Parketnummer : 05/700939-12
Datum zitting : 3 oktober 2012
Datum uitspraak : 17 oktober 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [naam verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
adres : [adres verdachte],
plaats : [woonplaats verdachte].
Raadsman : mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Officier van justitie : mr. A.C.V. Fellinger
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2012 te Culemborg,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [naam aangever]
en/of een of meer ander(e) persoon/personen van het leven te beroven,
opzettelijk met een bijl eenmaal of meermalen heeft geslagen en/of gezwaaid in
de richting van die [naam aangever] en/of die ander(e) persoon/personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 juni 2012 te Culemborg,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [naam aangever] en/of
een of meer ander(e) persoon/personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, opzettelijk met een bijl eenmaal of meermalen heeft geslagen en/of
gezwaaid in de richting van die [naam aangever] en/of die ander(e)
persoon/personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 3 oktober 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2b. Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Het standpunt van de raadsman
Door de raadsman is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de politie op 23 juni 2012 bij de woning van de familie van verdachte niet of onvoldoende heeft ingegrepen, waardoor de situatie is geëscaleerd. Hierdoor is er sprake van een doelbewuste grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Verdachte is hierdoor onevenredig in zijn belangen geschaad.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie geeft aan dat de politie wel degelijk adequaat heeft ingegrepen en er geen sprake is van een doelbewuste grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De officier van justitie heeft dan ook betoogd dat het openbaar ministerie ontvankelijk kan worden verklaard in de vervolging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het weliswaar opmerkelijk te noemen is dat de situatie op 23 juni 2012 dusdanig heeft kunnen escaleren in aanwezigheid van de politie, maar uit het dossier blijkt wel degelijk dat de politie heeft opgetreden om de strijdende partijen ter plaatse uit elkaar te houden danwel te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een situatie waarin door het handelen of nalaten van de politie gesproken kan worden van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook afgewezen.
3. De beslissing inzake het bewijs1
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 23 juni 2012 in Culemborg, nadat een handgemeen was ontstaan tussen drie mannen en zijn familieleden de woning,waar hij bij familie op bezoek was, ingegaan en heeft daar uit de tuin een hakbijl gepakt. Vervolgens is verdachte daarmee naar buiten gelopen. Verdachte heeft vervolgens met deze hakbijl gezwaaid en slaande bewegingen gemaakt2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake is van een poging doodslag op [naam aangever] en een andere persoon. Verdachte is immers met een bijl gaan rondzwaaien in de buurt van [naam aangever] en is vervolgens achter iemand aangerend en heeft met een bijl in de richting van de rug van die persoon geslagen. Door deze handelingen bestond in beide gevallen de aanmerkelijke kans dat als verdachte de slachtoffers met de bijl zou raken deze als gevolg hiervan zouden komen te overlijden. Verdachte heeft bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte voor het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij niemand wilde raken. Verdachte heeft daarom geen opzet gehad om iemand te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit blijkt uit het feit dat verdachte verklaart dat hij binnen slag afstand stond van verschillende mensen, maar desondanks niemand heeft geraakt. Dat verdachte binnen slag afstand stond van verschillende mensen wordt bevestigd door het relaas van de verschillende verbalisanten. Verdachte wilde de aanvallers enkel verjagen om zijn familie te beschermen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of vastgesteld kan worden dat verdachte de opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [naam aangever] heeft gehad. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte is met een hakbijl op de groep Molukse mannen afgelopen die in gevecht waren met zijn familie. Verdachte heeft daarbij met de bijl slaande en zwaaiende bewegingen gemaakt3. Tussen de Molukse mannen stond een man met een zwart t-shirt. Uit de verklaring van [naam aangever] blijkt dat hij die dag een zwart t-shirt droeg4. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte vooral gefocust was op een Molukse man met een zwart t-shirt aan en dat verdachte daadwerkelijk slaande bewegingen in de richting van die man maakte. Hij zag dat verdachte binnen slag afstand stond5. De rechtbank gaat ervan uit dat de man met het zwarte t-shirt de eerder genoemde [naam aangever] is geweest.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij geen intentie heeft gehad om [naam aangever] met de hakbijl te raken en daarmee te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij de mensen, waaronder [naam aangever], slechts wilde verjagen en daarom slaande en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met de bijl6.
De rechtbank heeft voor wat betreft [naam aangever] geen reden om aan de lezing van verdachte te twijfelen, nu het dossier geen aanwijzingen biedt om aan te nemen dat verdachte een andere intentie heeft gehad dan het enkele verjagen van [naam aangever].
De rechtbank neemt dan ook aan dat verdachte geen boos opzet heeft gehad op het doden danwel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam aangever].
Ten aanzien van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam aangever], overweegt de rechtbank dat de afstand tussen [naam aangever] en verdachte bepalend is voor de vraag of hierdoor een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk lestel bestond. Nu uit het dossier niet eenduidig valt vast te stellen wat de afstand was tussen verdachte en [naam aangever], is het niet duidelijk of er een aanmerkelijke kans op de dood c.q. zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan.
Hierdoor kan ook de opzet in voorwaardelijke zin niet worden bewezen ten aanzien van [naam aangever]. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dit [naam aangever] betreft.
De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of vastgesteld kan worden dat verdachte de opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een of meer anderen heeft gehad.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van bevindingen waarin door de verbalisant [verbalisant 2] onder meer wordt verklaard dat hij ziet dat verdachte met de hakbijl in zijn rechterhand achter een man aanrent.vanuit de richting van de [adres 1] in de richting van de kruising Linnaeuslaan-Thijsselaan7. De mannen rennen voor hem van links naar rechts. Verder wordt door voornoemde verbalisant verklaard dat hij ziet dat verdachte met deze hakbijl tijdens het rennen drie keer met kracht in de richting van de rug heeft geslagen van de wegrennende man en dat hij deze man slechts op enkele centimeters niet raakt met de bijl8.
Verdachte ontkent dat hij met de hakbijl achter iemand is aangerend. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte, nu zij geen reden heeft te twijfelen aan de waarnemingen van voornoemde verbalisant zoals neergelegd in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte op een gegeven moment uit de vechtende groep is gegaan en vervolgens met de hakbijl achter iemand aan is gerend en met kracht driemaal een slaande beweging heef gemaakt richting de rug van die persoon. Verdachte heeft die persoon volgens de verklaring van de verbalisant daarbij op enkele centimeters gemist.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om de rennende persoon daadwerkelijk te doden. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij de mensen slechts wilde verjagen en niemand wilde doden. De rechtbank neemt dan ook aan dat verdachte geen boos opzet heeft gehad op het doden van voornoemde persoon.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen aanmerkelijke kans heeft bestaan op de dood door het handelen van verdachte. Het slaan met een bijl in de richting van iemands rug levert niet per definitie de aanmerkelijke kans op dat diegene daardoor overlijdt. Dit hangt namelijk af van de omstandigheden van het geval, zoals het onderdeel van de rug waarnaar wordt geslagen en de kleding die het slachtoffer droeg. Nu het dossier hierover geen informatie verschaft acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rennende persoon zou komen te overlijden indien hij door de bijl geraakt zou worden.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijk handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Voor zover verdachte niet de uitdrukkelijke bedoeling had om aangever zwaar te verwonden - welke bedoeling niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden en door verdachte wordt ontkend - heeft hij door al rennend met kracht binnen slagafstand richting de rug van een voor hem rennend persoon te slaan in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij deze persoon met de bijl in de rug zou raken en deze daardoor zwaar letsel zou toebrengen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 23 juni 2012 te Culemborg, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om
een persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een bijl meermalen heeft geslagen in de richting van die andere persoon,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat hij daarmee een beroep kan doen op noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn familie werden aangevallen. Voor zover het gebruik van een bijl niet valt onder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, is er sprake van een noodweerexces omdat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de wederrechtelijke aanranding van zijn familieleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van een noodweer c.q. noodweerexces situatie nu verdachte eerst van het gevecht is weggelopen en vervolgens een bijl heeft gepakt en zich weer in het gevecht heeft gemengd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor uitsluiting van strafbaarheid wegens noodweer moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Zoals onder punt 3 reeds is overwogen gaat de rechtbank gaat er van uit dat verdachte op een gegeven moment uit de vechtende groep is gegaan en vervolgens met de hakbijl achter een persoon aan is gerend en met kracht slaande bewegingen heeft gemaakt richting de rug van die persoon. Verdachte heeft die persoon daarbij op enkele centimeters gemist.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweer niet kan slagen omdat er geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging. Immers, verdachte onttrekt zich van de vechtende groep en rent vervolgens achter iemand aan met een hakbijl. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank eerder gesproken worden van een aanval van verdachte jegens die persoon, dan van een noodzakelijke verdediging. Daarbij komt dat het gebruik van een hakbijl in deze situatie de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit overschrijdt.
Ook het beroep op noodweerexces treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel boos was maar niet woest of buiten zinnen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk dienen te worden opgelegd, met aftrek van voorarrest en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de geëiste straf te hoog is en de rechtsorde geschokt zou zijn als verdachte weer terug in de gevangenis zou moeten.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 26 juni 2012:
* een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door A. Boer, gedateerd 15 augustus 2012, betreffende verdachte.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat er weliswaar enige mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding zijn, maar dat er op basis van de diagnose geen factoren zijn gevonden waarvoor gedragsbeïnvloeding wenselijk of noodzakelijk wordt geacht. De consequenties van een langdurige gevangenisstraf voor verdachte zijn groot. Dit zou leiden tot verlies van huisvesting, opleiding, werk en inkomen. Tevens zouden negatieve sociale contacten de kans op recidive verhogen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig vergrijp, te weten poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft tijdens een grote ruzie tussen zijn familie en drie mannen een bijl gepakt en is met deze bijl achter iemand aan gerend en heeft daarbij met de bijl binnen slagafstand slaande beweging gemaakt richting de rug van die persoon.
De rechtbank rekent het verdachte in sterke mate aan dat hij op deze buitensporige wijze heeft gereageerd en niet heeft gekozen om het geschil op andere wijze op te lossen.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf er echter wel rekening mee dat het hier om een zeer bijzondere situatie ging. Verdachte werd geconfronteerd met het feit dat enkele Molukse mannen ruzie zochten met zijn familie, waarbij grof geweld werd gebruikt tegen familieleden van verdachte. Daarbij komt dat de politie in eerste instantie niet in staat is geweest escalatie van de situatie te voorkomen . Verdachte heeft bij het ontstaan van het handgemeen geen initiërende rol gehad. Daarnaast heeft verdachte een blanco strafblad en lijkt hij zijn leven verder goed op orde te hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat volstaan kan worden met oplegging van een deels voorwaardelijke straf, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zal worden gesteld aan verdachtes voorarrest. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, maar ziet geen noodzaak verdachte terug te sturen naar de gevangenis.
Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is er op gericht om de ernst van de feiten te benadrukken en het voorwaardelijke deel om verdachte te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen en hem in de gelegenheid te stellen zijn leven weer verder op orde te brengen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering van [naam benadeelde], alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij [naam benadeelde] vordert een bedrag van € 129,99,-.
De rechtbank is overeenkomstig door de officier van justitie is geëist en door de verdediging is betoogd van oordeel dat de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat de gestelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door enig bewezenverklaard feit.
6b. Ten aanzien van het beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen goed, te weten een hakbijl, dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat zij zich niet verzet tegen - de door de officier van justitie gevorderde - onttrekking.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen hakbijl dient te worden ontrokken aan het verkeer nu het een voorwerp betreft waarmee het feit is begaan
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b,14c, 27, 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 265 (tweehonderd vijf en zestig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet ontvankelijk in de vordering.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een hakbijl
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. H.P.M. Kester-Bik, als voorzitter, mr. J. Barrau en mr. M. van der Linde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2012.
9
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal met nummer PL 083R 2012062207, gesloten op 24 juli 2012, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen die worden weergegeven, verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal.
2 Verklaring verdachte ter zitting van 3 oktober 2012, proces-verbaal bevindingen [verbalisanten 4 + 5] pag. 88 t/m 91, proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] pag. 92 en 93, proces-verbaal bevindingen [verbalisant 6], proces-verbaal bevindingen pag. 97 en 98, [verbalisant 2] pag. 107 en 108 en proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] pag.126 en 127.
3 Verklaring verdachte ter zitting van 3 oktober 2012, proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] pag. 92 en 93
4 Proces-verbaal verhoor [naam aangever] pag. 148.
5 Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 1] pag. 92 en 93
6 Verklaring verdachte ter zitting van 3 oktober 2012.
7 proces-verbaal bevindingen [verbalisant 2] pag. 107 en 108.
8 Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 2] pag. 107 en 108.