ECLI:NL:RBARN:2012:BY2760

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226023
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst na mishandeling

In deze zaak vorderde eiser nakoming van een vaststellingsovereenkomst die op 13 juli 2007 was gesloten tussen hem en gedaagde, naar aanleiding van een mishandeling die eiser had ondergaan. Eiser stelde dat hij door de mishandeling schade had geleden en dat gedaagde verplicht was om een totaalbedrag van € 29.274,09 te betalen, bestaande uit € 27.000,00 aan eiser en € 2.274,09 aan [X] Letselschadespecialisten B.V. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al aan zijn verplichtingen had voldaan, onder andere door een betaling van € 20.000,00. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een nadere overeenkomst was gesloten ter vervanging van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst toewijsbaar was, omdat gedaagde in verzuim verkeerde door de overeengekomen betalingen niet te doen. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank overwoog dat eiser geen belang meer had bij de gevorderde verklaring voor recht, aangezien de vordering tot nakoming reeds was toegewezen. Gedaagde werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 226023 / HA ZA 12-94
Vonnis van 24 oktober 2012
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat mr. J.B.M. Holtkamp te Hengevelde, gemeente Hof van Twente,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. W.K. Cheng te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2012;
- de akte na comparitie van [gedaagde];
- de antwoordakte, tevens inhoudende akte overlegging producties van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is op [datum] mishandeld door [gedaagde]. [eiser] heeft ten gevolge van deze mishandeling schade geleden.
2.2. [eiser] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door hem als gevolg van de mishandeling geleden schade. Hij heeft in dat kader zijn belangen laten behartigen door [X] Letselschadespecialisten B.V. te Hengevelde.
2.3. Partijen hebben op 13 juli 2007 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze - op briefpapier van [X] letselschadespecialisten B.V. opgestelde - vaststellings-overeenkomst zijn zij, onder meer, het volgende overeengekomen:
“De ondergetekenden:
De heer [ ] [eiser], geboren op [geboortedatum], woonachtig te [woonplaats]
verder te noemen gelaedeerde
en
de heer V.P.J. [gedaagde], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]
Overwegende:
Dat op [datum] te [woonplaats] een mishandeling heeft plaatsgevonden waarbij gelaedeerde gewond is geraakt;
Dat gelaedeerde als gevolg van deze mishandeling schade heeft geleden en stelt nog schade te zullen lijden, onder andere bestaande uit materiële en immateriële schade;
Dat gelaedeerde de heer [gedaagde] voor de uit dit ongeval voortvloeiende schade aansprakelijk acht;
Dat partijen tot op heden echter een geschil hebben over de omvang van de door gelaedeerde beweerdelijk als gevolg van de mishandeling geleden en nog te lijden schade en dat mitsdien tussen partijen onzekerheid heerst omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt en/of in de toekomst zal gelden;
Dat partijen in overleg besloten hebben voor eens en altijd aan de bedoelde onzekerheid een einde te maken en hun geschil in der minne re regelen door middel van een vaststellingsovereenkomst.
Komen overeen als volgt:
Artikel 1
Partijen stellen in volledige overeenstemming en bindend ten opzichte van ieder aan wie de schade van gelaedeerde mocht aangaan vast, dat het totaal van de door deze beweerdelijk als gevolg van de hiervoor genoemde mishandeling geleden en nog te lijden materiële schade, immateriële schade, alles afwegende in alle redelijkheid beloopt een bedrag van € 29.274,09, zegge: negenentwintigduizend- tweehonderd-vierenzeventig Euro en 9/100 cent
De heer [gedaagde] zal een eerste betaling verrichten van € 15.000,00 ten behoeve van de heer [eiser] en
€ 2.274,09 aan [X] Letselschadespecialisten bv voor datum 20 augustus 2007 en aansluitend maandelijks gedurende een looptijd van 12 maanden elke € 1.000,00 te beginnen op 20 september 2007 tot en met 20 augustus 2008 op rekeningnummer [...] ten name van [ ] [eiser] te
[woonplaats] (…)”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert blijkens de ter comparitie gegeven toelichting samengevat - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zowel een verklaring voor recht dat [gedaagde] verplicht is een betaling van € 27.000,00 aan hem ([eiser]) te doen en een betaling van € 2.274,09 aan [X] Letselschadespecialisten B.V., alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 29.274,09, vermeerderd met € 5.870,00 aan wettelijke rente en kosten.
3.2. [eiser] grondt zijn vordering op de tussen partijen op 13 juli 2007 gesloten vaststellingsovereenkomst en vordert nakoming daarvan. Hij stelt dat [gedaagde] - ondanks diverse (sommatie)brieven - tot op heden nog niets heeft betaald.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat de vordering van [eiser] afgewezen moeten worden, omdat hij ([gedaagde]) reeds aan zijn verplichtingen jegens [eiser] voldaan heeft. [gedaagde] betwist voorts de door [eiser] in het geding gebrachte brieven te hebben ontvangen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat partijen op 13 juli 2007 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan [gedaagde] gehouden was om - in totaal - een bedrag van € 29.274,09 aan [eiser] te betalen, € 27.000,00 ten behoeve van [eiser] en € 2.274,09 ten behoeve van [X] Letselschadespecialisten B.V.
4.2. [gedaagde] stelt dat partijen op enig moment een nadere overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan hij in oktober 2007, in het bijzijn van een getuige, ter finale kwijting een bedrag van € 20.000,00 heeft betaald aan [eiser]. Van deze betaling zou een betalingsbewijs zijn opgemaakt.
4.3. [eiser] betwist dat partijen ooit een nadere afspraak hebben gemaakt ter vervanging van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. [eiser] betwist voorts van [gedaagde] een betaling van € 20.000,00 te hebben ontvangen. Hij stelt [gedaagde] sinds het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op 13 juli 2007 niet meer te hebben gezien.
4.4. De stelling van [gedaagde] met betrekking tot de nadere overeenkomst en de betaling van € 20.000,00 dient naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als een bevrijdend verweer, zodat op grond van de hoofdregel de stelplicht en bewijslast hiervan op [gedaagde] rusten. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] van zowel het bestaan van een nadere afspraak als van de betaling van € 20.000,00, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Het had in dat kader bijvoorbeeld op de weg van [gedaagde] gelegen om gemotiveerd aan te geven waar en wanneer de nadere afspraak tussen partijen is gemaakt. Voorts had [gedaagde], ter onderbouwing van zijn stelling, tenminste het door hem aangehaalde betalingsbewijs in het geding kunnen brengen. Nu dit noch ter comparitie, nog bij akte na comparitie is gebeurd en [gedaagde] slechts heeft volstaan met de opmerking dat hetgeen hierover door [eiser] is gesteld als leugenachtig dient te worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht op dit punt. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen.
4.5. Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser], gebaseerd op nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, in beginsel voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vordering als volgt.
Noch uit de vaststellingsovereenkomst, noch uit de dagvaarding blijkt of [eiser] danwel [X] Letselschadespecialisten B.V. rechthebbende is van het gedeelte van de vordering van € 2.274,09. Voorzover [X] Letselschadespecialisten B.V. als rechthebbende van dit gedeelte van de vordering dient te worden aangemerkt, gaat de rechtbank er van uit dat [eiser] in onderhavige procedure (mede) krachtens lastgeving op eigen naam in rechte optreedt ten behoeve van [X] Letselschadespecialisten B.V. Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd op dit punt, was [eiser] - voorzover hij inderdaad als lasthebber en niet als rechthebbende ten aanzien van dit gedeelte van de vordering optreedt - ook niet gehouden te stellen en zonodig te bewijzen dat hij uit hoofde van de lastgeving bevoegd is om op eigen naam ten behoeve van [X] Letselschadespecialisten B.V. op te treden (HR 26 november 2004, NJ 2005, 41). De rechtbank zal [gedaagde] gelet hierop veroordelen tot betaling van € 29.274,09 aan [eiser], € 27.000,00 ten behoeve van [eiser] en € 2.274,09 ten behoeve van [X] Letselschadespecialisten B.V.
De rechtbank overweegt dat [eiser] gelet hierop geen belang meer heeft bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.6. Door [eiser] is een bedrag van € 5.870,00 aan wettelijke rente gevorderd. De rechtbank overweegt dat de wettelijke rente over een verschuldigde geldsom ingevolge artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim verkeert. Op grond van artikel 6:82 BW treedt verzuim in door een ingebrekestelling, tenzij het op de voet van artikel 6:83 BW zonder ingebrekestelling intreedt. Van dat laatste is in het onderhavige geval sprake. Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst specifieke betaaltermijnen overeengekomen. Op grond hiervan had [gedaagde] vóór 20 augustus 2007 een eerste bedrag van € 15.000,00 ten behoeve van [eiser] en € 2.274,09 ten behoeve van [X] Letselschadespecialisten B.V. dienen over te maken aan [eiser] en voorts van 20 september 2007 tot en met 20 augustus 2007 maandelijks een bedrag van € 1.000,00. Nu deze (fatale) termijnen zijn verstreken zonder dat [gedaagde] is nagekomen, is het verzuim bij het verstrijken van de verschillende termijnen ingetreden en is [gedaagde] vanaf die data (steeds) de wettelijke rente over het betreffende bedrag verschuldigd. [eiser] heeft gesteld dat het totaalbedrag aan wettelijke rente inmiddels € 5.870,00 beloopt en heeft terzake hiervan een berekening in het geding gebracht. Nu de hoogte van het gevorderde bedrag door [gedaagde] niet is betwist, zal een bedrag van € 5.870,00 aan wettelijke rente worden toegewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat [eiser] geen wettelijke heeft gevorderd voor de toekomst.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,62 (in debet)
- griffierecht 73,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.614,12
waarvan een bedrag van € 93,62 aan de griffier van de rechtbank dient te worden voldaan, en waarvoor een nota aan [gedaagde] zal worden toegestuurd.
4.8. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.9. [eiser] heeft bij antwoordakte een tweetal producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft verzocht hierop nog te mogen reageren. Nu de rechtbank de door [eiser] nagezonden producties niet bij haar beoordeling heeft betrokken, bestaat hiertoe geen aanleiding.
4.10. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie na antwoord is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 29.274,09 (negentwintigduizend tweehonderd vierenzeventig euro en negen eurocent),
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.870,00 (vijfduizend achthonderd zeventig euro),
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.614,12 (duizend zeshonderd veertien euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4. bepaalt dat [gedaagde] van het totaalbedrag aan proceskosten een bedrag van € 93,62 (drieënnegentig euro en tweeënzestig eurocent) aan de griffier van de rechtbank te Arnhem dient te voldoen, waarvoor een nota aan [gedaagde] wordt toegestuurd,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.