ECLI:NL:RBARN:2012:BY1605

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228086
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijk talud bij heistelling

In deze zaak vorderde de verzekeraar Interpolis schadevergoeding van de Combinatie Maaswerken en andere gedaagden, naar aanleiding van een ongeval waarbij een heistelling gekanteld was. De heistelling, die eigendom was van Hoffmann Bodemtechnieken B.V., was tijdens werkzaamheden aan de Maas door de Combinatie Maaswerken ingezet. De schade was ontstaan doordat het talud, dat door de Combinatie Maaswerken was aangelegd, ondeugdelijk zou zijn. Interpolis stelde dat het talud niet volgens de werkafspraken was aangelegd, waardoor de heistelling van het talud was afgeschoven en gekanteld. De rechtbank onderzocht de feiten en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen. De procedure omvatte onder andere een tussenvonnis en een comparitie van partijen. De rechtbank oordeelde dat Interpolis moest bewijzen dat de afstand tussen het talud en de damwand niet correct was en dat deze normschending had geleid tot het ongeval. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de machinist van de heistelling te dicht bij de damwand had gereden, wat de oorzaak van het ongeval zou zijn. De rechtbank stelde dat de aansprakelijkheid van de Combinatie Maaswerken niet zonder meer kon worden aangenomen en dat bewijslevering noodzakelijk was om de stellingen van beide partijen te onderbouwen. De zaak werd aangehouden voor getuigenverhoren en verdere bewijslevering.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228086 / HA ZA 12-225
Vonnis van 17 oktober 2012
in de zaak van
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
handelend onder de naam ‘Interpolis’,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven,
tegen
1. de vennootschap onder firma
COMBINATIE MAASWERKEN V.O.F.,
gevestigd te Opheusden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GMB CIVIEL B.V.,
gevestigd te Opheusden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLDENKAMP B.V.,
gevestigd te Oss,
gedaagden,
procesadvocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat mr. M.R. Lauxtermann.
Eiseres wordt hierna Interpolis genoemd, gedaagden worden ieder afzonderlijk Combinatie Maaswerken, GMB en Oldenkamp genoemd, dan wel gezamenlijk aangeduid als Combinatie Maaswerken
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2012,
- het faxbericht van 20 augustus 2012 van mr. Stroetinga met als bijlage de verzekeringspolis met bijbehorende polisvoorwaarden (hierna: productie 12),
- het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In opdracht van Rijkswaterstaat worden door Combinatie Maaswerken diverse versterkingen uitgevoerd langs de rivier de Maas en worden voorzieningen gemaakt om bij overstroming het Maaswater op te vangen. Voor het inbrengen van stalen damwanden op de locatie Gennip is door Combinatie Maaswerken Wedam BvBa (hierna: Wedam) als onderaannemer ingeschakeld. Om vanaf het land het stalen damwandscherm in het water te kunnen aanbrengen is een talud aangebracht. Dit talud is aan de bovenzijde voorzien van stalen schotten waarop een heimachine kan worden geplaatst. Het talud is ontworpen en aangebracht door Combinatie Maaswerken.
2.2. Interpolis is de gesubrogeerde verzekeraar van Hoffman Bodemtechnieken B.V. (hierna: Hoffman). Hoffman is de moedermaatschappij van Wedam.
2.3. Tussen Combinatie Maaswerken en Wedam is op 28 november 2008 een onderaannemingsovereenkomst gesloten. De werkzaamheden van Wedam zijn omschreven in het op de overeenkomst betrekking hebbende bestek van 25 november 2008 van Rijkswaterstaat Maaswerken en de bijbehorende (bestek)tekeningen. De aanneemsom bedroeg € 38.079,02 exclusief btw.
2.4. Op 13 januari 2009 is de door Wedam bij de werkzaamheden gebruikte heistelling gekanteld en terechtgekomen op de inmiddels door Wedam geplaatste stalen damwandconstructie. Daarbij is de heistelling ernstig beschadigd geraakt.
2.5. Wedam heeft per brief van 23 januari 2009 Combinatie Maaswerken aansprakelijk gesteld voor de schade aan de heistelling.
2.6. In opdracht van de verzekeraar van Combinatie Maaswerken, Meeùs Assurantiën B.V., heeft ir. [deskundige] van GAB Robins Takkenberg B.V. een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het incident. Robins Takkenberg heeft naar aanleiding daarvan op 2 maart 2009 een eerste rapport uitgebracht. In dit rapport valt onder meer te lezen:
‘(…) Het overstek zou circa 3 m mogen bedragen, maar theoretisch zou dat neerkomen op circa 2,5 meter, gezien het feit dat voor het inbrengen van de damwand een ruimte nodig is vanaf de dragline schotten tot het midden van de damwand van circa 0,5 m.
Als bijlage 4 is toegevoegd een schets waarop is aangegeven op welke wijze met de heimachine de stalen damwanden dienen te worden aangebracht. Volgens de heer [betrokkene 6] is de afstand van drie meter altijd het uitgangspunt geweest en als zodanig met Wedam besproken. Wedam heeft aangegeven dat dit geen probleem zou zijn en had de verantwoording om voldoende afstand te houden tot het damwandscherm. De stalen dragline schotten werden ter plaatse van de damwanden in een breedte gelegd van circa 20 meter. Nadat over deze lengte de damwand was aangebracht werden de dragline schotten verplaatst. De machinist kon derhalve altijd zien vanuit de zijkant in welke mate de dragline schotten ten opzichte van het talud overstaken.
(…)
Er zijn geen aanwijzingen dat de grondslag onder de dragline schotten slecht is geweest.
(…)’
2.7. Op 8 april 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden bij Hoffmann waarbij onder meer schade-experts van beide betrokken verzekeraars aanwezig waren en een technisch medewerker van de reparateur van de heimachine, de firma Kuijken N.V. Tijdens deze bespreking is afgesproken dat de heimachine zou worden hersteld bij Kuijken in Veghel.
2.8. Op 20 augustus 2009 heeft Interpolis Combinatie Maaswerken aansprakelijk gesteld voor de schade die aan de heimachine van haar verzekerde Hoffmann is ontstaan. In de brief valt voorts te lezen:
‘(…)
Wij vinden u aansprakelijk voor het ontstaan van de schade omdat het talud waarover de heimachine moest rijden door u niet volgens het werkplan is aangelegd. De heimachine is daardoor van het talud gegleden/gekanteld. Deze machine is bij ons casco verzekerd.
(…)’
2.9. Robins Takkenberg heeft op 1 oktober 2009 een tweede rapport aan Meeùs doen toekomen. Dit tweede rapport bevat de volgende bevindingen:
‘(...)
Bevindingen van de expert
Volgende de informatie die wij van GMB hebben ontvangen is gesproken over een afstand van twee a drie meter welke de schotten mochten oversteken ten opzichte van het talud. Hiervan staat echter niets op papier, maar dit zou mondeling met Wedam zijn besproken. De expert van Interpolis, de heer [betrokkene], is van mening dat het talud niet volledig was aangebracht en dat de machinist van de heimachine moest rijden over een talud dat niet volgens werkplan was aangelegd. Hij is van mening dat de machinist niet te dicht op de stalen damwand heeft gereden, maar kan dit als zodanig niet onderbouwen.
Verklaring van de Combinatie Maaswerken
In aanvulling op hetgeen wij in ons rapport I hebben vermeld, vernamen wij van de heer [ ] [betrokkene 2] van GMB het navolgende. De machinist die van het talud is afgeschoven is dezelfde machinist die de damwandplanken ter plekke van het ongeval heeft aangebracht. Na het aanbrengen van de planken is er niets gewijzigd aan het talud. Bij het inbrengen van de damwandplanken ligt het zwaartepunt van de heistelling nog veel kritischer richting de rivier, dan als de machine erlangs rijdt naar een locatie verderop. Om de damwandplanken ter plekke van het ongeval te moeten intrillen, zal ook de grens van het talud opgezocht moeten worden om zo dicht mogelijk bij de locatie te komen waar de planken ingetrild moeten worden. Toch is er toen niets gebeurd. Het lijkt ons zeer onwaarschijnlijk dat de machinist, die ook nog een keer onder een uitvoerder van Wedam aan het werk was, niet op de hoogte zou zijn geweest van de situatie met betrekking tot het talud en de draglineschotten. Daarnaast heeft de heistelling ten tijde van het ongeval helemaal niets te zoeken gehad op de plaats van het ongeval. Er was meer dan genoeg ruimte om veel verder uit de gerealiseerde damwandconstructie te blijven. Met betrekking tot de wijze waarop de heistelling van het talud is afgeschoven deelt de heer [betrokkene 2] ons mede dat de machine zeer waarschijnlijk al langer behoorlijk kritisch dicht langs het talud heeft gereden en zal hij door een kleine verandering van richting naar het damwandscherm toe over de kritische grens zijn heengegaan en van het talud zijn afgegleden. De omstandigheden zijn niet meer te achterhalen als de heimachine al in het talud ligt. Dat de heimachine te dicht langs de damwand reed moge duidelijk zijn, anders glijdt de machine niet van het talud.
Dat de afstand die aangehouden diende te worden tot de damwand altijd drie meter diende te zijn, is mondeling afgesproken. Blijkbaar wist men van Wedam dat ook heel goed, anders was de heimachine al lang een keer eerder van het talud afgegleden.
Het talud is ter plaatse niet afwijkend uitgevoerd. De uitvoering van de damwand werkzaamheden ligt bij Wedam. Een basisverantwoordelijkheid van het werk naar mening van GMB, is op zijn minst het controleren van de situatie met betrekking tot het talud. Door GMB is geen inmeting uitgevoerd van het talud na het ongeval.
Van de heer [ ] [betrokkene 3], uitvoerder van Oldekamp welk bedrijf deel uitmaakt van de Combinatie Maaswerken, vernamen wij het navolgende. Naar zijn mening is te allen tijde gesproken over een afstand van twee a drie meter, welke de schotten zouden oversteken. Helaas staat hier niets van op papier, er is geen afstand genoemd, dus ook niet de afstand die door een zekere heer Michel van Wedam wordt genoemd. Daarnaast is de machinist ook verantwoordelijk voor zijn eigen machine. Op het moment dat hij de situatie niet vertrouwd moet hij aan de bel trekken, zodat een oplossing kan worden gezocht. Hij is aanwezig geweest op het moment dat het heiplateau ter plaatse werd aangebracht en heeft op dat moment niet zijn onvrede geuit.
Tijdens het aanbrengen van de meest kritieke damwanden zijn geen problemen ondervonden. Op het moment dat hij het kritieke punt al voorbij was en hij de damwanden op ging halen voor het restant van de werkzaamheden, waren de schotten gekanteld. Het lijkt de heer [betrokkene 3] duidelijk dat hij op dat moment te dicht bij de reeds aangebrachte damwand heeft gereden. Op het moment dat zich een damwand in de makelaar bevindt, bevindt het trilblok zich bovenin, wat de makelaar topzwaar maakt en dus instabiel. Juist op dit moment wordt de nodige voorzichtigheid van de machinist verwacht. (…)
Oorzaak
Op grond van de ons ter beschikking gestelde gegevens, waaronder de verklaringen, zijn wij van mening dat de heimachine is gekanteld, omdat de machinist te dicht op het damwandscherm is gereden ter plaatse in de knik van het damwandscherm (locatie 11021), waarbij het damwandscherm circa 2,5 meter terugspringt.
2.10. Een schriftelijke verklaring van 19 mei 2009 van de projectleider van Wedam, de heer M. [betrokkene 4], luidt als volgt:
1. De afspraak was dat, wanneer we op 3 meter uit de damwand zouden rijden, we 1 meter reserve zouden hebben. (bij een voorbereiding zoals beschreven in het werkplan Combinatie Maaswerken). Dit had de bedoeling dat, indien er bij aanbrengen van de damwand de kop van het talud een beetje zou verschuiven er voldoende veiligheid in zat. Daar de afstand tussen de damwand en bovenzijde van het talud van de aanvulling veel groter was, was onze veiligheidsmarge volledig weg. Dit was voor ons niet waarneembaar door het volledig dichtleggen met draglineschotten en rijplaten.
2. (…)’
2.11. Een schriftelijke verklaring van 19 mei 2009 van de machinist, de heer M. [betrokkene 5], luidt als volgt:
1. Bij het aanbrengen van de damwanden heb ik steeds, zoals afgesproken, op voldoende afstand gereden van de geplaatste damwand. Ik heb, in tegenstelling tot hetgeen GMB verklaard, de bocht zeer zeker niet afgesneden. Bij het plaatsen van de damwanden om de hoek, ben ik steeds recht naar achter gereden om dan te schranken en weer naar voren te komen om de damwanden om de hoek te plaatsen, dit is in ieder geval gezien door de sjovelmachinist die door GMB was ingehuurd. Dit was zo ook de bedoeling bij de volgende damwand die aangebracht zou gaan worden. Ik reed met de volgende damwand in een rechte lijn naar achter over de geplaatste draglineschotten en rijplaten. Doordat een aantal draglineschotten kantelde viel de machine om en kwam boven op een reeds geplaatste damwand terecht.
2. Zoals al aangegeven was de sjovelmachinist, ingehuurd door GMB, aanwezig toen het ongeval gebeurde. Of hij het ongeval heeft zien gebeuren weet ik niet, wel weet ik dat hij de wijze waarop wij aan het werk waren heeft gezien.
3. Het geschil
3.1. Interpolis vordert bij uitvoerbaar te verklaren vonnis, hoofdelijke veroordeling van Combinatie Maaswerken c.s. tot betaling van € 249.315,37, vermeerderd met de onderzoekskosten van € 3.878,93 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de ongevalsdatum (13 januari 2009) over de hoofdsom en per 14 augustus 2009 over € 2.079,31 en per 11 november 2009 over € 1.799,62 (over de onderzoekskosten), met veroordeling van Combinatie Maaswerken c.s. in de kosten van de procedure.
3.2. Zij legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Combinatie Maaswerken heeft jegens de verzekerde van Interpolis, Hoffmann, een onrechtmatige daad gepleegd door het talud ondeugdelijk te vervaardigen. Dit is onrechtmatig jegens Hoffmann aangezien daardoor schade aan de haar in eigendom toebehorende heistelling is ontstaan. De schade aan de heistelling is door een expert vastgesteld op € 258.315,37, ter zake waarvan Interpolis en haar verzekerde € 249.315,37 hebben vergoed. Laatstgenoemd bedrag dient Combinatie Maaswerken bij wijze van schadevergoeding aan Interpolis te betalen, evenals de door Interpolis betaalde onderzoekskosten.
3.3. Combinatie Maaswerken voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In de eerste plaats betwist Combinatie Maaswerken dat Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar enig vorderingsrecht jegens haar zou hebben. Voor zover uit de verzekeringspolis al zou blijken dat Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar ex artikel 7:962 lid 1 BW kan worden aangemerkt, zal beoordeeld dienen te worden of Combinatie Maaswerken naast Hoffman als medeverzekerde onder deze polis kan worden beschouwd. Na kennis te hebben genomen van de overgelegde verzekeringspolis heeft Combinatie Maaswerken haar betwisting gehandhaafd en gesteld dat nog steeds niet is gebleken dat Hoffmann eigenaar is van de onderhavige heistelling. De omstandigheid dat Hoffman blijkens de polis een verzekerbaar belang had, zoals Interpolis heeft gesteld, is volgens haar niet doorslaggevend.
4.2. De rechtbank oordeelt als volgt. Het verweer dat Combinatie Maaswerken mogelijk als medeverzekerde onder deze polis kan worden beschouwd wordt gepasseerd. Dit valt niet te lezen in de verzekeringspolis die voorafgaand aan de comparitie in het geding is gebracht. Combinatie Maaswerken heeft tijdens de comparitie overigens ook niet toegelicht waar dit uit zou blijken. Resteert het verweer dat Interpolis niet heeft aangetoond dat Hoffmann eigenaar is van de heistelling.
4.3. Ingevolge artikel 7:962 lid 1 BW gaan de vorderingen tot schadevergoeding die een verzekerde op een derde heeft bij wijze van subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt. Bepalend voor de vraag of Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar kan worden aangemerkt is derhalve niet of Hoffmann de eigenaar is van de heistelling maar of zij de schade van Hoffmann geheel of gedeeltelijk heeft vergoed.
4.4. Interpolis heeft gesteld dat zij € 249.315,37 aan Hoffmann, haar verzekerde, heeft vergoed. Combinatie Maaswerken heeft niet betwist dat Interpolis in ieder geval een deel van de door Interpolis gestelde schade heeft vergoed. Zij heeft slechts betwist dat de cascoschade op een bedrag van ruim € 250.000,- is uitgekomen aangezien er aanvankelijk sprake was van een cascoschade van € 150.000,-. Dat Interpolis in ieder geval een deel van de door Interpolis gestelde schade heeft vergoed is bovendien aannemelijk nu Interpolis twee facturen van de firma Kuiken in het geding heeft gebracht die op haar naam zijn gesteld en die blijkens de omschrijving betrekking hebben op de reparatie van de heistelling. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat Interpolis in deze procedure als gesubrogeerd verzekeraar kan optreden.
4.5. Als tweede verweer heeft Combinatie Maaswerken aangevoerd dat niet is voldaan aan het in artikel 6:163 BW bedoelde relativiteitsvereiste en dat de aansprakelijkheid van Combinatie Maaswerken alleen al hierop afstuit. Voor zover Hoffmann al eigenaar is van de beschadigde heistelling en derhalve in haar vermogen is aangetast, betreft dit een belang waar Combinatie Maaswerken niet op bedacht hoefde te zijn. In elk geval strekt de beweerdelijk geschonden norm niet ter bescherming van de belangen van Hoffmann.
4.6. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Interpolis stelt dat Combinatie Maaswerken het talud ondeugdelijk heeft aangebracht waardoor de rijplaten zijn verzakt en de heistelling is gekanteld. De norm die volgens Interpolis is geschonden is de norm dat ter voorkoming van een incident als hier aan de orde een volgens het bestek en werkafspraken voorgeschreven talud moest worden aangebracht. Deze verplichting strekt uiteraard niet alleen ter bescherming van de belangen van de opdrachtgever (Rijkswaterstaat) maar ook ter bescherming van de belangen van de onderaannemer (Wedam) die voor de correcte en veilige uitvoering van haar opdracht mede afhankelijk was van de kwaliteit van de voorbereidende werkzaamheden van haar opdrachtgever, Combinatie Maaswerken. Onder de voor Combinatie Maaswerken kenbare belangen van Wedam valt ook het belang van Wedam dat het door haar gebruikte materieel niet beschadigd raakt als gevolg van ondeugdelijke voorbereidende werkzaamheden. Of dat materieel eigendom is van Wedam dan wel door haar is betrokken of gehuurd van een derde maakt daarbij geen verschil. De hiervoor beschreven norm strekt dan ook mede ter bescherming van de belangen van Hoffmann, er van uitgaande dat Hoffmann deze heistelling aan haar dochtermaatschappij ter beschikking heeft gesteld, zoals door haar althans haar verzekeraar Interpolis gesteld. Dit laatste kan worden aangenomen, niet alleen aangezien Combinatie Maaswerken dit op zichzelf niet heeft betwist maar ook gelet op de door Interpolis overgelegde verzekeringspolis (onder nr. 402) waaruit kan worden afgeleid dat de onderhavige heistelling onder deze polis van Hoffmann is meeverzekerd.
4.7. Voorts heeft Combinatie Maaswerken aangevoerd dat de aard van de overeenkomst van aanneming van werk eraan in de weg staat dat de (onder)aannemer schade aan bij de uitvoering van de overeenkomst ingezet materieel ten laste van de opdrachtgever brengt. Dit verweer zou zij jegens Wedam kunnen voeren indien zij door Wedam zou zijn aangesproken op grond van een toerekenbare tekortkoming maar ook jegens Hoffmann, die haar thans aanspreekt op grond van onrechtmatige daad. Hoffmann heeft Wedam immers de vrije hand heeft gegeven bij het gebruik en de exploitatie van de heistelling, aldus Combinatie Maaswerken.
4.8. De rechtbank oordeelt dat dit verweer niet kan slagen nu de grondslag van de vordering van Interpolis onrechtmatig handelen is en de aansprakelijkheid aan de hand van deze maatstaf dient te worden beoordeeld. Bovendien gaat de stelling van Combinatie Maaswerken ook niet op aangezien de stelling van Interpolis nu juist is dat de hoofdaannemer (Combinatie Maaswerken) als directe veroorzaker betrokken is geweest bij het ontstaan van de schade, namelijk door een ondeugdelijk talud aan te brengen waardoor de rijplaten zijn verzakt.
4.9. Tenslotte heeft Combinatie Maaswerken het verweer gevoerd dat zij een deugdelijk talud heeft aangebracht en het incident niet door haar toedoen is veroorzaakt. De toedracht is dat de machinist van de heistelling te dicht op het damwandscherm is gereden. Dit wordt ook als oorzaak voor het ongeval aangewezen in de rapporten van Robins Takkenberg (zie hiervoor onder 2.6 en 2.9). Combinatie Maaswerken, die zich volledig aansluit bij de bevindingen en conclusies van ir. F.G.J. [deskundige] van Robins Takkenberg, heeft gemotiveerd betwist dat zij het talud ondeugdelijk zou hebben aangelegd. Zij heeft daartoe samengevat het volgende gesteld:
a. Vast staat dat de machinist de damwandplanken ter plaatse van het ongeval reeds had aangebracht en dat de rijplaten toen niet zijn gekanteld. Indien het talud niet goed zou zijn aangelegd zou het voor de hand hebben gelegen dat het ongeval op dat moment had plaatsgevonden aangezien bij het intrillen van de damwandplanken de grens van het talud opgezocht moet worden. Hierdoor ligt het zwaartepunt van de heistelling nog veel kritischer richting de rivier bij het intrillen van die damwandplanken dan bij het rijden langs de damwand.
b. Het talud is ter plaatse van het ongeval niet afwijkend uitgevoerd. Was dit wel het geval geweest, dan had de machinist dat moeten zien. De rijplaten zijn, naar gelang het werk vorderde, telkens verplaatst naar de locatie waarop met de mobiele heistelling vervolgens weer damwandplanken werden geplaatst. De machinist kan derhalve altijd zien vanuit de zijkant in welke mate de rijplaten ten opzichte van het talud overstaken.
4.10. Voor zover toch zou komen vast te staan dat het talud niet deugdelijk is aangelegd waardoor de rijplaten te veel uitstaken, dan stelt Combinatie Maaswerken dat Wedam haar onderzoeksplicht en/of haar waarschuwingsplicht heeft geschonden door de situatie ter plaatse niet goed te bekijken alvorens aan het werk te gaan. De rechtbank begrijpt dat Combinatie Maaswerken met dit laatste verweer bedoelt een beroep te doen op artikel 6:101 BW (eigen schuld).
4.11. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de deugdelijkheid van het talud met rijplaten als volgt. Interpolis stelt dat de rijplaten teveel uitstaken en het talud derhalve niet ver genoeg in de richting van de rivier was opgevuld. Voor zover Interpolis tevens bedoeld heeft te stellen dat het talud ook qua samenstelling niet goed zou zijn geweest (te zwak, te weinig zand), heeft Interpolis deze stelling onvoldoende onderbouwd, zeker gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door Combinatie Maaswerken. Laatstgenoemde heeft immers gesteld dat er een compleet nieuw talud is aangelegd, bestaande uit een zandpakket van 2 meter hoog, en dat er tussen de experts geen enkele discussie is gevoerd over de mogelijke ondeugdelijkheid van dat aangelegde zandpakket. Dit heeft Interpolis niet betwist.
4.12. Resteert de stelling van Interpolis dat de afstand tussen het talud en de damwand ter plaatse te groot was, meer specifiek dat deze meer dan 2 meter en misschien zelfs 3 meter was. Het niet door het talud ondersteunde deel van de rijplaten, door partijen ook wel ‘het overstek’ genoemd, zou daardoor te groot zijn geweest. Door het gewicht van de heistelling is het zandpakket ter plaatse van het scharnierpunt gaan schuiven en zijn de rijplaten gaan kantelen, met het afglijden van de heistelling tot gevolg. Ter comparitie heeft Interpolis gesteld dat de afstand tussen het talud en de damwand volgens de werkafspraken maximaal 2 meter mocht zijn. Het belang van deze afstand schuilt daarin dat het bereik van de heistelling 3,5 meter was en de machinist derhalve een afstand van 3 meter tot de damwand moest aanhouden, daarmee een veiligheidsmarge van 1 meter creërend, aldus Interpolis.
4.13. Combinatie Maaswerken heeft betwist dat de door Interpolis gestelde werkafspraak is gemaakt en stelt dat bij haar altijd als uitgangspunt heeft gegolden dat de afstand tussen het talud en de damwand 3 meter mocht bedragen. Dit wordt volgens [betrokkene 6] en [betrokkene 7] van GMB ondersteund door een tekening die is gemaakt voor de uitvoering van het plaatsen van de damwanden (bijlage 4 bij het 1e rapport van Robins Takkenberg). Gelet op het feit dat voor het inbrengen van de damwand een ruimte nodig is vanaf de rijplaten tot het midden van de damwand van circa 0,5 meter, zou dit neerkomen op een overstek van circa 2,5 meter. Volgens de verklaring van ir. [deskundige] ter comparitie zou er dan nog steeds voldoende veiligheidsmarge bestaan indien de machinist een afstand van 3 meter tot de damwand aanhoudt. Dat deze laatste werkafspraak gold voor de machinist van Wedam is tussen partijen overigens niet in geschil. Uit de bovengenoemde stellingen leidt de rechtbank af dat Combinatie Maaswerken de door Interpolis gestelde veiligheidsmarge van 1 meter niet noodzakelijk oordeelt en dat de heimachine derhalve ook nog veilig op het uiterste deel van het talud, ‘het scharnierpunt’, kan bewegen. Gelet op deze betwisting van de stelling van Interpolis, zal Interpolis overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat ingevolge de werkafspraken de afstand van de bovenzijde van het talud (‘het scharnierpunt’) tot de damwand maximaal 2 meter mocht bedragen waardoor naar de stelling van Interpolis een veiligheidsmarge van 1 meter tussen het scharnierpunt en de heistelling werd aangehouden.
4.14. In verband met het door Interpolis gestelde causaal verband tussen de normschending en het ongeval en de gemotiveerde betwisting hiervan door Combinatie Maaswerken – Combinatie Maaswerken gaat ervan uit dat de machinist te weinig afstand heeft genomen – , zal Interpolis overeenkomstig haar bewijsaanbod tevens worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat voorafgaand aan het ongeval de afstand van de bovenzijde van het talud tot de damwand meer dan 2 meter bedroeg. Anders dan Interpolis heeft gesteld, bestaat geen aanleiding voor een omkering van de bewijslast op dit punt aangezien het enkele feit dat het ongeval heeft plaatsgevonden nog niet het oordeel rechtvaardigt dat dit zijn oorzaak vond in de ondeugdelijkheid van het talud. Er bestaat immers een mogelijke andere oorzaak, namelijk dat de machinist de voorgeschreven afstand niet heeft aangehouden, welke in het overgelegde rapport van Robins Takkenberg als enige oorzaak voor het ongeval wordt aangewezen. Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat de juistheid van de stellingen van Interpolis op zichzelf niet uit de door Interpolis overgelegde foto (foto 7 bij dagvaarding) en de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] is af te leiden en deze ook niet leiden tot een (in rechte te ontzenuwen) vermoeden, zodat bewijslevering als hiervoor vermeld noodzakelijk is.
4.15. Ten aanzien van het causaal verband heeft Interpolis bepleit om in afwijking van de hoofdregel van artikel 150 Rv, de zogenoemde omkeringsregel toe te passen. Zij stelt daartoe – samengevat – dat het talud zodanig moest zijn vervaardigd dat op een afstand van 2 meter (de rechtbank begrijpt hier, gelet op de stelling van Interpolis dat de machinist 3 meter moest aanhouden: 3 meter) vanaf de damwandprofielen de heistelling zonder risico de bedongen werkzaamheden had kunnen realiseren. De bedoeling van de oorspronkelijk bedachte constructie (en van de werkafspraak dat het talud op maximaal 2 meter van de damwand moest liggen) was dat het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt, zich zou voordoen. Op grond hiervan meent Interpolis dat het causaal verband tussen de normschending en het ongeval moet worden aangenomen, tenzij Combinatie Maaswerken aannemelijk maakt dat ook zonder die normschending het ongeval zou hebben plaatsgevonden.
4.16. De rechtbank oordeelt dat het gestelde causaal verband in beginsel moet worden aangenomen indien de normschending vaststaat, hetgeen het geval is indien Interpolis slaagt in de hiervoor genoemde bewijsopdrachten. Indien de door Interpolis gestelde veiligheidsnorm inderdaad is overeengekomen tussen Wedam en Combinatie Maaswerken moet immers worden aangenomen dat deze norm strekt ter voorkoming van het kantelen en afglijden van de heistelling. Van het hiervoor genoemde causaal verband kan niet worden uitgegaan indien de aangesprokene aannemelijk maakt dat ook zonder die normschending het ongeval zou hebben plaatsgevonden. Om proceseconomische redenen zal Combinatie Maaswerken dan ook nu reeds in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren van het causaal verband waarvan moet worden uitgegaan indien Interpolis slaagt in haar hiervoor genoemde bewijsopdrachten. Dit tegenbewijs zal zijn geleverd indien Combinatie Maaswerken erin slaagt aannemelijk te maken dat het ongeval, gelet op de door Interpolis gestelde veiligheidsmarge en de verdere stellingen van Interpolis, ook had plaatsgevonden indien de afstand van de damwand tot de bovenzijde van het talud geen 3 meter maar 2 meter was geweest.
4.17. Ten aanzien van het onder 4.10 genoemde eigen schuldverweer van Combinatie Maaswerken geldt het volgende.
4.18. Combinatie Maaswerken stelt dat Wedam haar onderzoeksplicht en/of haar waarschuwingsplicht heeft geschonden door de situatie ter plaatse niet goed te bekijken alvorens aan het werk te gaan. Nog daargelaten of dit een omstandigheid is die aan Hoffmann kan worden toegerekend, heeft Combinatie Maaswerken deze stelling onvoldoende onderbouwd, mede in het licht van het weerwoord daarop van Interpolis. Interpolis heeft gesteld dat het fysiek onmogelijk was voor de machinist van Wedam om de afstand van de bovenkant van het talud tot de damwand te controleren aangezien hij dan onder de rijplaten had moeten kijken. Bovendien verplaatste niet de machinist van Wedam maar de shovelmachinist van Combinatie Maaswerken de rijplaten en kan niet worden uitgesloten dat dit op grote afstand gebeurde van de plek waar de heistelling werd gebruikt. Hiertegenover heeft Combinatie Maaswerken niet toegelicht hoe de machinist van Wedam had kunnen controleren dat de rijplaten niet te veel overstaken en op grond waarvan hij hiertoe gehouden was gelet op de door partijen gemaakte werkafspraak die duidelijk was voor wat betreft de in acht te nemen afstand tot de damwand (3 meter). Bij deze stand van zaken slaagt het eigen schuldverweer dus niet.
4.19. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt Interpolis op te bewijzen:
a. dat partijen of andere betrokkenen, waaronder Wedam, hebben afgesproken dat de afstand van de bovenzijde van het talud (‘het scharnierpunt’) tot de damwand maximaal 2 meter mocht bedragen (waardoor naar de stelling van Interpolis een veiligheidsmarge van 1 meter tussen het scharnierpunt en de heistelling werd aangehouden);
b. dat voorafgaand aan het ongeval de onder a. bedoelde afstand meer dan 2 meter bedroeg,
5.2. stelt Combinatie Maaswerken in de gelegenheid tegenbewijs te leveren van het onder 4.16 bedoelde causaal verband,
5.3. bepaalt dat, voor zover partijen het bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 oktober 2012 voor het opgeven door Interpolis van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen en donderdagen in de maanden december 2012 tot en met februari 2013, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. verwijst voor het geval beide partijen op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien één van beide partijen daarom op de onder 5.4 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van
Interpolis, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.6. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.7. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.