ECLI:NL:RBARN:2012:BX6422

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226211
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst inzake Europese aanbesteding

In deze zaak vordert B&S Köpcke Global B.V. (hierna: B&S) veroordeling van Pro Mereor B.V. (hierna: Pro Mereor) tot vergoeding van schade die voortvloeit uit een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. B&S had Pro Mereor ingeschakeld als expert voor een inschrijving op een Europese aanbesteding van het Ministerie van Defensie voor de levering van levensmiddelen en gerelateerde diensten. B&S stelt dat Pro Mereor verzuimd heeft de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk handelend adviseur verwacht mag worden, door niet te wijzen op de tekortkomingen in de referenties die B&S had ingediend bij de aanbesteding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat B&S een inschrijving heeft gedaan in een hoofdaannemer/onderaannemer constructie, waarbij Brassica als onderaannemer werd opgevoerd. B&S heeft referenties ingediend die volgens de aanbestedende dienst niet voldeden aan de gestelde eisen, met name de één-opdracht eis. Pro Mereor heeft B&S niet tijdig gewaarschuwd dat de referenties ontoereikend waren, wat mogelijk heeft geleid tot het niet verkrijgen van de opdracht.

De rechtbank oordeelt dat Pro Mereor, gezien haar rol als adviseur, een waarschuwingsplicht had en dat zij B&S had moeten wijzen op de tekortkomingen in de referenties. De rechtbank laat Pro Mereor toe om bewijs te leveren dat zij B&S op de hoogte heeft gesteld van deze tekortkomingen. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door Pro Mereor, waarbij de rechtbank de mogelijkheid openhoudt dat B&S mogelijk schadevergoeding kan vorderen indien Pro Mereor niet kan aantonen dat zij aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 226211 / HA ZA 12-106
Vonnis van 22 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S KOPCKE GLOBAL B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRO MEREOR B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F. Koster te Arnhem.
Partijen zullen hierna B&S en Pro Mereor genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juni 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. B&S is een exportgroothandel in goederen waaronder levensmiddelen en non-food artikelen, die zich in hoofdzaak richt op leveringen op de militaire markt en de industriële markt wereldwijd.
Pro Mereor is een consultancy bureau. Zij presenteert zich als een inkoopkenniscentrum en expert op het gebied van Europese aanbestedingen.
2.2. B&S heeft Pro Mereor op 1 december 2010 opdracht gegeven om haar te begeleiden bij de inschrijving op een Europese openbare aanbesteding van Paresto (de aanbestedende dienst van het Ministerie van Defensie) voor de wereldwijde levering en distributie van levensmiddelen, hieraan gerelateerde non-food artikelen en cateringdienstverlening bij oefeningen en missies.
2.3. Deze aanbesteding was aangekondigd op 3 november 2010, de termijn voor het indienen van vragen was gesloten op 29 november 2010 en de sluiting voor de inschrijving was (maandag) 13 december 2010 om 12.00 uur.
2.4. Het Beschrijvend Document van 3 november 2010 bevatte uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen (knock-out criteria), waaronder ten aanzien van de technische bekwaamheid of beroepsbekwaamheid een referentie-eis onder paragraaf 3.4.2., die inhield dat de inschrijver referenties diende toe te voegen van de in de afgelopen drie jaar verrichte werkzaamheden, die naar aard vergelijkbaar zijn met de opdracht waarvoor werd ingeschreven, waarvan drie referenties nader moesten worden gespecificeerd. Voorts was bepaald dat onder de referenties minimaal één opdracht moest zijn, die qua aard, omvang en complexiteit vergelijkbaar was met de opdracht waarvoor werd ingeschreven (verder ook: de één-opdracht eis).
Het Beschrijvend Document luidt op dit punt:
Onder de referenties moet minimaal één (1) opdracht zijn, die qua aard, omvang en complexiteit vergelijkbaar is met de opdracht waarvoor wordt ingeschreven. Qua aard wil in deze zeggen zowel ervaring met de leveranciers- als distributiefunctie van levensmiddelen en gerelateerde non-food artikelen en de hieraan verbonden cateringdienstverlening. Qua omvang wil in deze zeggen, ten minste een gemiddelde omzet van € 12.500.000,- per jaar. Deze opdracht dient een looptijd van minimaal twee jaar te hebben gehad. (…)
2.5. Het was toegestaan om zich in te schrijven in een hoofdaannemer/onderaannemer constructie, waarbij de inschrijver/hoofdaannemer optreedt als contractant en een beroep kan doen op de technische bekwaamheid van de onderaannemer.
2.6. Hoewel de termijn voor het indienen van vragen reeds was gesloten, heeft B&S op aanraden van Pro Mereor op 6 december 2010 nog een schriftelijke vraag ingediend bij Paresto, luidend:
Volstaat een referentie waarbij B&S Köpcke als hoofdaannemer zowel de leveranciers als distributiefunctie van levensmiddelen en gerelateerde non-foodartikelen verzorgt en de onderaannemer (een andere dan Brassica) de cateringdienstverlening verzorgt? Dient Brassica ook een ( aanvullende) referentie aan te leveren waar zij de cateringdienstverlening heeft verzorgd?
2.7. De woordvoerder van Paresto heeft hierop telefonisch gereageerd en heeft gesproken met de managing director van B&S.
B&S heeft hierover op 8 december 2010 het volgende aan Pro Mereor geschreven:
[betrokkene 1],
Zojuist de heer [betrokkene 2] gesproken. Hij wil niet inhoudelijk reageren op de vraag omdat hij dan ook de dead line zou moeten verschuiven. Uiteraard volle begrip voor getoond. Wel gaf hij aan dit vooral pragmatisch te benaderen, in die zin dat indien wij vinden dat zaken op verschillende manieren te interpreteren zijn wij zelf onze aannames aangeven en tevens duidelijk maken welke andere scenario’s mogelijk zijn. Vind zelf dat we van Brassica dus ook min 1 gedetailleerde referentie moeten ontvangen. Hij benadrukte ook dat we op tijd inleveren, dus ook niet net voor 12:00uur. Verder vond hij het goed dat we gaan aanbieden.
2.8. Pro Mereor heeft op 10 december 2010 aan de heer [betrokkene 3], zijnde een door B&S ingehuurde persoon die haar hielp bij het opmaken van de businesscase, gemaild:
Beste [betrokkene 3],
Op basis van de referenties kan B&S worden uitgesloten, het is dus wel een risico. Dit moet wel kenbaar worden gemaakt bij B&S.
Formulier F wordt nl. niet ingevuld door de referent en de opdracht voor Defensie Spanje is korter dan 2 jaar.
2.9. B&S heeft daarna haar inschrijving (tijdig) ingediend op 13 december 2010. B&S heeft zich in een hoofdaannemer/onderaannemer constructie ingeschreven met zichzelf als contractant en met de hierboven genoemde Brassica, zijnde de in Spanje gevestigde cateringonderneming Brassica Group S.A., als onderaannemer. Opgegeven is dat Brassica voor de cateringservice zou zorgen en dat B&S de leverantie- en distributiefunctie zou verzorgen.
B&S heeft bij de inschrijving mede een beroep gedaan op de kwalificaties van Brassica.
2.10. Op formulier F van bijlage 6 zijn zeven referenties opgegeven, waarvan er vier in bijlagen zijn gespecificeerd en gedocumenteerd, te weten: 1) een referentie van KBR, afgegeven op 8 december 2010; 2) een referentie (voor Brassica) van het Ministerie van Defensie van Spanje, afgegeven op 9 juni 2010; 3) een referentie van Sodexo, afgegeven op 8 december 2010, en 4) een referentie van Acergy Chartering Ltd, afgegeven op 10 december 2010.
In die opgave is bij de korte beschrijving van de aard en de omvang van de opdrachten bij zes van de zeven referenties, waaronder de referenties van KBR, Sodexo en Acergy, aangegeven dat de (onder)opdrachten betrekking hadden op de levering van voedingsmiddelen c.q. alle goederen welke nodig zijn voor catering e.a. Slechts bij één referentie is daar opgegeven dat deze betrekking had op complete catering service. Dit betreft de referentie van het Spaanse Ministerie van Defensie voor de dienstverlening door Brassica.
In de desbetreffende, bijgevoegde, verklaring van het Ministerie van Defensie van Spanje wordt gesproken van aanneming voor dienstverlening, waarbij catering niet met zoveel woorden wordt genoemd, evenmin als belevering en distributie. Voorts vermeldt de verklaring dat het dienstverlening betrof in de boekjaren 2008 en 2009 voor in totaal € 4.725.422,93 met de volgende detailbedragen: jaarbedrag 2008 € 857.808,58, jaarbedrag 2009 € 3.867.614,35.
Op het Voorvel van bijlage 6 heeft B&S vermeld:
De referenties van KBR en Ministerie van Defensie Spanje (bijlagen 6.1.1.1 t/m 6.1.1.4) vormen gezamenlijk de referentie die qua aard (…), omvang (…) en complexiteit (…) vergelijkbaar is met de opdracht waarvoor wordt ingeschreven.
2.11. Bij schrijven van 1 april 2011 heeft Paresto aan B&S bericht dat haar inschrijving als de economisch meest voordelige inschrijving was aangemerkt en dat het voornemen bestond om de opdracht aan haar te gunnen. Een (de) andere inschrijver heeft evenwel een kort geding aangespannen tegen de voorlopige gunningsbeslissing en op 11 mei 2011 heeft Paresto B&S bericht dat het gunningsvoornemen werd ingetrokken. Deze intrekking is gemotiveerd in een nader schrijven van 30 mei 2011.
2.12. Paresto berichtte B&S hierin dat zij in het kader van het kort geding de inschrijving van B&S nogmaals zorgvuldig onder de loep heeft genomen en dat daarbij is geconstateerd dat B&S niet voldeed aan de gestelde ervaringseis en derhalve niet in aanmerking komt voor gunning. Het betrof de één-opdracht eis. De als een gezamenlijke referentie voorgelegde referenties van KBR en het Ministerie van Defensie betroffen twee volledig afzonderlijke opdrachten. De eerste een opdracht aan B&S en slechts betrekking hebbend op de levering van levensmiddelen in Kabul, Afghanistan. De tweede een opdracht aan Brassica en betrekking hebbend op cateringdienstverlening in de provincie Aragon en op de Balearen. Afzonderlijk waren deze opdrachten volgens Paresto niet qua aard, omvang en complexiteit vergelijkbaar met de opdracht waarvoor werd ingeschreven. Daarmee was niet aan de minimumeis voldaan, hetgeen een knock-out voor de aanbesteding betekende.`
3. Het geschil
3.1. B&S vordert samengevat - veroordeling van Pro Mereor tot vergoeding van de schade, die van het toerekenbaar tekortschieten van Pro Mereor in de nakoming van de overeenkomst het gevolg is, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Pro Mereor in de kosten van de procedure.
3.2. De grondslag van de vordering is dat B&S voor deze inschrijving de deskundigheid van Pro Mereor als expert op het gebied van inkoop en Europese aanbestedingen had ingeroepen, dat Pro Mereor de opdracht heeft aanvaard en dat Pro Mereor heeft verzuimd om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen, dat wil zeggen de zorgvuldigheid die van een bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. Pro Mereor heeft volgens B&S bij de inzending een fout gemaakt door B&S met Brassica als onderaannemer in te schrijven, althans door te verzuimen om B&S erop te wijzen dat door inschrijving in een hoofdaannemer/onderaannemer constructie met Brassica niet zou zijn voldaan aan het één-opdracht criterium, doch dat B&S daar wel aan zou voldoen wanneer zij zich zou inschrijven met Sodexo als onderaannemer. Pro Mereor heeft er echter voor gekozen om Sodexo slechts te gebruiken als referent van B&S en niet als onderaannemer. B&S stelt dat vanwege de fout van Pro Mereor de gunning aan haar is voorbijgegaan, waardoor zij aanzienlijke schade heeft geleden in de vorm van gederfde omzet.
3.3. Pro Mereor voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat Pro Mereor met recht B&S voorhoudt dat een inschrijving op een aanbesteding altijd ongewis is met een onzeker resultaat en dat, tenzij met de adviseur anders is overeengekomen, hetgeen hier niet het geval is, geen sprake kan zijn van een garantie door de adviseur dat de opdracht gegund zal worden. Voorts kan B&S Pro Mereor niet verantwoordelijk houden voor haar eigen keuze om in te schrijven in een hoofdaannemer/onderaannemer constructie met Brassica, en niet Sodexo, als haar onderaannemer en is niet Pro Mereor, maar B&S zelf verantwoordelijk voor haar geschiktheid en in het bijzonder ook voor de deugdelijkheid en de dekking van de door haar verzamelde referenties.
4.2. Dit neemt niet weg dat de zorgplicht van Pro Mereor, die als adviseur vanwege haar bijzondere expertise was ingeschakeld, de opdracht tot begeleiding van de inschrijving had aanvaard en voor haar diensten werd betaald, met zich bracht dat zij B&S, indien hieromtrent onduidelijkheid bestond of redelijkerwijze geacht moest worden te kunnen bestaan, zou hebben uitgelegd aan welke geschiktheidseisen de inschrijver volgens het Beschrijvend Document moest voldoen.
4.3. Voorts kan van Pro Mereor als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur (zijnde de maatstaf) worden verwacht en gevergd dat zij de inschrijving en de daarbij te presenteren documenten, gevraagd maar ook ongevraagd, vóór de indiening daarvan controleert op hun volledigheid, juistheid en doelgerichtheid en dat zij de opdrachtgever in voorkomend geval wijst op onvolkomenheden daarin en aanwijzingen geeft hoe, voor zover dit nog mogelijk is, deze onvolkomenheden kunnen worden hersteld.
4.4. In deze casus werd Pro Mereor wel enigszins belemmerd in haar uitleg van de voorwaarden, omdat de termijn voor het stellen van vragen aan de aanbestedende dienst reeds was verstreken voordat zij werd ingeschakeld, maar dit doet weinig ter zake, omdat Pro Mereor geacht kon worden op basis van haar eigen deskundigheid het Beschrijvend Document te kunnen interpreteren, in het bijzonder ten aanzien van de één-opdracht eis, zijnde gesteld noch gebleken dat deze ervaringseis voor een redelijk bekwaam adviseur als Pro Mereor onduidelijk was en zijnde verder evenmin gesteld of gebleken dat Pro Mereor de betekenis van deze eis zelf niet doorgrondde.
4.5. De vraag is echter of Pro Mereor heeft kunnen en moeten begrijpen dat het voor B&S niet duidelijk was wat de betekenis was van deze ervaringseis en dat het nog nodig was om dit aan B&S uit te leggen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Volgens haar eigen stellingen en stukken had B&S zelf al ruime ervaring met internationale aanbestedingen c.q. biedingen inzake de wereldwijde levering van voedingsmiddelen voor militairen en Pro Mereor heeft onweersproken gesteld dat reeds in de eerste bespreking tussen Pro Mereor en B&S op of omstreeks 1 december 2010, toen de referenties nog niet op tafel konden liggen omdat die nog niet waren afgegeven en ontvangen, door Pro Mereor aan B&S is gevraagd of zij kon voldoen aan de eisen van de aanbesteding. Dit was uiteraard de eigen verantwoordelijkheid van B&S en dit stond in beginsel ook in de eerste plaats aan haarzelf ter beoordeling. Het was immers B&S die bij uitstek bekend kon worden verondersteld met haar eigen dienstverlening. Pro Mereor heeft daarbij onweersproken gesteld dat B&S op deze vraag of zij aan de eisen kon voldoen, bevestigend heeft geantwoord en heeft aangegeven dat Brassica als onderaannemer zou worden opgevoerd, mede vanwege de werkzaamheden die zij heeft uitgevoerd in het verleden. Uit dit antwoord heeft Pro Mereor in redelijkheid kunnen en mogen opmaken dat B&S goed begreep dat de eis was dat de inschrijver ervaring had zowel met de levering en de distributie van de levensmiddelen c.a. als met de cateringdienstverlening, alsook dat het bij deze inschrijving ging om een combinatie daarvan en dat de inschrijver moest kunnen aantonen dat hij, al dan niet in een samenwerking met een hoofd- of onderaannemer, ervaring had met die combinatie van deze in elkaars verlengde liggende diensten.
4.6. Voorts heeft Pro Mereor uit dit antwoord in redelijkheid mogen afleiden dat de keuze voor Brassica als onderaannemer reeds vast stond en het uitgangspunt was bij de inschrijving. Het gaat te ver om van Pro Mereor te vergen dat zij deze eigen, naar kan worden aangenomen in belangrijke mate door commerciële motieven ingegeven, keuze van B&S reeds in de eerste, informatieve en inventariserende, besprekingen ter discussie zou stellen. Deze keuze en ook de andere aspecten van de ‘business case’ kwamen uit de koker van B&S en/of de genoemde heer [betrokkene 3], die hiervoor in een eerder stadium door B&S was ingehuurd. Voor Pro Mereor was het een en ander in beginsel een gegeven waarvan zij bij haar begeleiding van de inschrijving diende uit te gaan.
4.7. De zaak kwam echter anders te liggen toen vanaf 8 december 2010 de referenties binnen kwamen en Pro Mereor onder ogen kwamen. De referenties van KBR en Sodexo zijn gedateerd op 8 december 2010, die van Acergy is gedateerd op 10 december 2010 en de al eerder aan Brassica afgegeven referentie van het Ministerie van Defensie van Spanje is blijkens de door Pro Mereor overgelegde mail van vrijdag 10 december 2010 pas op die dag aan haar toegestuurd.
4.8. Het moet voor Pro Mereor duidelijk zijn geweest dat geen van die referenties, althans geen van de bij de inschrijving gespecificeerde referenties, voldeed aan de één-opdracht eis. Zes van de zeven referenties, waaronder die van KBC, Sodexo en Acergy, voldeden niet aan de eis dat het door B&S verrichte werk qua aard vergelijkbaar was met de te gunnen opdracht, omdat volgens die stukken de referenties geen betrekking hadden op zowel de leveranciers- en distributiefunctie als de cateringdienstverlening. De zevende referentie, die was afgegeven ten behoeve van Brassica, waarbij nog niet helemaal duidelijk was of deze wel voldeed aan de eis met betrekking tot de aard, voldeed in elk geval niet aan de eis dat het verrichte werk ook qua omvang vergelijkbaar moest zijn. Er was immers (bij lange na) geen gemiddelde omzet van € 12.500.000,- per jaar behaald.
4.9. Toen Pro Mereor deze referenties onder ogen kreeg, had Pro Mereor op grond van haar zorgplicht B&S erop moeten wijzen dat deze referenties ontoereikend waren en had Pro Mereor met B&S moeten overleggen of en op welke wijze dit probleem kon worden opgelost, waarbij wellicht mede aan de orde had kunnen komen, doch niet uit eigen beweging door Pro Mereor aan orde behoefde te worden gesteld, of de keuze voor Brassica als onderaannemer wel een verstandige keuze was geweest, of deze keuze nog ongedaan kon worden gemaakt en of wellicht in plaats van Brassica Sodexo als onderaannemer kon worden opgevoerd. Bij dit laatste merkt de rechtbank op dat dit niet eenvoudig zou zijn geweest, omdat de inschrijvingstermijn binnen enkele dagen, waarin een weekend, zou sluiten, het dossier aanwijzingen bevat dat de bestuurder van Sodexo moeilijk bereikbaar was en in dat geval de referentie van Sodexo ten behoeve van B&S voor haar werk in onderaanneming onbruikbaar zou zijn en vervangen moest worden door een nog niet beschikbare referentie van de hoofdopdrachtgever Norwegian Armed Forces ten behoeve van Sodexo voor het gehele werk.
4.10. De vraag is nu of Pro Mereor heeft voldaan aan deze waarschuwingsplicht. Pro Mereor heeft ter comparitie gesteld dat zij daar wel een dag lang over heeft gesproken met B&S en dat zij B&S daarbij uitdrukkelijk heeft gewezen op de tekortkomingen in de referenties, met name ook ten aanzien van de één-opdracht eis. Pro Mereor wijst erop dat zij schriftelijk heeft vastgelegd dat hier een risico was.
4.11. Met dit laatste, de schriftelijke waarschuwing, doelt Pro Mereor op de mail aan [betrokkene 3] van 10 december 2010. Het is juist dat Pro Mereor in deze mail aan deze door B&S ingehuurde adviseur, wiens kennisneming aan B&S kan worden toegerekend, uitdrukkelijk heeft gewezen op het risico dat B&S op basis van de referenties kon worden uitgesloten. Echter, de toelichting daarbij ‘Formulier F wordt nl. niet ingevuld door de referent en de opdracht voor Defensie Spanje is korter dan 2 jaar’ lijkt de lading niet helemaal te dekken. Het euvel was immers niet dat formulier F niet was ingevuld (het bij de stukken gevoegde, op een latere datum - 12 december 2010 - gedateerde exemplaar is wel ingevuld, maar niet ondertekend) en ook niet dat de opdracht van Defensie Spanje korter was dan 2 jaar (dit blijkt niet uit die referentie; wel blijkt daaruit dat de omvang tekortschoot). Onder deze omstandigheden dient Pro Mereor tegenover de betwisting door B&S, die ontkent dat Pro Mereor haar heeft uitgelegd dat de referenties niet voldeden aan de één-opdracht eis, met betrekking tot die door haar gestelde en ook van haar vereiste waarschuwing nader bewijs te leveren. De rechtbank zal haar in de gelegenheid stellen om dit te doen.
4.12. Indien Pro Mereor slaagt in dit bewijs, zullen de vorderingen van B&S moeten worden afgewezen. Indien Pro Mereor faalt, echter, kunnen die vorderingen nog niet meteen worden toegewezen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.13. B&S vordert vergoeding van haar schade wegens gederfde omzet. Om deze vordering toe te kunnen wijzen zal B&S, ook al vordert zij nu nog slechts toelating tot een schadestaatprocedure, eerst aannemelijk moeten maken dat zij tengevolge van het mogelijke verzuim van Pro Mereor omzet heeft gederfd. Daartoe zal B&S aannemelijk moeten maken dat zij, indien Pro Mereor haar op enig tijdstip na 8 december 2010 ervoor zou hebben gewaarschuwd dat haar referenties ontoereikend waren, een reële mogelijkheid had gehad om haar inschrijving in de resterende dagen alsnog op zodanig wijze in te richten dat zij gerede kans zou hebben gehad op gunning op basis van het geldende criterium van de economisch meest voordelige inschrijving. Daartoe zal B&S moeten bewijzen dat zij de reële mogelijkheid zou hebben gehad om Sodexo als onderaannemer te contracteren en dat zij tijdig de beschikking had kunnen krijgen over een referentie van Norwegian Armed Forces met betrekking tot de gehele opdracht waarin Sodexo als hoofdaannemer en B&S als onderaannemer hadden samengewerkt.
4.14. De rechtbank zal B&S naar bevind van zaken bij een volgend tussenvonnis tot dit bewijs toelaten, met dien verstande dat deze bewijslevering pas aan de orde komt indien en nadat Pro Mereor faalt in haar bewijsopdracht. Op voorhand geeft de rechtbank B&S in overweging om bij die nadere getuigenverhoren (ook) een of meer gezaghebbende functionarissen van Sodexo voor te brengen, omdat uit het dossier blijkt dat andere zegslieden het in het verleden niet steeds zo nauw hebben genomen indien zij voor Sodexo spraken. [betrokkene 3] heeft immers op zondag 12 december 2010 gemaild aan de heer [betrokkene 4] (van B&S) op diens opmerking dat op de referentie van Sodexo een handtekening ontbrak: ‘Dit is besproken met [betrokkene 1]. Anders zet ik wel een handtekening!!!’ en [betrokkene 4] heeft daarna aan [betrokkene 3], met cc aan Pro Mereor, gemaild: ‘Deze referent is volledig op onze hand, dus een “fake” handtekening zal hij niet erg vinden. Hij is simpelweg niet in staat om zelf te tekenen, maar is wel volledig op de hoogte van het hoe- en wat in deze. Ik ben zelf geen voorstander van het zetten van een handtekening, geef liever de uitleg, maar deze referentie is dusdanig belangrijk dat het zetten van een krabbel de beste optie is?’.
Ter comparitie heeft B&S verklaard dat zij aanneemt dit niet serieus was gemeend. Het bericht van [betrokkene 4] wijst op het tegendeel.
4.15. De rechtbank zal Pro Mereor nu eerst tot haar bewijslevering toelaten en houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat Pro Mereor toe te bewijzen dat zij, nadat zij de onderhavige referenties onder ogen had gekregen, B&S erop heeft gewezen dat deze referenties ontoereikend waren, in het bijzonder omdat daarmee niet werd voldaan aan de zogenaamde één-opdracht eis,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 september 2012 voor uitlating door Pro Mereor of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat Pro Mereor, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat Pro Mereor, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden oktober tot en met december 2012 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.