ECLI:NL:RBARN:2012:BX6369

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
225347
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake geldlening of schenking tussen moeder en zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde], waarbij de vraag centraal stond of een bedrag van € 51.924,72 dat door [gedaagde] aan [eiseres] was ter beschikking gesteld, moet worden gekwalificeerd als een schenking of als een geldlening. De eiseres, de moeder van de gedaagde, vorderde primair te verklaren dat het bedrag een schenking was en vorderde daarnaast een bedrag van € 62.436,94, vermeerderd met wettelijke rente. Subsidiair, voor het geval de rechtbank oordeelde dat het een geldlening betrof, vorderde zij dat de wederzijdse vorderingen tussen partijen teniet zouden gaan.

De rechtbank overwoog dat de overeenkomst van geldlening, die op 29 mei 2002 was gesloten, een onderhandse akte was en derhalve dwingend bewijs opleverde van de daarin opgenomen verklaringen van partijen, conform artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank stelde vast dat [eiseres] was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de veronderstelling dat het een geldlening betrof. De rechtbank oordeelde dat, indien [eiseres] in het bewijs slaagde, haar primaire vordering toewijsbaar zou zijn. Indien zij niet slaagde, zou de vordering van [eiseres] alsnog aan de orde komen in verband met haar subsidiaire vordering.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor het leveren van tegenbewijs en het getuigenverhoor, waarbij de partijen aanwezig moesten zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van overeenkomsten en de gevolgen daarvan voor de rechtsverhouding tussen partijen, vooral in het kader van familieverhoudingen en financiële transacties.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 225347 / HA ZA 12-55
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. I. van Bekkum te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P-P.F. Tummers te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2012.
Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiseres] is de moeder van [gedaagde].
1.2. [eiseres] was tot 1996 eigenaar van de woning aan het [adres]. [eiseres] heeft deze woning verkocht aan [gedaagde], onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning voor [eiseres]. In de notariële akte van levering van 12 januari 1996, waarin [eiseres] als verkoper en [gedaagde] als koper is aangeduid, staat voor zover van belang het volgende:
“(…) KOOPPRIJS
De waarde van het verkochte bedraagt (…) (f 210.000,--), daarop komt in mindering de waarde van de na te melden beperkte rechten van gebruik en bewoning ofwel (…) (f 122.850,--), blijft als waarde van de blote eigendom en koopsom in deze (…) (f 87.150,--).
De verplichting tot betaling van dit bedrag is heden tenietgegaan door een overeenkomst van de verkoper met de koper waarbij de verkoper van zijn vorderingsrecht afstand doet, hetgeen door koper bij deze voor zich wordt aangenomen, onder gelijktijdige vestiging van een nieuwe verbintenis te weten de schuldigerkenning ten titel van geldlening door koper van een bedrag van (…) (f 87.150,--) aan verkoper, hetgeen verkoper bij deze voor zich aanneemt.
Vervolgens scheldt verkoper deze schuld wegens geldlening om niet aan koper kwijt, hetgeen de begiftigde voor zich aanneemt. (…)
VESTIGING VAN DE BEPERKTE RECHTEN VAN GEBRUIK EN BEWONING
De door verkoper voorbehouden beperkte rechten vaan gebruik en van bewoning op de voet van artikel 226 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek strekken tot gebruik en bewoning van het gehele registergoed en worden thans gevestigd. [eiseres], voornoemd, wordt hierna aangeduid als “de gebruiker”, de gemelde rechten worden hierna aangeduid als “het recht”.(…) Het recht is gevestigd onder de navolgende bedingen:
1. het recht is gevestigd ten behoeve van [eiseres] levenslang, doch tevens eindigend bij verlaten metterwoon. (…)”
1.3. De woning in [plaats] heeft [gedaagde] in 2002 verkocht. Daarbij is ook de bewoning van de woning door [eiseres] beëindigd. In datzelfde jaar heeft [gedaagde] een woning gekocht in [plaats], met een recht van gebruik en bewoning naar Duits recht (Niessbrauch) ten behoeve van [eiseres]. Door de verkoop van de woning in [plaats] is [gedaagde] - na afloop van de daarop rustende hypotheekschuld - een bedrag van € 51.924,72 ter beschikking gekomen. [gedaagde] heeft dit bedrag eind mei/begin juni 2002 ter beschikking van [eiseres] gesteld. Door notaris Mostart te Beek-Ubbergen is op 29 mei 2002 tussen partijen een schuldbekentenis opgemaakt. Daarin staat onder meer:
“[eiseres] (…)
hierna te noemen “schuldenaar”
verklaart wegens heden te leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan
[gedaagde] (…)
hierna te noemen “schuldeiser”;
de som van eenenvijftig duizend negenhonderd vierentwintig euro tweeënzeventig cent (€ 51.924,72) hierna te noemen: “de hoofdsom”;
De geldlening is aangegaan onder de navolgende bepalingen:
1. De hoofdsom is -met een opzegtermijn van 1 maand- te allen tijde direct opeisbaar.
2. De hoofdsom is te allen tijde direct aflosbaar.
3. Op de hoofdsom hoeven geen tussentijdse aflossingen plaats te vinden.
4. Van de hoofdsom of het restant daarvan is een rente verschuldigd van 4% per jaar,
maandelijks bij achterafbetaling te voldoen op een door de schuldeiser aan te
geven wijze. (…)
8. Alle kosten welke de schuldeiser naar zijn oordeel moet maken tot uitoefening van
zijn rechten en alle verdere kosten waartoe deze geldlening aanleiding mocht geven alsmede de kosten dezer akte, zijn voor rekening van de schuldenaar.”
1.4. Op 9 juli 2002 is tussen partijen schriftelijk overeengekomen dat het rentepercentage van voornoemde geldlening van 4% per jaar is gewijzigd in 2% per jaar.
1.5. Bij brief van 11 november 2009 heeft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer meegedeeld conform artikel 1 van de schuldbekentenis gebruik te willen maken van de mogelijkheid de hoofdsom van € 51.924,72 met inachtneming van de voorwaarden zoals gesteld in de schuldbekentenis, op te eisen.
1.6. Bij brief van 27 november 2009 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] onder meer geschreven dat er voor [eiseres] onder geen enkele voorwaarde een betalingsverplichting bestaat.
1.7. Op 3 mei 2010 heeft [gedaagde] [eiseres] in kort geding gedagvaard voor deze rechtbank. [eiseres] is in dit geding niet verschenen. Bij vonnis van 19 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 53.712,72, vermeerderd met de contractuele rente van twee procent per jaar over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 51.924,72, telkens vanaf de maand dat [eiseres] daarmee in verzuim is tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
1.8. [eiseres] heeft op 25 juni 2010 verzet ingesteld tegen voornoemd verstekvonnis. Bij vonnis in verzet in kort geding van 28 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verstekvonnis van 19 mei 2010 bekrachtigd.
Het geschil
2. [eiseres] heeft primair gevorderd te verklaren voor recht dat het door [gedaagde] aan [eiseres] ter beschikking gestelde bedrag van € 51.924,72 een schenking en geen geldlening betreft, met veroordeling van [gedaagde] aan haar te betalen een bedrag van € 62.436,94, vermeerderd met de wettelijke rente.
Subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat geen sprake is van schenking maar van geldlening, heeft [eiseres] gevorderd te verklaren voor recht dat hetgeen partijen over en weer van elkaar te vorderen hebben teniet is gegaan tot het gemeenschappelijk beloop van die vorderingen.
3. [gedaagde] heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling van het geschil
4. Ambtshalve wordt het volgende overwogen. De Nederlandse rechter heeft in deze zaak met internationale aspecten rechtsmacht op grond van artikel 2 lid 1 EEX-verordening, nu [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland. Deze rechtbank is als rechter van de woonplaats van [gedaagde] relatief bevoegd op grond van art. 99 Rv.
Met betrekking tot de vraag door welk recht de in geschil zijnde overeenkomst tussen partijen van toepassing is, geldt het volgende. Niet is gesteld of gebleken dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan. De overeenkomst (van geldlening of van schenking) tussen partijen dateert van 29 mei 2002. Op grond van artikel 4 lid 1 van het toepasselijke Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980/156 (EVO) wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge artikel 4 lid 2 EVO wordt de overeenkomst vermoed het nauwst verbonden te zijn met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft.
Ingeval van geldlening is [gedaagde], als uitlener van het geld, degene die de kenmerkende prestatie moet verrichten. Bij schenking is [gedaagde], als schenker, eveneens de karakteristieke prestant. Nu [gedaagde] als partij die hoe dan ook de meest kenmerkende prestatie moest verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst zijn woonplaats in Nederland had - en nog steeds heeft - wordt de overeenkomst beheerst door Nederlands recht.
5. De hiervoor onder 1.3 geciteerde overeenkomst van geldlening tussen [eiseres] en [gedaagde] is een onderhandse akte en levert overeenkomstig art. 157 lid 2 Rv tussen partijen dwingend bewijs op van de daarin opgenomen verklaring van partijen. Behoudens tegenbewijs moet daarom als tussen partijen vaststaand worden aangenomen dat sprake is van een geldlening op de voorwaarden zoals die in de akte zijn neergelegd.
6. [eiseres] heeft te bewijzen aangeboden dat, ook al blijkt uit de onderhandse akte anders, het de bedoeling van partijen was dat het bedrag van de (onder 1.3 bedoelde) overwaarde ad € 51.924,72 aan [eiseres] zou worden geschonken. Enkel en alleen om eventuele schenkingsrechten te voorkomen is een overeenkomst van geldlening op papier gezet. Ter staving van haar stelling heeft [eiseres] verwezen naar een e-mail van notaris Mostart aan [gedaagde] d.d. 24 juni 2010 en naar een schriftelijke verklaring van haar echtgenoot, [betrokkene1], van 10 juni 2010.
7. Gelet op het voorgaande zal [eiseres], overeenkomstig haar aanbod daartoe, worden toegelaten tot bedoeld tegenbewijs. De inhoud van de e-mail van notaris Mostart en de schriftelijke verklaring van [betrokkene1] zijn voor dat bewijs voorshands onvoldoende, waarbij reeds nu wordt opgemerkt dat de e-mail van de notaris veeleer wijst in de richting van de juistheid van de stelling van [gedaagde].
8. Als [eiseres] slaagt in het bewijs is haar primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar en moet haar vordering ad € 62.436,94 aan de orde komen. Indien [eiseres] niet slaagt in het bewijs moet worden aangenomen dat sprake is van een geldlening. Ook dan moet de vordering van [eiseres] ad € 62.436,94 aan de orde komen in verband met haar subsidiaire vordering. Met betrekking tot die vordering heeft [eiseres] gesteld dat zij en haar echtgenoot kosten hebben gemaakt die verband houden met de woning in Duitsland, welke kosten voor rekening van [gedaagde], de eigenaar van die woning, behoren te komen. Het gaat daarbij volgens [eiseres] om de in productie 11 bij haar akte overgelegd 21 posten tot een totaalbedrag van € 62.436,94. [eiseres] wil het totaal van deze kosten primair op [gedaagde] verhalen en subsidiair verrekenen met het bedrag van de geldlening. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van deze posten gemotiveerd betwist. Ten aanzien van het merendeel van die posten (zestien) heeft [gedaagde] onder meer een beroep gedaan op verjaring. [eiseres] heeft daarop nog niet gereageerd. Zij zal dat bij conclusie na enquête kunnen doen.
9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
a. laat [eiseres] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [eiseres] op grond van een overeenkomst van geldlening een bedrag van € 51.924,72 (in hoofdsom) aan [gedaagde] verschuldigd is,
b. bepaalt dat, voor zover [eiseres] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
c. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 augustus 2012 voor het opgeven door [eiseres] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen in de maanden oktober tot en met december 2012, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
d. verwijst voor het geval [eiseres] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [eiseres] daarom op de onder c bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van
[eiseres], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
e. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
g. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
h. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.
Coll.: ED