burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 840715 \ VV EXPL 12-20087 \ 340 \ 471
uitspraak van
[huurder]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M.R. Roethof
toevoeging aangevraagd
de stichting Stichting Volkshuisvesting Arnhem
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.E. Brands
Partijen worden hierna [huurder] en SVA genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 3 oktober 2012.
2.1. [huurder] heeft per 9 mei 2011 van SVA de woning gehuurd aan de [adres] (hierna: de woning). Het betreft een onzelfstandige woning. Deze wordt door SVA ook wel pauzewoning genoemd. Een pauzewoning is een tijdelijke huisvesting voor iemand die in afwachting van is van andere huisvesting in het kader van een nieuwe start.
2.2. In de dagvaarding van 23 augustus 2012 heeft SVA gevorderd de ontbinding van de huurovereenkomst betreffende de woning, de ontruiming van de woning, de betaling van de huurachterstand tot en met augustus 2012 van € 655,91, € 509,17 per maand vanaf september 2012 tot aan de ontruiming. SVA heeft daarnaast wettelijke rente en de veroordeling van [huurder] in de proceskosten gevorderd. De vordering in die dagvaarding is gebaseerd op (i) volgens SVA door [huurder] veroorzaakte, ernstige overlast bestaande uit geluidsoverlast en onmaatschappelijk gedrag en (ii) een huurachterstand van € 655,91 bij een maandverplichting van € 509,17.
2.3. Bij verstekvonnis van 3 september 2012 (zaaknummer 836233 CV EXPL 12-6816) heeft de kantonrechter te Arnhem de vordering overeenkomstig de dagvaarding toegewezen.
2.4. [huurder] heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 3 september 2012. De verzetdagvaarding is aangebracht tegen de rol van 8 oktober 2012.
2.5. SVA heeft in eerste instantie de ontruiming aangezegd tegen 4 oktober 2012. Nadat de dagvaarding in deze zaak was uitgebracht, heeft SVA [huurder] laten weten dat de ontruiming wordt uitgesteld tot 15 oktober 2012.
3. De vordering en het verweer
3.1. [huurder] vordert, samengevat, SVA te verbieden over te gaan tot executie van het verstekvonnis van 3 september 2012 totdat in de procedure in eerste aanleg is beslist, op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 indien SVA zich niet aan dit verbod houdt, met veroordeling van SVA in de proceskosten.
3.2. [huurder] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [huurder] is tegen het verstekvonnis van 3 september 2012 in verzet gekomen. De dagvaarding naar aanleiding waarvan het verstekvonnis is gewezen geeft een onjuiste voorstelling van zaken op grond waarvan dat vonnis in verzet niet in stand kan blijven. Er is geen sprake van een tekortkoming van [huurder] jegens SVA, althans geen zodanig ernstige tekortkoming dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning gerechtvaardigd is, zoals SVA in de dagvaarding heeft gesteld. Bovendien heeft [huurder] een groot belang om in de woning te kunnen blijven wonen mede omdat zij haar twee minderjarige kinderen onderdak moet kunnen bieden.
3.3. SVA voert verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4.1. Het geschil valt aan te merken als een executiegeschil. Op grond van het bepaalde in artikel 438 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een dergelijk geschil ook worden gebracht in kort geding voor ‘de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid (van artikel 438 Rv - kantonrechter) bevoegde rechtbank’. Dat is in dit geval de rechtbank Arnhem. De vraag is of dat ook de kantonrechter bij die rechtbank (Arnhem) kan zijn.
Volgens artikel 254 lid 4 Rv is in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld ook deze (kanton)rechter bevoegd om een voorlopige voorziening te geven. Het hier gaat om een zaak betreffende een huurovereenkomst. Een dergelijke zaak wordt ‘ten gronde’ door de kantonrechter behandeld (artikel 93 onder c Rv). De kantonrechter leidt uit deze bepalingen (artikelen 438 lid 2 en 254 lid 4 Rv) af dat de kantonrechter bevoegd is in dit executiegeschil een voorlopige voorziening te treffen (zie ook rechtbank Arnhem 6 oktober 2004, LJN AV7665, JBPr 2004, 79 m.nt. prof.mr. A.I.M. van Mierlo en mr. L.P. Broekveldt, GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 438, aantekening 1). Bij dit oordeel is betrokken dat de kantonrechter (ook) bevoegd zou zijn indien onderhavige voorlopige voorzieningen – in het kader van de bodemprocedure – op grond van artikel 223 Rv zou worden gevorderd.
4.2. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.3. De kantonrechter stelt voorop dat in een executiegeschil met betrekking tot een niet onherroepelijk maar wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis kan worden bevolen, indien sprake kan zijn van misbruik van de executiebevoegdheid. Van misbruik kan volgens vaste rechtspraak sprake zijn als de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep of, zoals in dit geval, de verzetprocedure tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, NJ 1984, 145; Ritzen/Hoekstra).
4.4. In deze zaak is gesteld noch gebleken dat het verstekvonnis berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag. Niet weersproken is dat ten tijde van de uitspraak (inmiddels) sprake was van een huurachterstand van ten minste drie maanden. Een dergelijke huurachterstand rechtvaardigt de uitgesproken ontbinding en ontruiming. Daarbij komt dat [huurder] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij het gehuurde, een zogenaamde pauzewoning, samen met twee minderjarige kinderen bewoont, terwijl zij de stelling van SVA niet heeft betwist dat dit op grond van de huurovereenkomst niet is toegestaan. De vraag of sprake is van de gestelde overlast kan daarom in het midden blijven. De kantonrechter acht voorts van belang dat [huurder] geen (bijzondere) grond heeft aangevoerd waarom zij in eerste instantie verstek heeft laten gaan. Ten slotte is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken dat de ontruiming op grond van de na het verstekvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [huurder] een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Voor wat betreft de minderjarige kinderen van [huurder] geldt dat deze niet in de gehuurde woonruimte mogen verblijven, hetgeen [huurder] wist, terwijl niet is gesteld of gebleken dat er geen alternatief voor hun verblijf was. Ter zitting is immers door [huurder] verklaard dat haar kinderen onder toezicht en uithuis geplaatst waren toen zij onderhavige huurwoning (na een woningontruiming) ging huren. De vordering moet daarom worden afgewezen.
4.5. [huurder] wordt in het ongelijk gesteld en zij moet daarom de proceskosten dragen.
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [huurder] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van SVA begroot op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op