervolgens op zoek naar mensen die hem kunnen helpen en spreekt in dat kader ook met anderen over de opdracht.
Vervolgens vindt er op 25 december 2011 een ontmoeting plaats tussen [dader], verdachte en [medeverdachte] bij een snackbar in Prinsenbeek. Tijdens deze ontmoeting wordt over het doden van [slachtoffer] en over het geld dat [dader] zou krijgen gesproken.
In de kerstvakantie zoekt [medeverdachte] het adres van [slachtoffer] op via de Magister-site van school om dit via verdachte aan [dader] te geven.
Het plan was dat het doden van [slachtoffer] voor het einde van het jaar (2011) zou gebeuren. Eind december 2011 is het plan stopgezet door verdachte. Op 06 januari 2012 heeft verdachte het plan weer geactiveerd. Verdachte geeft [dader] ongeveer in de week vóór 14 januari 2012 een briefje met daarop onder meer de adresgegevens van [slachtoffer], een beschrijving van stickers op de ramen van de woning en aanwijzingen met welke bus [dader] bij de woning komt. De informatie op het briefje is afkomstig van [medeverdachte].
[dader] gaat op 12 januari 2012 naar Arnhem, naar de straat waar [slachtoffer] woont om [slachtoffer] op te wachten. Omdat het te lang duurt voordat [slachtoffer] thuis komt, gaat [dader] weg. Diezelfde avond vindt er een gesprek plaats via Facebook, tussen [dader] en het account van verdachte, waarin wordt afgesproken dat [dader] die zaterdag om twintig over negen naar het huis van [slachtoffer] zal gaan en het hele gezin zal vermoorden. [medeverdachte] en verdachte zijn op dat moment samen. Op 14 januari 2012 reist [dader] zoals afgesproken met verdachte en [medeverdachte] opnieuw naar Arnhem. Via de telefoon van verdachte is er op 14 januari 2012 meermalen gebeld naar het toestel van [dader]. [dader] begeeft zich naar de woning van [slachtoffer] met een mes op zak. Eenmaal binnen in de woning, als [dader] en [slachtoffer] alleen op de gang staan, pakt [dader] zijn mes en steekt hij [slachtoffer] neer. Ten gevolge van deze messteken is [slachtoffer] vijf dagen later overleden.
Op 03 september 2012 is [dader] door de rechtbank Arnhem veroordeeld voor de moord op [slachtoffer] en de poging doodslag op haar vader, de heer [vader slachtoffer].
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de uitlokking van de moord. Verdachte is één van de initiators en organisatoren geweest van de moord op [slachtoffer]. Immers, naar aanleiding van de ruzie die [medeverdachte] heeft met [slachtoffer] ontstaat bij [medeverdachte] de wens en het idee dat [slachtoffer] dood moet. [medeverdachte] deelt deze wens vervolgens met verdachte. [medeverdachte] verklaart dat verdachte als eerste met het idee komt [slachtoffer] te doden naar aanleiding van het feit dat [medeverdachte] boos op haar is. Los van de vraag wie het eerst op het idee is gekomen, [medeverdachte] of verdachte, is het idee tussen hen tweeën ontstaan en is er naar aanleiding van het idee gezamenlijk een plan gemaakt. [medeverdachte] en verdachte spreken hier samen over. [medeverdachte] geeft daarbij nog aan dat verdachte het niet zelf moet doen. Uiteindelijk komt verdachte bij [dader] uit. Na overleg met [medeverdachte] vraagt verdachte aan [dader] om [slachtoffer] de mond te snoeren. Verdachte zegt daarbij dat [dader] [slachtoffer] moet neersteken of pijn doen.
Voorts spreekt verdachte samen met [medeverdachte] en [dader], gedurende een langere periode meermalen over het doodmaken van [slachtoffer]. [medeverdachte] belooft [dader] geld tijdens een ontmoeting op 25 december 2011 in Prinsenbeek. Verdachte belooft [dader] telkens zijn drankjes te betalen bij het uitgaan als hij [slachtoffer] uit de weg zou ruimen. [medeverdachte] dringt er bij verdachte en samen met verdachte bij [dader] meermalen op aan [slachtoffer] te doden. Zonder de ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer], zonder de wens van [medeverdachte] dat [slachtoffer] dood zou gaan, zonder de bereidwilligheid van verdachte mee te gaan in die wens, zonder het handelen van [medeverdachte] en verdachte jegens [dader], was er bij [dader] geen wilsbesluit geweest [slachtoffer] te vermoorden. Dit wilsbesluit is enkel ontstaan doordat [medeverdachte] en verdachte hem hiertoe hebben aangezet.
Voorts verschaft [medeverdachte] concrete inlichtingen om het plan uit te voeren. [medeverdachte] zoekt adresgegevens van [slachtoffer] op via een schoolsysteem en speelt ze via verdachte aan [dader] door. Ook geeft [medeverdachte] [dader] via verdachte informatie over stickers bij de deur van de familie [naam slachtoffer] en de tijdstippen waarop [slachtoffer] op donderdag 12 januari 2012 en daarna op zaterdag 14 januari 2012 thuis zou zijn. [medeverdachte] wijst hen erop dat [slachtoffer] op zaterdag altijd pianoles heeft en dat de vader en het broertje van [slachtoffer], omdat het weekend is, wellicht ook thuis zijn overdag. Op donderdag 12 januari hebben verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk contact met [dader] via Skype en Facebook.
[dader] voert uiteindelijk het plan op 14 januari 2012 uit en is op 03 september 2012 ook veroordeeld voor de moord op [slachtoffer]. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt aan een strafbare uitlokking.
De rechtbank leidt op grond van het voorgaande tevens af dat er tussen verdachte en [medeverdachte] gedurende een langere periode een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet had verwacht en niet hoefde te verwachten dat [dader] daadwerkelijk [slachtoffer] zou vermoorden en dat het initiatief volledig vanuit en onder druk van [medeverdachte] kwam. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu uit de verklaringen van verdachte , [medeverdachte] , [getuige6] , [getuige1] en [getuige2] blijkt dat er (kort) voorafgaand aan de bewuste dag tussen verdachte en [medeverdachte] meermalen over het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, is gesproken. Verdachte en [medeverdachte] maken vanaf eind november 2011 tot en met 14 januari 2012 samen afspraken, treffen voorbereidingen en lokken de moord op [slachtoffer] uit. Zowel verdachte als [medeverdachte] verrichten verschillende handelingen teneinde de moord uit te lokken. Verdachte heeft hieraan een wezenlijke bijdrage door doelbewust contact te zoeken en te onderhouden met [dader], door [dader] aan te bieden zijn drankjes te betalen in ruil voor de moord en daarnaast door het doorspelen van inlichtingen en informatie over het adres en de aanwezigheid van [slachtoffer] die hij van [medeverdachte] kreeg. Verdachte distantieert zich uiteindelijk niet van het plan en de uitvoering hiervan, hoewel hij hier gedurende anderhalve maand meermalen gelegenheid voor heeft. Daarentegen dringt verdachte er meermalen bij [dader] op aan het plan uit te voeren en is verdachte zelfs in staat het plan in december stop te zetten en het niettemin begin januari weer te activeren. Het feit heeft enkel plaats kunnen vinden door het samenspel tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds en [dader] anderzijds.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord door het doen van beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen.
De verdachte dient van het alternatief tenlastegelegde medeplegen van moord te worden vrijgesproken nu hij en [medeverdachte] [dader] hebben overgehaald de moord te plegen en verdachte en [medeverdachte] aan de uitvoering daarvan niet hebben meegewerkt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
[[dader]] op 14 januari 2012 te Arnhem,
opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd,
immers heeft die [dader] opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg met een mes, in de hals,van die [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 19 januari 2012 is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 14 januari 2012 te Rotterdam en elders in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt,
door (bij) die [[dader]]
-(meermalen) (dwingend ) door middel van Facebook en/of andere sociale media en/of sms-berichten en/of telefoongesprekken en/of tijdens ontmoeting en te vragen en/of er op aan te dringen om [slachtoffer] te doden en
-(daarbij) een geldbedrag aan te bieden en-daarbij een papiertje met daarop het adres van voornoemde [slachtoffer] te geven en
-(daarbij) inlichtingen te verschaffen over het tijdstip waarop voornoemde
[slachtoffer] thuis zou (moeten) zijn, en
-(daarbij) te beloven om bij het uitgaan alle drankjes voor die [[dader]] te betalen
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafbare feit verdachte geheel niet kan worden toegerekend. Verdachte was tot over zijn oren verliefd op [medeverdachte]. Door de machtssfeer waarin verdachte verkeerde door deze verliefdheid en door het overwicht van [medeverdachte] kon verdachte zijn eigen wilsbesluiten niet vrijwillig vormen. Gelet op de geestelijke en emotionele ontwikkeling van verdachte kan het ingetreden gevolg van zijn vermeende verzoek hem niet worden verweten. In de over verdachte opgemaakte rapportages concluderen de deskundigen dat verdachte deels niet de gevolgen van zijn handelingen kon overzien, waardoor deze hem dus deels niet kunnen worden toegerekend. De verdediging gaat hierin echter verder en stelt dat enkel de stoornis van verdachte en zijn afhankelijkheid van [medeverdachte] hem tot dit wilsbesluit hebben gebracht, waardoor het feit hem in zijn geheel niet toe te rekenen is.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het, gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet aannemelijk is geworden dat er door de verliefdheid sprake was van een dusdanige druk dat verdachte hieraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden. Een beroep op psychische overmacht, voor zover dit door de verdediging is gedaan, kan naar het oordeel van de officier van justitie dan ook niet slagen.
De rechtbank overweegt dat de verdediging geen, althans geen uitdrukkelijk beroep op psychische overmacht heeft gedaan. Evenwel, indien het betoog van de verdediging aldus dient te worden verstaan concludeert de rechtbank dat er gelet op vaste jurisprudentie op dat punt niet is gebleken van een zodanige, van buiten komende drang zoals een alles overheersende angst, dat onder de gegeven omstandigheden van verdachte niet redelijkerwijs kon worden verlangd dat hij anders zou handelen dan hij heeft gedaan. Het door de verdediging mogelijk gedane beroep op psychische overmacht slaagt derhalve niet en wordt verworpen.
Daarnaast volgt de rechtbank de verdediging niet in het standpunt dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is door een psycholoog en een psychiater onderzocht die beiden niet de conclusie hebben getrokken dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank onderschrijft deze conclusie. Nu het andersluidende standpunt van de verdediging niet concreet is onderbouwd wordt het om die reden en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verworpen.
Aldus is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van de op te leggen straf het volgende overwogen. De officier van justitie stelt dat voldaan is aan de voorwaarde(n) voor het toepassen van het sanctierecht voor volwassenen, genoemd in het eerste lid van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De ernst van de zaak, de uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de rol van verdachte hierbij rechtvaardigen de toepassing van het sanctierecht voor volwassenen. De persoon van verdachte en de bij hem bestaande mate van persoonlijkheidsproblematiek vormen geen contra-indicatie hiervoor. De officier van justitie vraagt de rechtbank dan ook voorbij te gaan aan het advies van de deskundigen hieromtrent, nu de rechtbank hieraan niet gebonden is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht en daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de disproportionele negatieve media-aandacht, waar verdachte veel hinder van heeft en ook nog vele jaren hinder van zal hebben. Verdachte is door de wereldwijde pers al veroordeeld en wordt afgeschilderd als een koelbloedig maffiafiguur die anderen het vuile werk laat uitvoeren. Met het voorgaande dient rekening gehouden te worden in de vorm van strafvermindering, temeer nu verdachte minderjarig is. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring aan verdachte louter de PIJ-maatregel op te leggen, zonder een aanvullende jeugddetentiestraf. Ten aanzien van de toepassing van het volwassenensanctierecht is de verdediging van mening dat hetgeen de deskundigen hierover hebben opgemerkt hiervoor een contra-indicatie oplevert. In dit verband moet worden meegewogen dat verdachte een first offender is die functioneert op het niveau van een acht- tot tienjarige. Oplegging van de TBS-maatregel zou levenslang kunnen impliceren. Dat is voor deze minderjarige ongewenst.
Beoordeling
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een uitzonderlijk ernstig strafbaar feit. [slachtoffer] en haar vader zijn op klaarlichte dag in hun eigen woning met een mes aangevallen door [dader] als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en haar vader blijvend is verminkt. Het broertje van [slachtoffer], (getuige7), is getuige geweest van deze aanval op zijn zus en zijn vader en meerdere mensen in de buurt zijn direct getuige geweest van de ernstige gevolgen van de aanval. Medeverdachte [medeverdachte] was goed bevriend met [slachtoffer] totdat een ruzie hen uiteendreef. Deze ruzie heeft [medeverdachte] ertoe gebracht om samen met verdachte [dader] opdracht te geven [slachtoffer] te vermoorden. Dat vriendschap tussen twee jonge meisjes door een ogenschijnlijk triviale ruzie kan omslaan in diepe haat en uiteindelijk kan leiden tot moord is schokkend en nauwelijks te bevatten.
De gevolgen voor de nabestaanden zijn onbeschrijfelijk, zo is ter zitting duidelijk naar voren gekomen. Daarnaast heeft deze gebeurtenis een enorme schok in de buurt, de stad Arnhem, het hele land en zelfs in het buitenland teweeggebracht. Aan verdachte kan worden verweten dat hij in de lange aanloop naar het delict niet op enig moment tot bezinning is gekomen en heeft afgezien van (de uitvoering van) het plan. Hiervoor had hij op meerdere momenten de mogelijkheid. Daarentegen heeft verdachte zelf, alsook op verzoek van [medeverdachte] er meermalen bij [dader] op aangedrongen dat [slachtoffer] zou worden gedood. Hij heeft zelfs het plan na de stopzetting ervan weer hervat. Verdachte is aan te rekenen dat hij geen weerstand heeft geboden aan de wens van [medeverdachte] en uiteindelijk geen andere oplossing onder ogen heeft gezien of willen zien dan de dood van [slachtoffer]. De gevolgen hiervoor voor het slachtoffer en de nabestaanden heeft hij nimmer onderkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 13 maart 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode zeventien jaar oud. Inmiddels is verdachte meerderjarig. De leeftijd van verdachte maakt het mogelijk ingevolge artikel 77b Sr het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
Ten aanzien van minderjarige verdachten is de hoofdregel dat het sanctierecht voor jeugdigen wordt toegepast. Gelet op artikel 77b, eerste lid, Sr kan het sanctierecht voor jeugdigen buiten toepassing gelaten worden en kan recht worden gedaan overeenkomstig het sanctierecht voor volwassenen indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De officier van justitie heeft, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, de rechtbank verzocht het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. De verdediging heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige feit een uitzonderlijk ernstig strafbaar feit is. Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] haar meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast zijn de nabestaanden achtergebleven met een onbeschrijfelijk verdriet en gemis en met de onbeantwoorde vraag hoe zoiets heeft kunnen gebeuren. Verdachte heeft deze moord samen met de medeverdachte gedurende langere tijd, doelbewust, gepland en uitgelokt. [slachtoffer] is op klaarlichte dag in haar eigen woning met een mes aangevallen en vermoord vanwege een relatief geringe aanleiding. Hiervan zijn haar vader en haar broertje getuige geweest. Het feit heeft een schok door de samenleving doen gaan, mede door de jonge leeftijd van de daders. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wegen voor de rechtbank zwaar en kunnen toepassing van het meerderjarigenstrafrecht rechtvaardigen.
Hiertegenover staat het belang van de persoon van de verdachte.
Er zijn twee persoonlijkheidsrapportages opgemaakt omtrent verdachte. Uit de rapportage van gz-psycholoog dr. [gz-psycholoog] van 12 juli 2012 blijkt dat er bij verdachte sprake is “van zowel een ziekelijke stoornis als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een onveilige gehechtheid in de vroegkinderlijke periode door discontinuïteit in de verzorging in combinatie met een overbeschermend en verwennend-verwaarlozend pedagogisch klimaat, deels cultureel gebonden (…). In het heden ontwikkelt [verdachte] zich in de richting van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke- en antisociale kenmerken (…). Er is sprake van een grote taalachterstand, die tevens problemen geeft in de executieve functies. (…) Aan het huidige toestandsbeeld wordt momenteel binnen detentie tevens een aanpassingsstoornis met gemengd angstige-depressieve stemming geclassificeerd in reactie op de gedwongen separatie van moeder. (…) Behoudens de aanpassingsstoornis was dit tevens zo ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. (…)
[verdachte] heeft vanuit zijn stoornissen een zeer grote achterstand in zijn ego-ontwikkeling. Hij maakt een erg onrijpe en kinderlijke indruk en stelt zich op een dwingende manier over-afhankelijk op van belangrijke anderen, met name zijn moeder. Vanuit de opvoeding heeft hij te weinig coping- en zelfredzaamheidsvaardigheden aangeleerd. (…) Er is sprake van een symbiotische relatie met zijn moeder, die in het najaar van 2011 naadloos over lijkt te zijn gegaan in een symbiotische relatie met zijn vriendin [medeverdachte], tevens medeverdachte. (…)
Opvallend en zeer zorgelijk is het te noemen dat [verdachte], in de aanloop naar het tenlastegelegde (…) zich de gevolgen van zijn handelen nauwelijks gerealiseerd lijkt te hebben. (…)
Vanwege [verdachte]’s verminderde zicht op de gevolgen van zijn handelen en zijn kwetsbare wilsbepaling, gezien de zeer grote achterstand in zijn ego-ontwikkeling, wordt de rechtbank geadviseerd [verdachte] (…) verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…)
Het recidiverisico voor een vergelijkbaar delict (…) wordt als matig hoog ingeschat. (…) het grootste risico voor recidive is gelegen in de grote achterstanden op het gebied van [verdachte]’s sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling welke zijn ontstaan als gevolg van hechtingsproblematiek, de opvoedingsstijl van ouders (…) en de acculturatieproblematiek (…).
[verdachte]’s problematiek vraagt, gezien de ernst en complexiteit ervan, om een zeer intensieve en gespecialiseerde behandeling waarbij de gezinsdynamiek (geforceerd) doorbroken kan worden, zodat hij zich op sociaal en emotioneel gebied verder kan ontwikkelen. (…) Gezien de grote ontwikkelingsachterstanden bij [verdachte] die momenteel ernstige ontwikkelingsscheefgroei veroorzaken in de richting van persoonlijkheidsproblematiek, wordt verwacht dat bij een dergelijke opname van [verdachte] deze scheefgroeiende ontwikkeling ten gunste gekeerd kan worden. (…) Vanwege de noodzaak voor opname in een gesloten setting en de verwachte lange behandelduur wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. (…)”
Gezien de grote achterstanden in de ego-ontwikkeling van [verdachte] worden er door de psycholoog geen argumenten gevonden in zijn persoonlijkheid het strafrecht voor volwassenen toe te passen.
De diagnose en het advies worden gedeeld door de mederapporteur, kinder- en jeugdpsychiater dr. [jeugdpsychiater].
Ook de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering hebben ter zitting van 29 oktober 2012 geadviseerd het jeugdsanctierecht toe te passen.
Een van de uitgangspunten van het jeugdrecht is dat minderjarigen nog niet uitontwikkeld zijn. Hierdoor ligt in het jeugdrecht de nadruk op de persoon van de dader en op het pedagogisch karakter en minder op vergelding. De rechtbank leidt uit voornoemde rapportages af dat, behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat er binnen de kaders van het sanctierecht voor jeugdigen middelen en mogelijkheden zijn verdachte te behandelen. De rapporteurs verwachten dat behandeling in het kader van een PIJ-maatregel nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt aan verdachte om de scheefgroei, die er in de persoonlijkheid van verdachte is ontstaan, te compenseren.
Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de rapportages, van belang dat de ouders van verdachte betrokken worden bij de behandeling, hetgeen bij uitstek in het jeugdstrafrechtelijk kader past en ook enkel dit kader hier passende mogelijkheden voor biedt.
Voorts zit verdachte vanaf 17 januari 2012 in voorarrest in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI). In de JJI is er gedurende het voorarrest reeds aangevangen met de behandeling van verdachte. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 oktober 2012 is de rechtbank gebleken dat verdachte een voorzichtige aanvang heeft gemaakt met zijn ontwikkeling. Bij detentie in een gevangenis, waartoe toepassing van het volwassenenstrafrecht zou leiden, zijn er geen mogelijkheden voor behandeling. Toepassing van het sanctierecht voor volwassenen zou betekenen dat, nu de rechtbank alsdan een langere onvoorwaardelijke detentiestraf passend acht, de ingezette behandeling van verdachte zal worden gestopt en pas na het voltooien van de gevangenisstraf kan worden voortgezet. De rechtbank acht het niet wenselijk de ingezette behandeling te onderbreken door een overplaatsing naar een gevangenis. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte op een lager niveau dan zijn kalenderleeftijd functioneert. De rechtbank vindt het belangrijk dat de behandeling nu plaatsvindt, terwijl er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn en niet pas na enkele jaren detentie als de ontwikkelingsmogelijkheden zijn afgenomen en de scheefgroei naar verwachting is toegenomen. Hoewel er in het onderhavige geval sprake is van een volwassen daad, dient naar het oordeel van de rechtbank in de afweging van de belangen van verdachte en die van de samenleving die van de behandeling van de persoon van verdachte zwaarder te wegen dan de ernst van het feit.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het sanctierecht voor jeugdigen toepassen en geen toepassing geven aan artikel 77b Sr. De rechtbank wil daarmee niets afdoen aan het verlies en het verdriet van de nabestaanden. Dit verlies kan op geen enkele wijze gecompenseerd worden, ook niet door het strafrecht. Hier is het strafrecht ook niet alleen voor bedoeld. Bij toepassing van het strafrecht moet recht worden gedaan aan de samenleving, de slachtoffers en ook aan de verdachte.
De rechtbank acht gelet op de bijzondere ernst van het feit evenwel enkel de maximale straf passend, zijnde een jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, eveneens gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op het feit dat een verdachte feit heeft gepleegd waarop voorlopige hechtenis is toegelaten en voorts in aanmerking genomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, terwijl de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en de noodzakelijke behandeling kan bieden, het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geboden is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij dhr. [vader slachtoff[slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van beide vorderingen, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] als nabestaande hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 9.036,20 met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde als slachtoffer toe te wijzen tot een bedrag van € 12.487,91, waarbij de zaakschade ad € 836,50 en de shockschade ad € 8.500,-- hoofdelijk en het overige bedrag van € 3.151,41 niet hoofdelijk dient te worden toegewezen.
De officier van justitie verzoekt de overige delen van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [vader slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen (deels) zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering ingediend als nabestaande wordt dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van lijkbezorging toegewezen. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af nu deze op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank acht daarbij zowel de primaire als de secundaire uitvaartkosten toewijsbaar en acht daarnaast de gevorderde reiskosten en verlenging columbarium toewijsbaar, zodat in totaal een bedrag van € 9.036,20 zal worden toegewezen. Deze vergoeding zal hoofdelijk worden opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als slachtoffer, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 9.336,50. De bedragen ten aanzien van de zaakschade (€ 836,50) en shockschade (€ 8.500,-) zullen hoofdelijk worden toegewezen. De overige bedragen zien op de verwondingen van de benadeelde partij zelf.
De vordering zal op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet uit te sluiten valt dat er civielrechtelijke aansprakelijkheid voor deze schade bestaat. Het al dan niet vaststellen hiervan vormt een onevenredige belasting voor dit strafgeding.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s en 289 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het tweede alternatief tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij dhr. [vader slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe voor zover deze betrekking heeft op de kosten van lijkbezorging.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte(n) beta(a)lt(en) ook veroordeelde daardoor tegenover [vader slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [vader slachtoffer], te betalen € 9.036,20 zegge negenduizendzesendertig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding ad € 9.036,20, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer], te betalen € 9.036,20, (zegge negenduizendzesendertig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij deels toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte(n) beta(a)lt(en) ook veroordeelde daardoor tegenover [vader slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [vader slachtoffer], te betalen € 9.336,50 zegge negenduizenddriehonderdzesendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Verstaat dat de vordering wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 9.336,50, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer], te betalen € 9.336,50, (zegge negenduizenddriehonderdzesendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.Th. van Belzen, kinderrechter, als voorzitter,
mr. M.E. Snijders, kinderrechter,
mr. W.J. Vierveijzer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2012.