ECLI:NL:RBARN:2012:BY1769

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
837777 - VV EXPL 12-10143
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.J.T. Blom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding

In deze zaak heeft de eisende partij in kort geding verzocht om ontruiming van een horecagelegenheid, omdat de gedaagden deze volgens de eiser niet rechtmatig in gebruik hebben. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, gezien de complexiteit van de zaak, het noodzakelijk is dat partijen de gelegenheid krijgen om nader bewijs te leveren en/of nadere stukken in te dienen. De kantonrechter oordeelt dat de kort geding procedure niet geschikt is voor de behandeling van deze zaak, omdat voor toewijzing van een vordering tot ontruiming slechts plaats is indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Aangezien de kantonrechter hierover op voorhand geen uitspraak kan doen, wordt het verzoek tot ontruiming afgewezen. De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter mr. H.J.T. Blom op 24 oktober 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 837777 \ VV EXPL 12-10143 \ 254\516
uitspraak van 24 oktober 2012
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij
tegen
1.
[gedaagde sub 1]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
vertegenwoordigd door mr. A. de Groot
2.
[gedaagde sub 2]
gevestigd te [vestigingsplaats]
vertegenwoordigd door mr. A. de Groot
Partijen worden hierna [eisende partij] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 september 2012 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 oktober 2012 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] en de gemachtigde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2. De feiten
2.1 [eisende partij] is eigenaar van de horecagelegenheid staande en gelegen aan [adres] (hierna: ‘de bedrijfsruimte’).
2.2 [eisende partij] heeft op 20 mei 2010 een huurovereenkomst gesloten met [persoon A] (hierna: [persoon A]) met betrekking tot voornoemde bedrijfsruimte. De huurprijs bij aanvang bedraagt € 2. 650,- per maand. Gedurende de periode dat de (horeca)bedrijfsruimte niet voor het publiek toegangkelijk is, maar wel werkzaamheden worden verricht, betaalt [persoon A] € 100,- per maand aan [eisende partij].
2.3 In artikel 9 van de door partijen ondertekende huurovereenkomst is het volgende bepaald:
9.1 Verhuurder geeft uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud toestemming aan huurder tot het onderverhuren van (een gedeelte) van het gehuurde, zulks uitsluitend ten behoeve van het met de huurder overeengekomen bedrijfsmatige gebruik en zulks tegen geen andere (voor de verhuurder bezwarende condities) als in deze huurovereenkomst zijn bepaald. Bij het einde van de huuroverkomst door opzegging zijdens huurder dient het gehuurde volledig vrij van huur wederom aan de verhuurder ter beschikking worden gesteld.
9.2 Verhuurder geeft tevens uitdrukkelijk en zonder voorbehoud toestemming aan huurder om de huurrechten over te dragen aan een derde.
9.3 Verhuurder geeft huurder uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud toestemming huurintredingsverklaringen met derden aan te gaan en in indien nodig verplicht verhuurder zich jegens huurder schriftelijk akkoord daarvan aan een derde te verstrekken.
2.4 [persoon A] heeft de bedrijfsruimte op 28 mei 2010 (onder)verhuurd aan [onderhuurder sub 1], op 7 juli 2011 aan [onderhuurder sub 2] en op 1 januari 2012 aan [onderhuurder sub 3].
2.5 Op 27 juni 2012 heeft [persoon A], per 1 juli 2012, de huurovereenkomst vrij van huurders, overgedragen aan [persoon B] (hierna: [persoon B]).
2.6 Op 4 juli 2012 ontvangt [eisende partij] bericht dat [persoon B] niet langer hoofdhuurder is van de bedrijfsruimte.
2.7 Bij brief van 6 juli 2012 heeft [gedaagde sub 1] [eisende partij] medegedeeld dat hij de huurrechten van [persoon B] verworven heeft deze met de inventaris aan [gedaagde sub 2] te verkoopt en levert.
2.8 Op 11 juli 2012 heeft [gedaagde sub 1] de huurrechten (en inventaris) bij notariële akte verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2].
3. De vordering en het verweer
3.1 [eisende partij] verzoekt thans de kantonrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om zowel tezamen als ieder afzonderlijk de bedrijfsruimte onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis met alle zich daarin bevindende personen en roerende zaken, te (doen) verlaten en ontruimen, de bedrijfsruimte in goede staat aan [eisende partij] op te leveren en ter vrije en algehele beschikking van [eisende partij] te stellen en de desbetreffende bedrijfsruimte niet meer te betreden;
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om voor iedere dag dat zij, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, in gebreke zullen blijven om aan de daarin uitgesproken veroordeling te voldoen aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 500,-, per dag;
3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen, des de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, zulks met de bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de 15e dag na de datum van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2 Ter onderbouwing van het verzoek heeft [eisende partij] zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij eigenaar is van de bedrijfsruimte wat maakt dat hij recht heeft op de vrije beschikking over deze ruimte, nu hierop door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen geldig zakelijk of persoonlijk recht op is gevestigd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de bedrijfsruimte zonder recht of titel in gebruik genomen, zodat zij jegens [eisende partij] onrechtmatig handelen. Door dit onrechtmatig handelen kan [eisende partij] zelf niet over de bedrijfsruimte beschikken. Daarnaast veroorzaken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ernstige hinder en overlast. Bij het uitblijven van het te vrije beschikking stellen van de bedrijfsruimte aan [eisende partij] zal hij nog meer schade lijden.
3.3 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij de bedrijfsruimte rechtsgeldig in gebruik hebben genomen. [persoon B] is op 27 juni 2012 rechtsgeldig in de plaats is gesteld van [persoon A]. [eisende partij] heeft deze indeplaatsstelling ook nooit betwist. Nadat [persoon B] op 27 juni 2012 de huurrechten heeft verworven is hij diezelfde dag een geldlening met [gedaagde sub 1] aangegaan. Daarbij heeft [persoon B] de huurrechten overgedragen onder de opschortende voorwaarde van overtreding van de in de geldlening gemaakte afspraken. [persoon B] is zijn afspraken in het kader van de overeenkomst tot geldlening niet nagekomen zodat de opschortende voorwaarde is ingetreden en de huurrechten overgegaan zijn op [gedaagde sub 1]. Vervolgens zijn de huurrechten op 13 juli 2012 door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] verkocht en geleverd. [eisende partij] heeft nimmer tegen de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaalde huurpenningen geprotesteerd. Subsidiair stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat mocht de indeplaatstelling van [persoon B] niet rechtsgeldig zijn verlopen er evenmin sprake is van onrechtmatig gebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] omdat in dat geval de huurovereenkomst tussen [persoon A] en [eisende partij] van kracht is gebleven en [persoon A] nog altijd als huurder heeft te gelden. Ten slotte beroepen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op derdenbescherming nu zij er beiden gerechtvaardigd van uit zijn gegaan dat de vervreemder ([persoon B]) beschikkingsbevoegd was.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eisende partij].
4.2 Vooropgesteld wordt dat een procedure als deze zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering. Dat brengt mee dat de kantonrechter haar beslissing moet nemen aan de hand van onbetwiste stukken en onweersproken gelaten stellingen en wat haar aannemelijk voorkomt.
4.3 [eisende partij] heeft verzocht om ontruiming van de bedrijfsruimte. Van belang daarbij is het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de bedrijfsruimte onrechtmatig in gebruik hebben genomen zoals [eisende partij] stelt en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten.
4.4 De kantonrechter overweegt dat om antwoord te kunnen geven op de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de bedrijfsruimte rechtmatig in gebruik hebben het noodzakelijk is dat, gezien de complexiteit van deze zaak, partijen de mogelijkheid krijgen tot het leveren van nader bewijs en/of het indienen van nadere stukken. Dit onder meer ten aanzien van de door [gedaagde sub 1] aan [eisende partij] verzonden brief van 6 juli 2012 waarin deze [eisende partij] meedeelt de inventaris en huurrechten conform de ondertekende geldlening van [persoon B] te hebben verworven.
De kantonrechter acht de onderhavige procedure voor de behandeling van deze zaak dan ook niet geschikt.
4.5 Nu voor toewijzing van een vordering tot ontruiming slechts plaats is indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken maar de kantonrechter hierover op voorhand geen uitspraak kan doen zal het verzoek tot ontruiming worden afgewezen.
4.6 Nu het verzoek wordt afgewezen dient [eisende partij] de proceskosten te betalen
5. De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt [eisende partij] in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 400,- ;
5.3 verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. H.J.T. Blom en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.