RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/491, 11/499, 11/520, 11/522, 11/525 en 11/527
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 30 oktober 2012.
[eisers],
eisers, allen wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven, verweerder,
Vivare Projecten B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghoudster,
gevestigd te Arnhem, gemachtigde mr. J.J. Molenaar.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 21 september 2010 en 21 december 2010.
Bij besluit van 21 september 2010, gepubliceerd in de Staatscourant van 29 december 2010 en vanaf 30 december 2010 ter inzage gelegd, heeft verweerder een projectbesluit genomen ten behoeve van de realisatie van vier woningen aan de Althoornstraat 13-15 en de Eltensestraat 38-40 in Duiven, een groenzone ten zuiden van deze vier woningen en een ventweg/fietspad parallel aan de Eltensestraat en bijbehorende voorzieningen.
Bij besluit van 21 december 2010, eveneens gepubliceerd in de Staatscourant van 29 december 2010 en vanaf 30 december 2010 ter inzage gelegd, heeft verweerder aan vergunninghoudster reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee twee-onder-een-kap-woningen en twee vrijstaande woningen op de percelen Althoornstraat 13 en 15 en Eltensestraat 38 en 40, kadastraal bekend gemeente Duiven, sectie D, nummers 1349 en 1557.
Voor beide procedures is door verweerder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Awb gevolgd.
Tegen de vorenbedoelde besluiten hebben eisers beroep bij de rechtbank ingesteld.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 27 januari 2012. Eisers zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M. Gelijnse, B. Wouda, F. Visser en S. Geertsen. Namens vergunninghoudster is [naam] met mr. J.J. Molenaar verschenen.
Bij tussenuitspraak van 19 april 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na de datum van verzending van de uitspraak de in de tussenuitspraak aangegeven gebreken te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2012, naar aanleiding van deze mogelijkheid, aan de rechtbank medegedeeld dat hij op 29 mei 2012 met toepassing van artikel 6:18 van de Awb een gewijzigd projectbesluit heeft genomen. Daarnaast is in de brief van 29 mei 2012 ingegaan op de door de rechtbank geconstateerde gebreken.
Eisers [namen 2 eisers] hebben respectievelijk bij brieven van 23 juni 2012 en 26 juni 2012 op het gewijzigde projectbesluit gereageerd. Namens vergunninghoudster heeft
mr. Molenaar bij brief van 12 juni 2012 op het gewijzigde projectbesluit gereageerd.
De rechtbank heeft met inachtneming van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 19 april 2012 het volgende overwogen:
“Het projectbesluit voorziet in de realisatie van vier woningen waarvan twee twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen. Niet in geschil is dat het project in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kloosterkamp-Zuid’. Het bestemmingsplan maakt derhalve de realisatie van het beoogde project niet mogelijk.
De bouwaanvraag is op 29 september 2010 bij verweerder ingekomen. Met ingang van
1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, doch ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo blijft op de onderhavige procedure het recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid, bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde lid, kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder een projectbesluit genomen.
Eisers hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd was tot het nemen van een projectbesluit, de aan het projectbesluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden en dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder tot het nemen van een projectbesluit overweegt de rechtbank als volgt. De raad van de gemeente Duiven heeft op 29 september 2008 besloten de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.10 van de Wro tot het nemen van een projectbesluit ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang op grond van artikel 3.10, vierde lid, van de Wro aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eisers waarbij is bestreden dat het projectbesluit voldoende concreet is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de ruimtelijke onderbouwing ‘Kloosterkamp-Zuid, noordoost hoek’ dat aan het projectbesluit ten grondslag is gelegd en dan met name uit bijlage 2 daarvan, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de reikwijdte van het projectbesluit ruimer is dan de daaraan ten grondslag liggende concrete aanvraag om verlening van een projectbesluit van vergunninghoudster. In die zin dat met het projectbesluit beoogd is naar buiten werkende voor herhaalde toepassing geschikte regels te stellen ten behoeve van de verlening van bouwvergunningen voor (onder meer) toekomstige bouwplannen. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat deze regels geen formele status hebben zoals regels en verbeelding bij een bestemmingsplan, maar dat deze regels de gemeente wel een mogelijkheid geven een toekomstige bouwaanvraag te toetsen. Onder verwijzing naar onder andere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 2 mei 2007, LJN BA4163, en 1 september 2010, LJN BN5725, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zodoende aan het projectbesluit een ruimere strekking heeft gegeven dan waartoe hij bevoegd was. Gelet hierop is het besluit in strijd met artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro. De beroepsgrond slaagt.
Eiser [eiser 1] heeft aangevoerd dat gelet op het bepaalde in het projectbesluit op korte afstand van zijn perceel op het aangrenzende perceel ten onrechte bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de concreetheid van het projectbesluit is overwogen volgt de rechtbank eiser [eiser 1] in zijn stelling. De beroepsgrond slaagt.
Met betrekking tot de aan het projectbesluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de stelling van eisers [naam eiser 3] en [eiser 1] dat verweerder heeft verzuimd om de economische uitvoerbaarheid van het project aan te tonen zoals op grond van artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening zou zijn vereist, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat het project op initiatief van Vivare wordt gerealiseerd. Verweerder heeft als voorwaarde een voor haar financiële neutraliteit gesteld. Geconcludeerd is dat voor verweerder aan de uitvoering van het plan geen kosten zijn verbonden. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat voor verweerder zelf geen kosten zijn verbonden aan de realisering van het project onvoldoende is voor het oordeel dat het plan economisch uitvoerbaar is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009, met LJN: BI4495). De uitvoerbaarheid van het plan is derhalve onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt.
Eiser [naam eiser 3] heeft voorts gesteld dat verweerder voor het project een aanbestedingsprocedure had moeten volgen. De rechtbank volgt dit standpunt niet nu het project door private ondernemingen wordt uitgevoerd en niet door de overheid. In dat geval is geen sprake van een aanbestedingsplicht. Verweerder heeft in de responsnota wel aangegeven dat de realisatie van de ventweg in het project een overheidsopdracht betreft, maar dat de waarde van de uitvoering van dit werk ruimschoots onder het drempelbedrag van € 4.845.000 (2010) voor aanbesteding blijft zodat ook hiervoor geen aanbestedingsprocedure hoeft te worden gevolgd.
Met betrekking tot de maatschappelijke uitvoerbaarheid volgt uit de ruimtelijke onderbouwing dat het projectbesluit naar mening van verweerder in de lijn ligt van de Visie Wonen en Werken van de gemeente Duiven die richtinggevende kaders geeft voor het ruimtelijk beleid. De rechtbank stelt vast dat de enige motivatie die uit de ruimtelijke onderbouwing kan worden opgemaakt het halen van het gewenste aantal te realiseren woningen is. Eiser [eiser 1] stelt dat het plan door de te verwachten bevolkingsafname niet gerealiseerd zou moeten worden, dan wel in een kleinere vorm. Eiser [eiser 1] geeft voorts aan dat het oude beleid waarop de bouwplannen zijn gebaseerd niet meer realistisch is. Verweerder stelt in de responsnota naar aanleiding van de ingediende zienswijzen dat met dit project wordt voldaan aan de woningvraag binnen de gemeente. Het betreft de afronding van de nieuwbouwwijk en het project wordt ook aangemerkt als een inbreidingslocatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in de gedingstukken niet is ingegaan op de stelling van eisers dat de woningen niet nodig zouden zijn voor de woningvoorraad. Nu verweerder ter zitting bij de rechtbank desgevraagd heeft aangegeven dat voor de vaststelling van de woningbehoefte uitgegaan is van niet recente cijfers, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de woningbehoefte onvoldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Eisers hebben aangevoerd dat zij het niet eens zijn met de situering en de maatvoering van de woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat naar aanleiding van de ingediende zienswijzen de situering van de woningen aan de Eltensestraat aangepast is, zodat voor eiser [naam eiser 3] minder sprake zou zijn van schaduwval en inbreuk op zijn privacy. Verder is de afstand van de te bouwen woningen tot de zijdelingse perceelsgrens vergroot. Voorts is de maatvoering van de woningen aan de Althoornstraat aangepast waardoor volgens verweerder de maatvoering voor de direct omliggende woningen voor minder hinder zorgt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de projectie van de woningen voldoende heeft gemotiveerd. Vaststaat dat verweerder bij de motivering daarvan weldegelijk de belangen van de omwonenden heeft meegewogen. De beroepsgrond faalt.
Met betrekking tot de door eiser [eiser 1] in geding gebrachte bezonningsstudie overweegt de rechtbank dat deze geen wezenlijk ander beeld geeft dan de bezonningsstudie die door verweerder is gebruikt. Dat eiser een berekening heeft ingediend waarop andere tijden van de dag te zien zijn maakt niet dat de door verweerder gehanteerde bezonningsstudie onjuist is en dat deze niet bij de besluitvorming betrokken hadden mogen worden. De beroepsgrond faalt.
Eisers hebben gesteld dat tussen de oude en de nieuwe wijk een groenstrook dient te komen als overgang. Deze groenstrook dient naar mening van eisers de nieuw gegraven sloot tussen de Althoornstraat en de Eltensestraat te volgen, ook daar waar de sloot in een knik naar de Eltensestraat loopt. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de groenstrook niet geheel de sloot volgt. Bij de nieuw gegraven knik in de sloot loopt de groenstrook rechtdoor naar de Eltensestraat. Verweerder heeft in paragraaf 4.2.1 van de ruimtelijke onderbouwing uitvoerig stedenbouwkundig gemotiveerd waarom de groenstrook op deze wijze wordt aangelegd. Daarbij is overwogen dat door het recht doortrekken van de groenstrook een gewenste zichtas ontstaat, waardoor verduidelijking optreedt van de stedenbouwkundige structuur die de wijk Kloosterkamp afrondt. Tevens is overwogen dat door het recht doortrekken van de groenstrook het ontstaan van sociaal onveilige plaatsen wordt voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder anders dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 deze keuze nu voldoende heeft gemotiveerd. Dat eisers van mening zijn dat de groenstrook anders zou moeten worden ingevuld maakt dat niet anders. De rechtbank heeft in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot deze motivering heeft kunnen komen.
Eiser [naam eiser 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat de te realiseren twee-onder-een-kap-woningen aan de Althoornstraat 13 en 15 conform de reeds bestaande woningen in de Althoornstraat dienen te worden uitgevoerd. Dit standpunt baseert eiser [naam eiser 2] onder andere op het feit dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing heeft aangegeven dat de nieuw te bouwen woningen in de noordoost hoek een spiegeling dienen te zijn van de woningen in de directe omgeving. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de ingediende zienswijzen de maatvoering van de te bouwen twee-onder-een-kap-woningen enigszins heeft verkleind. In de zienswijzennota heeft verweerder overwogen dat weldegelijk aangesloten wordt bij de bestaande bebouwing maar dat onderlinge afwijking tussen bebouwing stedenbouwkundig acceptabel is. Daarbij heeft verweerder tevens overwogen dat in de Althoornstraat al verschillende typen woningen staan. De rechtbank heeft in hetgeen eiser [naam eiser 2] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluit de te realiseren woningen niet exact hetzelfde uit te laten voeren als de reeds bestaande woningen in de omgeving. Dat staat naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldige aansluiting op de bestaande bebouwing niet in de weg. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing vooralsnog onvoldoende is.
Met betrekking tot hetgeen overigens tegen de bestreden besluiten is aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover eiser [naam eiser 3] heeft gesteld dat het projectbesluit in strijd met artikel 10 van, het inmiddels vervallen, Besluit ruimtelijke ordening is verleend overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat er overleg heeft plaatsgehad met het Waterschap Rijn en IJssel over het concept van de ruimtelijke onderbouwing. Daarbij is door het Waterschap aangegeven dat zij zich kan vinden in deze ontwikkeling. De beroepsgrond faalt.
Voor zover door eiser [naam eiser 3] is aangevoerd dat de verleende bouwvergunning niet in stand kan blijven nu de bouwvergunning is aangevraagd door [naam] in plaats van vergunninghoudster en er daarom sprake is van strijdigheid met het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab) overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2007, met LJN: BB1774, volgt uit het enkele feit dat niet is voldaan aan in de bijlage bij het Biab gestelde vereisten niet dat de bouwvergunning om die reden niet in stand kan blijven. Het is aan het bestuursorgaan om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Gelet op het feit dat de heer [naam] jegens verweerder optrad als de vertegenwoordiger van vergunninghoudster en er voor verweerder geen aanleiding bestond om aan zijn bevoegdheid te twijfelen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Vergunninghoudster heeft overigens bij brief van 16 december 2010 alsnog een machtiging overgelegd. De stelling dat verweerder geen bouwvergunning heeft kunnen verlenen omdat Vivare niet de eigenaar is van de in geding zijnde gronden volgt de rechtbank niet. Het is in de bouwpraktijk gebruikelijk en toelaatbaar dat namens een eigenaar van de grond door bijvoorbeeld een projectontwikkelaar de vergunning wordt aangevraagd. De beroepsgrond faalt.
Eiser [naam eiser 2] heeft aangevoerd dat de gekozen steenkleur, de maximale bebouwingshoogte en de bebouwingsvorm van de te bouwen woningen in het project in strijd zijn met de welstandseisen zoals neergelegd in het Beeldkwaliteitsplan 2007. Eiser [naam eiser 2] betoogt dat verweerder en de welstandscommissie uitsluitend oog hebben gehad voor de nieuwe wijk en niet hebben gekeken naar de combinatie met de bestaande situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat uitdrukkelijk overleg is geweest met de welstandscommissie over het project en dat de welstandscommissie heeft geoordeeld dat het project aan het in samenspraak met haar opgestelde Beeldkwaliteitsplan 2007 voldoet. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het uitgebrachte advies van de welstandscommissie niet zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins gebreken vertoont, bijvoorbeeld wat betreft de toepassing van het Beeldkwaliteitsplan 2007. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen afgaan op deze adviezen. Eiser [naam eiser 2] heeft hiertegenover ook geen deskundig tegenadvies in het geding gebracht dat aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de advisering. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft meegenomen in de besluitvorming overweegt de rechtbank als volgt. Het nemen van een projectbesluit is op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wro een discretionaire bevoegdheid, waarbij door de rechtbank slechts kan worden beoordeeld of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten van die bevoegdheid al dan niet gebruik te maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank niet gebleken van een onvoldoende zorgvuldige belangenafweging en motivering van het bestreden besluit ten aanzien van de belangen van eisers. Mede gelet op hetgeen verweerder in de zienswijzennota heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eisers aangevoerde zienswijzen heeft meegewogen bij de besluitvorming. Verweerder heeft het projectbesluit naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen verlenen. De beroepsgrond faalt.
Al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemende heeft de rechtbank vastgesteld dat het projectbesluit voor wat betreft de concreetheid van het projectbesluit en de uitvoerbaarheid van het project onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en vooralsnog niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Verweerder heeft het projectbesluit vooralsnog niet aan de bouwvergunning ten grondslag kunnen leggen.
Dit betekent echter niet dat de besluitvorming in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, daarbij mede de complexiteit van het project in ogenschouw nemende, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank ziet, nu de geconstateerde gebreken zich voor herstel lijken te lenen, aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om de gebreken te herstellen bepalen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld van deze gelegenheid geen gebruik te maken of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, kan de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting.
In de einduitspraak zal worden beslist over veroordeling in de proceskosten en over vergoeding van het betaalde griffierecht.”
Uit de brief van verweerder van 29 mei 2012 en het daarbij overlegde gewijzigde projectbesluit en de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing volgt, kort samengevat, dat verweerder het projectbesluit heeft geconcretiseerd tot de daaraan ten grondslag liggende concrete aanvraag om verlening van een projectbesluit. Daarnaast heeft verweerder de financiële onderbouwing van het project en de maatschappelijke woningbehoefte nader onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat nu met het besluit van 29 mei 2012 niet is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eisers, het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18, en 6:19, eerste lid, van de Awb zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit. Gesteld noch gebleken is dat eisers nog belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van
21 september 2010 inzake het projectbesluit, zodat de beroepen, voor zover gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Naar aanleiding van het besluit van 29 mei 2012 zijn eisers door de rechtbank in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Eisers [namen 2 eisers] hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank stelt voorop dat in deze einduitspraak enkel zal worden beoordeeld of verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. De door eisers aangevoerde gronden ten aanzien van punten die in de tussenuitspraak naar het oordeel van eisers niet zijn besproken dan wel nieuwe door eisers aangevoerde gronden blijven hier, gelet op de goede procesorde, buiten beschouwing.
Gelet op de inhoud van het door verweerder in geding gebrachte gewijzigde projectbesluit is de rechtbank van oordeel dat het geconstateerde gebrek dat sprake was van een projectbesluit met een te ruime strekking is geheeld. Het gewijzigde projectbesluit is nader geconcretiseerd ten behoeve van het ingediende bouwplan en niet voor herhaalde toepassing bruikbaar. Het projectbesluit vormt niet langer een toetsingskader voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het geconstateerde gebrek daarmee in zoverre hersteld. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Naar aanleiding van het geconstateerde gebrek met betrekking tot de motivering van de economische uitvoerbaarheid heeft vergunninghoudster een exploitatieopzet van vergunninghoudster overlegd. Verweerder komt in het besluit van 29 mei 2012 tot de conclusie dat gelet op deze exploitatieopzet geen twijfels bestaan over de economische uitvoerbaarheid van het project. De rechtbank ziet in hetgeen door eisers in hun reacties is aangevoerd geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder niet van deze exploitatiebegroting heeft mogen uitgaan.
In de brief van 29 mei 2012 heeft verweerder de maatschappelijke woningbehoefte binnen de gemeente nader gemotiveerd. Verweerder heeft aan het besluit van 29 mei 2012 de notitie woningbouwplannen gemeente Duiven 2012-2020 ten grondslag gelegd. Deze notitie is opgesteld naar aanleiding van de haperende economie en de stagnatie op de woningbouwmarkt. Aangegeven wordt dat de gemeentelijke nieuwbouwproductie zal worden verlaagd. Daarnaast wordt echter aangegeven dat als een van de uitgangspunten geldt dat voorrang wordt gegeven aan harde, vastgestelde plannen. Dat zijn woningbouwlocaties met een planologisch erkende titel: een bestemmingsplan of een projectbesluit/ omgevingsvergunning. Vanuit ruimtelijk- en grondzakenperspectief is het niet wenselijk aan deze locaties te tornen. Het gebied “Kloosterkamp” wordt daarbij ook genoemd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd waarom het voorliggende bouwplan doorgang dient te vinden en past binnen de bestaande woningbehoefte. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Nu verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld is het beroep tegen het besluit van 29 mei 2012 ongegrond.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank met inachtneming van artikel 8:74 van de Awb tot de volgende beslissing.
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 21 september 2010, inzake het projectbesluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 29 mei 2012 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan ieder hen vergoedt (in totaal € 450).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, en mr. L. van Gijn en mr. E. Horsthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 30 oktober 2012.