ECLI:NL:RBARN:2012:BY1758

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
805632 Cv Expl. 12-883
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtochtovereenkomst en oneigenlijke dwaling in kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Gemeente Arnhem, vertegenwoordigd door de Stadsbank, een vordering ingesteld tegen drie gedaagden in verband met een borgtochtovereenkomst die zij hadden gesloten. De gedaagden, [gedaagde sub1], [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3], voerden aan dat zij misleid waren door hun zoon, [gedaagde sub1], en niet wisten waar zij voor tekenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden op 14 oktober 2009 een kredietovereenkomst zijn aangegaan met de Gemeente Arnhem, waarbij de gedaagden als borg optraden. De gedaagden stelden dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij een andere verklaring ondertekenden en dat zij de Nederlandse taal niet machtig waren, waardoor zij niet volledig begrepen wat de gevolgen van de borgtochtovereenkomst waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden overwogen en geconcludeerd dat de Gemeente Arnhem onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagden op de hoogte waren van de inhoud en strekking van de borgtochtovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de wil van de gedaagden om de borgtochtovereenkomst aan te gaan ontbrak, en dat de overeenkomst daarom vernietigbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de Gemeente Arnhem afgewezen en geoordeeld dat de Gemeente Arnhem de proceskosten moest dragen.

De uitspraak benadrukt de bescherming van particuliere borgstellingen en de verplichting van professionele kredietverleners om duidelijkheid te verschaffen over de risico's van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente Arnhem niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de ondertekening van de borgtochtovereenkomst door de gedaagden, gezien hun gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 805632 \ CV EXPL 12-883 \ 321
uitspraak van 10 oktober 2012
vonnis
in de zaak van
De publiekrechtelijke rechtspersoon De Gemeente Arnhem, ten deze vertegenwoordigd door haar Burgemeester en laatstgenoemde door de directeur van de Stadsbank van de Gemeente Arnhem
wonende te Arnhem
gemachtigde Tijhuis & Partners Arnhem
eisende partij
tegen
1.
[gedaagde sub1]
wonende te [woonplaats]
procederend in persoon
2. [gedaagde sub 2]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde [gemachtigde X]
3. [gedaagde sub 3]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde [gemachtigde X]
gedaagde partijen
Eiseres wordt hierna Gemeente Arnhem genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk [gedaagde sub1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd en gezamenlijk gedaagden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 29 februari 2012 met producties
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende conclusie van antwoord;
- de fax van de bewindvoerder van [gedaagde sub1];
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. Op 14 oktober 2009 heeft (de Stadsbank van de) Gemeente Arnhem met [gedaagde sub1] een kredietovereenkomst gesloten ter zake van een bedrag van € 7.011,50. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Gemeente Arnhem van toepassing. In de overeenkomst staat onder meer:
“2 De kredietnemer is gehouden de kredietsom terug te betalen, verhoogd met een kredietvergoeding, ad € 1.658,50.
3 De terugbetaling zal geschieden in 51 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 170,00 (…)
4 Het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis bedraagt 10,7 % (…)
9 Tot meerdere zekerheid stelt:
[voorletter gedaagde sub 2] [gedaagde sub 2] Geboren: [geboortedatum] (…)
zich als borg voor de kredietnemer. De overeenkomst van borgtocht (…) maakt deel
uit van deze overeenkomst. (…)”
2.2. In de borgtochtovereenkomst (die deel uit maakt van de kredietovereenkomst) staat onder meer:
“De ondergetekenden:
1. [voorletter gedaagde sub 2] [gedaagde sub 2] (…)
Hierna te noemen de borg (…)
en’
2. Stadsbank (…) hierna genoemd kredietgever,
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
De borg verbindt zich bij deze, jegens de kredietgever voornoemd, als borg en hoofdelijk schuldenaar voor [gedaagde sub 1] (…) hierna genoemd kredietnemer, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de kredietgever van de schuldenaar te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van:
Een blijkens onderhandse akte d.d. 14-10-09 (…) aan de kredietnemer verstrekte geldlening.
(…)
De mede-ondergetekende [gedaagde sub 3] geboren: [geboortedatum] (…) verklaart als echtgeno(o)t(e) van de borg toestemming te verlenen tot de bovenstaande borgtocht met alle daaraan verbonden verplichtingen van de borg. (…)”
3. De vordering en het verweer
3.1. Gemeente Arnhem vordert dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om aan haar te betalen een bedrag van € 8.136,71 (bestaande uit € 7.754,40 aan hoofdsom en € 382,31 aan contractuele rente tot 22 februari 2012), te vermeerderen met de contractuele rente over € 7.754,40 vanaf 22 februari 2012 tot de dag van betaling en de proceskosten.
3.2. Gemeente Arnhem stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde sub1] op grond van de kredietovereenkomst tijdig de maandelijkse termijnen dient te voldoen. [gedaagde sub1] heeft dit echter nagelaten. Om die reden is het gehele bedrag
op grond van artikel 6a van de algemene voorwaarden vervroegd en ineens opeisbaar, geldt de borgtochtovereenkomst en is Gemeente Arnhem dus gerechtigd om het gehele bedrag ineens van gedaagden te vorderen, aldus Gemeente Arnhem. Ondanks aanmaningen is betaling echter uitgebleven. Daarom heeft Gemeente Arnhem gedaagden in rechte betrokken.
3.3. De bewindvoerder van [gedaagde sub1], [naam bewindvoerder] heeft de griffie van de rechtbank per fax laten weten dat [gedaagde sub1] bij vonnis van 7 mei 2012 is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering.
3.4. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer. Hierop zal hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 29 Fw is de zaak tegen [gedaagde sub1] van rechtswege geschorst.
4.2. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben (bij monde van hun gemachtigde) als verweer aangevoerd dat zij zijn misleid door hun zoon [gedaagde sub1] en niet wisten waar zij voor tekenden. Daarbij geven zij aan dat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn, vertrouwden op het verhaal van [gedaagde sub1] en daardoor in de veronderstelling waren dat zij een bevestiging ondertekenden dat [gedaagde sub1] niet meer op het ouderlijk adres woonachtig was. Laatstgenoemde heeft volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verslavings- en financiële problemen.
Verder geven [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan dat de (stadsbank van de) Gemeente Arnhem hen nimmer heeft uitgelegd (met eventueel de hulp van een tolk) waarvoor zij tekenden. Zij heeft enkel de overeenkomst aan hen toegezonden. Een zorgvuldige uitleg van de overeenkomst had op de weg van Gemeente Arnhem gelegen, aldus [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Daarbij had [gedaagde sub1] op het moment van het aangaan van de kredietovereenkomst al diverse andere schulden. Gemeente Arnhem had dit kunnen nagaan bij BKR, aldus [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Tot slot geven zij aan dat zij niets met deze lening te maken willen hebben.
4.3. De strekking van het betoog van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is dat de ondertekende verklaring (in casu de borgtochtovereenkomst) een andere inhoud heeft dan zij voor ogen hadden. Deze door hen aangevoerde verkeerde veronderstelling heeft betrekking op de overeenkomst zelf. De kantonrechter duidt bovengenoemd verweer aan als een beroep op oneigenlijke dwaling. Oneigenlijke dwaling wordt beheerst door de artikelen 3:33 -35 BW.
4.4. Artikel 3:33 BW brengt mee dat indien de wil om een bepaald rechtsgevolg tot stand te brengen ontbreekt, in beginsel geen rechtshandeling wordt verricht. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd aangevoerd dat hun wil om de borgtochtovereenkomst aan te gaan bij het sluiten van de overeenkomst niet aanwezig was en, daarbij, dat zij in de veronderstelling waren dat zij een ander stuk ondertekenden. Gemeente Arnhem heeft daartegenover gesteld dat alvorens de borgtochtovereenkomst is ondertekend voornoemde partijen een persoonlijke borgstelling hebben ingevuld en retour gezonden, evenals diverse schriftelijke bewijsstukken ten behoeve van de borgtochtovereenkomst. Daarnaast stelt Gemeente Arnhem dat uit voorafgaande correspondentie blijkt dat Stadsbank de nodige zorgvuldigheid heeft betracht bij het aangaan van de overeenkomst. Verder betwist Gemeente Arnhem dat voornoemde partijen een taalachterstand hebben en niet wisten dat zij een handtekening hebben gezet onder een borgtochtovereenkomst.
4.5. De stelling dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een persoonlijke borgstelling hebben ingevuld en geretourneerd acht de kantonrechter onvoldoende om te concluderen dat zij daardoor voldoende op de hoogte waren van de strekking van de overeenkomst. Dit blijkt in ieder geval onvoldoende uit de persoonlijke borgstelling. Daarop zijn alleen de inkomstengegevens van de borg genoteerd.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de door Gemeente Arnhem overgelegde correspondentie evenmin dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op de hoogte waren van de strekking van de overeenkomst, danwel dat Gemeente Arnhem een dergelijke strekking aan hen heeft uitgelegd. Deze correspondentie ziet enkel op bewijsstukken die nodig zijn voor de totstandkoming van de borgtochtovereenkomst. De kantonrechter volgt Gemeente Arnhem daarom niet in de stelling dat zij met deze voorafgaande correspondentie de nodige zorgvuldigheid heeft betracht bij de totstandkoming van de overeenkomst.
4.6. Op grond van voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Gemeente Arnhem het verweer van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat hun wil ontbrak om de borgtochtovereenkomst aan te gaan onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Om die reden gaat de kantonrechter er vanuit dat de wil van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om de borgtochtovereenkomst aan te gaan ontbrak.
4.7. Uit artikel 3:35 BW volgt dat tegen degene die de verklaring of gedraging van een ander overeenkomstig de zin die hij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.
4.8. De vraag is of Gemeente Arnhem in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ondertekende borgtochtovereenkomst overeenstemde met hun wil.
4.9. Gelet op hetgeen onder punt 4.5 is overwogen en nu niet is gesteld of gebleken dat Gemeente Arnhem met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] persoonlijk heeft gesproken over de strekking van de borgtochtovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat Gemeente Arnhem er in de gegeven omstandigheden niet, althans niet zonder meer gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de getekende verklaring van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] (de borgtochtovereen-komst) ook overeenstemde met hun wil. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat Gemeente Arnhem een professionele instantie is die een borgtochtovereenkomst wilde sluiten met particulieren. De wetgever heeft beoogd om de particuliere borg bijzondere bescherming te bieden bij het aangaan van een overeenkomst waarvan de financiële gevolgen vooralsnog uitblijven, maar als zij zich voordoen, een zware last plegen te vormen.
In het kader van dwaling geldt dat het een professionele kredietverlener zoals de Stadsbank jegens een particuliere borg alleen met recht kan betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg dient te blijven indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat de bank de particuliere borg omtrent die risico’s heeft voorgelicht. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling dezelfde regel heeft te gelden. In beginsel kan Gemeente Arnhem in het kader van artikel 3:35 BW dan ook alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat zij de particuliere borg omtrent de daaraan verbonden risico’s heeft voorgelicht. Gelet op voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat dit onvoldoende is gesteld of gebleken. Omdat Gemeente Arnhem ook anderszins geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit een dergelijke voorlichting is af te leiden, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om Gemeente Arnhem op dit punt tot nadere bewijslevering in de gelegenheid te stellen.
4.10. De conclusie luidt dat Gemeente Arnhem er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van een wilsovereenstemming tussen haar (de Stadsbank) en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Om die reden gaat het bepaalde in artikel 3:35 BW niet op.
4.11. Voorgaande leidt tot de eindconclusie dat de wil van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet in overeenstemming is met de verklaring die zich middels de borgtochtovereenkomst heeft geopenbaard, hetgeen betekent dat de borgtochtovereenkomst vernietigbaar is. De kantonrechter leest in het verweer van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat zij de vernietigbaarheid inroepen. Daarmee is de overeenkomst vernietigd en is de grondslag aan de vordering komen te ontvallen. De vordering zal worden afgewezen.
4.12. Gemeente Arnhem wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. verstaat dat de procedure tussen Gemeente Arnhem en [gedaagde sub1] is geschorst;
5.2. wijst de vordering jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] af;
5.3. veroordeelt Gemeente Arnhem in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.