Parketnummer : 05/220855-11
Datum zitting : 19 oktober 2012
Datum uitspraak : 2 november 2012
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 21 september 2011, te Babberich, gemeente Zevenaar, in
elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Emmerichseweg, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig
en/of onachtzaam, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of terwijl verdachte (goed) bekend was met de (verkeers)situatie en/of het
verkeersbeeld ter plaatse, gedurende langere tijd, althans enige tijd geheel of gedeeltelijk over de op
die weg, de Emmerichseweg aangebrachte fietssuggestiestrook heeft gereden,
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte
van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten,
en/of (daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaats heeft gericht en/of
gehad, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een
(bestuurder van een) aldaar rijdende fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd
gedood;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Babberich, gemeente Zevenaar, in elk
geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, de Emmerichseweg, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of terwijl verdachte (goed) bekend was met de (verkeers)situatie en/of het verkeersbeeld ter plaatse, gedurende langere tijd, althans enige tijd geheel of gedeeltelijk over de op
die weg, de Emmerichseweg aangebrachte fietssuggestiestrook heeft gereden,
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaats heeft gericht en/of gehad, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een (bestuurder van een) aldaar rijdende fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 oktober 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg.
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 september 2012 omstreeks 20.25 uur reed verdachte als chauffeur van een busje (de buurtbus) op de Emmerichseweg in Babberich. Deze weg is 5,8 meter breed met aan weerszijden een fietssuggestiestrook, afgescheiden door een onderbroken streep, maar behorende bij de rijbaan.
Op enig moment is verdachte met zijn busje tegen een fietser, [slachtoffer], gebotst. Deze is aan de gevolgen van die botsing overleden. Het ongeval heeft plaatsgevonden op een recht gedeelte van de Emmerichseweg.
Verdachte was goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse , de weg was niet voorzien van straatverlichting en het zicht van verdachte werd niet belemmerd, beperkt of gehinderd .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde stelt de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging dat er geen sprake is van gedragingen van verdachte waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd.
De verdediging verbindt hieraan de conclusie dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, althans ontslagen van rechtsvervolging.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het slachtoffer is aangetroffen op ongeveer 1,6 meter van de rijbaan, onderaan het talud. Ook de fiets van het slachtoffer lag onderaan het talud, over het linkerbeen van het slachtoffer. Blijkens de door de politie geconstateerde schade heeft de taxibus met het rechter gedeelte van de voorkant de fiets aan de linkerkant geraakt . Uit de positie van het slachtoffer valt niet af te leiden op welke plek op de weg de aanrijding heeft plaatsgevonden. Ook de Verkeersongevallenanalyse en de door de politie uitgevoerde reconstructie geven hierover geen uitsluitsel. Voorts zijn er geen getuigen die de aanrijding hebben zien gebeuren. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in het midden van de weg heeft gereden en niet (deels) op de fietssuggestiestrook. De snelheid bedroeg 50-55 km per uur. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met zijn busje op de fietssuggestiestrook heeft gereden en evenmin dat verdachte te hard zou hebben gereden. Verdachte heeft verklaard op enig moment wel een klap te hebben gehoord. Hij wist toen dat er schade was aan zijn voertuig. Hij heeft zich toen echter niet gerealiseerd dat hij een persoon had geraakt.
Uit de reconstructie, waarbij diverse ritten met de taxibus zijn gemaakt, teneinde de positie van de taxibus ten opzichte van de fiets te bepalen op het moment dat die fiets voor het eerst kon worden gezien door verdachte, blijkt dat verdachte, in ieder van de in scène gezette situaties het voor hem rijdende slachtoffer met diens fiets moet hebben kunnen zien. Nog daargelaten dat niet iedere mogelijke situatie is nagebootst, is de rechtbank van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte de fietser niet heeft gezien hoewel deze wel zichtbaar moet zijn geweest, niet kan volgen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig heeft gereden.
Nu uit de stukken en de verklaring van de verdachte ter zitting niet is gebleken dat door verdachte een specifieke verkeersovertreding werd gemaakt en evenmin is vast te stellen wat de exacte toedracht van de aanrijding is geweest kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat er bij verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 betekent echter niet dat er sprake is van een situatie waarin alle schuld ontbreekt. Verdachte is wel een strafrechtelijk verwijt te maken. Gelet op het feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden moet het slachtoffer op enig moment in het blikveld van verdachte zijn geweest. Het kan derhalve niet anders dan dat verdachte in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van de weg heeft gelet en zo gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor hij tegen het slachtoffer is gebotst.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 21 september 2011 te Babberich, gemeente Zevenaarals bestuurder van een motorrijtuig daarmee rijdende op de weg, de Emmerichseweg, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en terwijl verdachte goed bekend was met de (verkeers)situatie ter plaatse, in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en (daarbij) zijn aandacht in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gehad, en vervolgens is gebotst tegen, een (bestuurder van een) aldaar rijdende fiets, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis, en voorts tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 21 september 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een aanrijding veroorzaakt waarbij een dodelijk slachtoffer is te betreuren. De nabestaanden, en met name de echtgenote en de twee zoons van (het slachtoffer) hebben een uiterst pijnlijk en onomkeerbaar verlies geleden dat een leven lang voelbaar zal blijven. Zijnerzijds zal verdachte moeten leren leven met de rol die hij daarin ongewild heeft vervuld. Met deze omstandigheden zal de rechtbank rekening houden. Eveneens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van na te noemen duur en hoogte opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 14a, 14b, 14c en 91 van het Wetboek van Straf¬recht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
B. ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. R.M. Maanicus (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2012.