ECLI:NL:RBARN:2012:BY2743

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/3148
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van gelden Onderwijs Achterstandenbeleid 2006-2010 door de gemeente Neerijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Neerijnen (eiseres) en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder) over de terugvordering van een bedrag van € 25.949,00 in het kader van het Onderwijs Achterstandenbeleid (OAB) 2006-2010. De gemeente had deze gelden in augustus 2010 aan scholen betaald voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, maar de prestaties waarvoor deze gelden waren bedoeld, vonden pas in 2011 plaats. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering door verweerder rechtmatig was, omdat de gelden niet waren besteed in overeenstemming met de bepalingen van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). De rechtbank stelde vast dat het OAB 2006-2010 zijn gelding had tot en met 31 december 2010 en dat de bekostigingssystematiek van het OAB 2011-2014 per kalenderjaar was, terwijl de oude systematiek per schooljaar liep. Eiseres had niet kunnen aantonen dat er geen grond bestond voor de terugvordering, aangezien de betalingen voor prestaties in het kalenderjaar 2011 waren gedaan, wat in strijd was met de geldende regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van de gemeente Neerijnen ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van overheidsinstanties om tijdig informatie in te winnen over wijzigingen in wet- en regelgeving die van invloed zijn op hun financiële verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/3148
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 18 oktober 2012.
inzake
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, eiseres,
gevestigd te Waardenburg,
tegen
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 mei 2012.
2. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2011 heeft verweerder een bedrag van € 25.949,00 aan gelden Onderwijs Achterstandenbeleid 2006-2010 (hierna: OAB 2006-2010) van eiseres teruggevorderd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 december 2011 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 5 oktober 2012. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. E.A. Rinsampessy en I. van Iersel, beiden werkzaam bij de gemeente Neerijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.C.E. de Kiefte en mr. R.J. Oskam, beiden werkzaam bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de toekenning van gelden in het kader van het OAB telkens voor een periode van vier jaren heeft plaatsgevonden, dat het OAB 2006-2010 aan het einde van het schooljaar 2009-2010 is afgelopen en dat per 1 januari 2011 het OAB 2011-2014 van kracht is geworden. Om de nieuwe bekostigingssystematiek (OAB 2011-2014: per kalenderjaar) op de oude systematiek (OAB 2006-2010: per schooljaar) te laten aansluiten heeft eiseres tot het jaar 2011 een specifieke uitkering OAB ontvangen, waarmee de bestedingsmogelijkheid van gelden van het OAB 2006-2010 is verruimd, namelijk tot en met 31 december 2010. Het is niet toegestaan gelden OAB 2006-2010 door te schuiven naar 2011. Nu een bedrag van € 25.949,00 aan gelden OAB 2006-2010 weliswaar door eiseres in augustus 2010 aan de scholen is betaald, maar de daar tegenoverstaande prestaties eerst in 2011 door de scholen zijn verricht, zijn deze gelden terecht teruggevorderd, aldus verweerder.
2. Eiseres heeft zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.
3. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat het OAB 2006-2010, inclusief de bij de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) mogelijk gemaakte uitbreiding van de besteding van gelden OAB 2006-2010, tot en met 31 december 2010 zijn gelding heeft gehad. Voorts is niet in geschil dat de bekostigingssystematiek van het OAB 2006-2010 gekoppeld is aan het schooljaar en dat de bekostigingssystematiek van het OAB 2011-2014 gekoppeld is aan het kalenderjaar. Ook is niet in geschil dat op grond van het OAB 2006-2010 geen gelden mochten worden doorgeschoven naar 2011. Evenmin is in geschil dat eiseres in augustus 2010 aan de betreffende scholen gelden OAB 2006-2010 heeft betaald voor het bestrijden van onderwijsachterstanden voor het gehele schooljaar 2010-2011 en dat een deel van de prestaties in het kader van het OAB 2006-2010 in het kalenderjaar 2011 hebben plaatsgevonden. Verder is niet in geschil dat de prestaties in het kader van OAB 2006-2010 in het kalenderjaar 2011 een bedrag hebben vertegenwoordigd van € 25.949,00. Eiseres heeft ten slotte niet bestreden dat de grondslag van het bestreden besluit is gelegen in het bepaalde in artikel 169 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), zoals dat luidde op 31 juli 2010.
4. Ingevolge artikel 169, eerste lid, van de Wpo, zoals dat luidde op 31 juli 2010, kan de minister de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien de uitkering niet is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet. Gelet op de tekst van dit artikel kan de door eiseres in het beroepschrift ingenomen stelling, dat verweerder ten onrechte geen besluit tot intrekking van de uitkering of tot vaststelling van een lager bedrag aan uitkering heeft genomen alvorens tot terugvordering over te gaan, niet slagen.
5. Eiseres stelt dat er voor verweerder geen grond bestaat om tot terugvordering over te gaan, omdat zij de gelden heeft besteed voor het doel waarvoor zij dat heeft ontvangen. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Vast staat dat het bedrag van € 25.949,00 ziet op prestaties in het kalenderjaar 2011. Het OAB 2006-2010 heeft echter – onbetwist – gelding tot en met 31 december 2010. Juist het OAB 2011-2014 ziet op prestaties ter bestrijding van onderwijsachterstanden in het kalenderjaar 2011. Dat betekent dat onderhavige gelden niet zijn besteed aan de bestrijding van onderwijsachterstanden in de projectperiode van 2006 tot en met 31 december 2010.
6. Eiseres heeft voorts betoogd dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering geen gebruik heeft kunnen maken. In dit verband heeft eiseres naar voren gebracht dat er in de periode, waarin zij de gelden voor het bestrijden van onderwijsachterstanden voor het schooljaar 2010-2011 aan de scholen heeft betaald, veel ontwikkelingen gaande waren in verband met de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek OAB 2011-2014 en met de overgang van de verantwoordingssystematiek voor gemeenten (van kasstelsel naar baten-lasten-stelsel) waardoor zij bij het betalen van de gelden de - voor het OAB 2006-2010 geldende (verlengde) - periode tot en met 31 december 2010 over het hoofd heeft gezien. Nu de gelden al aan de scholen zijn betaald, heeft eiseres een grote verliespost te dragen.
Volgens eiseres is het terugvorderen van het bedrag van € 25.949,00 disproportioneel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog niet slagen. Voorop staat dat eiseres, een professioneel handelende overheidsinstantie, tijdig door de betreffende instanties (schriftelijk) is geïnformeerd over de op handen zijnde wijzigingen, zowel wat betreft de invoering van het OAB 2011-2014 en de verlenging van de bestedingstermijn tot en met 31 december 2010 op grond van het OAB 2006-2010 (zie onder meer de brief van verweerder van 29 juni 2010) als wat betreft de overgang van de verantwoordingssystematiek van kasstelsel naar baten-lasten-stelsel. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om – indien deze ontwikkelingen tot de door haar gestelde onduidelijkheden hadden geleid – betreffende instanties, waaronder verweerder, te benaderen voor advies en/of assistentie. Het nalaten verweerder te bevragen naar wat er concreet zou gaan veranderen bij het beëindigen van het OAB 2006-2010 en het invoeren van het OAB 2011-2014, waardoor eiseres had kunnen voorkomen dat zij - zoals zij nu heeft gedaan - in augustus 2010 betalingen heeft verricht voor het hele schooljaar en daarmee voor prestaties in het kalenderjaar 2011 ter bestrijding van onderwijsachterstanden op grond van het OAB 2006-2010, komt voor rekening en risico van eiseres.
8. Nu onbetwist is dat eiseres op grond van het OAB 2006-2010 een bedrag van € 25.949,00 aan de scholen heeft betaald voor het verrichten van prestaties ter bestrijding van onderwijsachterstanden in het kalenderjaar 2011, was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 169, eerste lid, van de Wpo bevoegd om tot terugvordering van dat bedrag over te gaan. Nu verweerder – onbetwist – ook ten aanzien van andere gemeenten dan eiseres gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering van gelden OAB 2006-2010, die niet zijn besteed in overeenstemming met de bepalingen van de Wpo, ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat verweerder in onderhavig geval in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid. In hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel.
9. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
10. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
11. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. F.J. de Vries en mr. H.J. Klein Egelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 18 oktober 2012.