ECLI:NL:RBARN:2012:BX5894

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223196
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van openstaande facturen na ontbinding van samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Paterswolde, betaling van openstaande facturen en schadevergoeding van Triavium, een ijsbaancomplex in Nijmegen, na de ontbinding van hun samenwerkingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 23 oktober 2008, was bedoeld als vergoeding voor extra werkzaamheden na een brand. Eiseres stelt dat Triavium niet in staat was om in geld te betalen, waardoor de overeenkomst werd gesloten met een verlengingsoptie in plaats van een financiële vergoeding. Eiseres betwist de effectiviteit van de opzeggingen door Triavium en stelt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de toepassing van de ontbindingsartikelen in de overeenkomst.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een tussenvonnis en een proces-verbaal van comparitie. Eiseres vordert onder andere betaling van € 9.696,00 aan openstaande facturen en € 87.000,00 aan schadevergoeding wegens de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst per 1 oktober 2011. Triavium voert verweer en stelt dat de overeenkomst per 1 januari 2011 is beëindigd, wat door de rechtbank wordt bevestigd.

De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst op grond van de bepalingen in artikel 7.1 en 7.2 van de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Eiseres wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en de rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken op 1 augustus 2012.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 223196 / HA ZA 11-1525
Vonnis van 1 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te Paterswolde, gemeente Tynaarlo,
eiseres,
advocaat mr. P.H.N. van Spanje te Wageningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MULTIFUNCTIONEEL CONGRES- EN IJSBAANCOMPLEX NIJMEGEN EXPLOITATIE B.V. IN LIQUIDATIE,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Triavium genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2012
- de akte wijziging eis tevens overlegging van producties van [eiseres]
- de antwoordakte wijziging van eis tevens uitlating producties van Triavium
- de akte rectificatie eis van [eiseres]
- het ter rolle aangetekende bezwaar tegen [eiseres]’s derde wijziging van eis van Triavium.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Triavium heeft een ijsbaancomplex in Nijmegen geëxploiteerd. Haar enig aandeelhouder is de gemeente Nijmegen.
2.2. De financiële administratie van Triavium is vanaf 1997 gecontroleerd door [eiseres] Haar werkzaamheden werden in het algemeen door [betrokkene1] uitgevoerd. Dit gebeurde op grond van een overeenkomst van opdracht die jaarlijks verlengd werd als geen tijdige opzegging plaatsvond.
2.3. Door een brand in 2005 in het ijsbaancomplex en een daarop volgend geschil tussen Triavium Vastgoed B.V. en de verzekeraar is een aanzienlijke schade geleden. Bij de afwikkeling daarvan, die duurde tot in 2008, is [eiseres] betrokken geweest.
2.4. Een factuur van [eiseres] aan Triavium d.d. 22 augustus 2007 houdt onder meer in: “De extra werkzaamheden als gevolg van de brandschade zullen zoals overeengekomen in rekening worden gebracht, nadat de brandschade zal zijn afgewikkeld”. Deze tekst is ondertekend door [betrokkene1] voor [eiseres] en de toenmalig directeur van Triavium [betrokkene2] voor Triavium.
2.5. Op 23 oktober 2008 wordt tussen [eiseres] en Triavium een overeenkomst op schrift gesteld, ondertekend door [betrokkene1] en [betrokkene2]. Deze overeenkomst is aangegaan voor de jaren 2009 tot en met 2013 met een verlengingsoptie voor [eiseres], uit te oefenen uiterlijk op 1 oktober 2013. Op grond van deze overeenkomst zou [eiseres] een in de overeenkomst beschreven reeks boekhoudkundige handelingen verrichten tegen een geïndexeerde maandelijkse vergoeding van € 2.800,00 exclusief btw.
2.6. Art. 7 van die overeenkomst luidt onder meer:
7.1
Partijen zijn gerechtigd om de overeenkomst door middel van een aangetekende brief terstond en zonder enige termijn te beëindigen dan wel geheel of gedeeltelijk te ontbinden indien:
(…)
Een van de partijen zijn rechtspersoonlijkheid verliest, wordt ontbonden of feitelijk wordt geliquideerd (…).
7.2
Indien de overeenkomst op grond van de in deze overeenkomt genoemde artikel 7.1 wordt beëindigd, dan zijn partijen jegens elkaar niet aansprakelijk voor enige door partijen geleden schade.
2.7. B&W van Nijmegen besluiten op 14 april 2009 in verband met de liquiditeitspositie van Triavium de door Rabobank aan Triavium verleende kredietfaciliteit over te nemen.
2.8. In december 2009 besluit de gemeente Nijmegen de onderneming van Triavium over te nemen, teneinde die in een gemeentelijke dienst onder te brengen, en over te gaan tot ontbinding van Triavium.
2.9. Triavium ontbindt de samenwerkingsovereenkomst met [eiseres] bij brief van 4 november 2010 tegen 1 januari 2011 in verband met de zojuist geschetste ontwikkelingen. Zij baseert haar bevoegdheid tot ontbinding op art. 7.1 van de samenwerkingsovereenkomst.
2.10. Op 2 december 2010 schrijft [eiseres] onder meer terug:
Graag wil ik u er op wijzen dat het contract van 1 januari 2009 op een bijzondere wijze tot stand is gekomen en ons is aangeboden door de toenmalige directie op grond van een bijzondere prestatie. Voor deze bijzondere prestatie hebben wij geen beloning ontvangen. In plaats daarvan is dit langdurig lopende contract overgenomen.
U bent wellicht niet op de hoogte van deze bijzondere prestatie en de afspraken daaromtrent. Gezien dit feit willen wij graag overleg met U om dit verder te bespreken. Waarbij het ons noodzakelijk lijkt dat de aandeelhouder hierbij aanwezig is.
2.11. De advocaat van [eiseres] noemt in een brief aan Triavium van 24 december 2010 de opzegging zonder schadevergoeding onaanvaardbaar. Hij wijst erop dat [eiseres] bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst vertrouwde op verzekerde inkomsten tot – inclusief de verlenging – 2018, mede ter vergoeding van de werkzaamheden na de brand die onder 2.3 bedoeld zijn.
2.12. Vanaf 1 januari 2011 neemt de gemeente Nijmegen boekhoudkundige werkzaamheden voor Triavium zelf ter hand. [eiseres] zet haar werkzaamheden met betrekking tot de jaarafsluiting 2010 tot in het voorjaar van 2011 voort. Zij factureert Triavium tot juli 2011 en wordt op deze facturen betaald.
2.13. Triavium wordt op 19 juli 2011 ontbonden door een besluit van haar enig aandeelhouder, de gemeente Nijmegen
2.14. Triavium schrijft [eiseres] op 19 juli 2011 dat dit besluit tot ontbinding genomen is. Een uittreksel uit de notulen van de algemene vergadering wordt bijgevoegd. De laatste alinea van deze brief luidt:
Indien en voor zover Triavium op 4 november 2010 niet gerechtigd zou zijn geweest de samenwerkingsovereenkomst met Mul te beëindigen, hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist door Triavium, dan is Triavium in ieder geval thans gerechtigd, middels dit schrijven, de samenwerkingsovereenkomst met Adviesbureau [eiseres] per 19 juli 2011 te beëindigen.
2.15. Bij brief van 16 september 2011 geeft [eiseres] te kennen dat de overeenkomst volgens haar nog steeds bestaat en sommeert zij Triavium tot betaling van de openstaande facturen over de periode juli tot en met september 2011. Daarnaast vordert zij schadevergoeding. Zij stelt in deze brief de overeenkomst te ontbinden per 1 oktober 2011 als Triavium niet voor deze datum verklaart de samenwerkingsovereenkomst te blijven nakomen.
3. Het geschil en de eiswijziging(en)
3.1. [eiseres] vordert na de eerste, ter comparitie aangekondigde, wijziging van eis,
- veroordeling van Triavium tot betaling aan haar van € 9.696,00 inclusief btw aan openstaande facturen over de periode 1 augustus 2011 tot 1 oktober 2011,
- primair veroordeling tot betaling aan haar van € 87.000,00 inclusief btw aan schadevergoeding wegens beëindiging en subsidiair, voor het geval geen schadevergoeding wegens beëindiging wordt toegekend, veroordeling tot betaling aan haar van € 69.924,40 inclusief btw voor in 2008 verrichte werkzaamheden,
- vergoeding van € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- een en ander vermeerderd met rente, kosten waaronder nakosten en rente over de kosten,
3.2. Bij de akte rectificatie eis geeft [eiseres] aan dat in de vordering onder ‘voor verrichte werkzaamheden 2008’ moet worden gelezen ‘voor de verrichte werkzaamheden in 2006, 2007 en 2008’.
3.3. Het door Triavium gemaakte bezwaar tegen de wijziging van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging, voor zover het al een wijziging is, niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal dus op de gewijzigde en gerectificeerde eis recht doen.
3.4. [eiseres] stelt dat overeengekomen was dat Triavium haar een vergoeding zou betalen voor de extra werkzaamheden na de brand. Omdat Triavium niet in staat was in geld hiervoor te betalen, is de overeenkomst van 23 oktober 2008 gesloten, waarvan in het bijzonder de verlengingsoptie in de plaats van een financiële vergoeding kwam. De opzeggingen door Triavium hebben volgens haar geen effect gehad, nog daargelaten dat de eerste opzegging door het voortbestaan van Triavium geen deugdelijke feitelijke grondslag had. Als de opzegging al effect had, verzetten de eisen van redelijkheid en billijkheid zich volgens [eiseres] tegen toepassing van de artikelen 7.1 en 7.2 van de overeenkomst. [eiseres] vordert doorbetaling tot de datum van ontbinding van de overeenkomst, volgens haar 1 oktober 2011. [eiseres] stelt voorts primair dat zij recht heeft op schadevergoeding wegens de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst per 1 oktober 2011. Subsidiair stelt zij dat alsnog voor de extra werkzaamheden na de brand betaald moet worden.
3.5. Triavium voert gemotiveerd verweer. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
De overeenkomst van 23 oktober 2008 als vergoeding voor extra werkzaamheden na de brand
4.1. [eiseres] stelt dat overeengekomen was dat Triavium haar een vergoeding zou betalen voor de extra werkzaamheden na de brand. Die extra vergoeding zou vooral gelegen zijn in het voortduren van de op 23 oktober 2008 gesloten overeenkomst.
4.2. Ter comparitie heeft Triavium aangegeven dit te hebben nagevraagd bij [betrokkene2]. Zij stelt zich nu op het standpunt dat de verlengingsoptie in de overeenkomst van 23 oktober 2008 door Triavium – met [betrokkene2] als directeur – en [eiseres] bedoeld is geweest als compensatie voor deze extra werkzaamheden.
4.3. Het onder 4.2 weergegeven standpunt van Triavium geeft naar het oordeel van de rechtbank de situatie zoals die blijkt uit de stukken en de verklaringen ter comparitie juist weer. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4. Gebleken is – dit wordt onder meer bevestigd door de onder 2.4 geciteerde factuur – dat tussen [eiseres] en Triavium overeenstemming bereikt was over een vergoeding voor de extra werkzaamheden na de brand. Het eerder door Triavium ingenomen standpunt dat deze werkzaamheden tot de normale werkzaamheden van [eiseres] als accountant van Triavium behoorden is daarmee niet langer relevant. Ook als dit zo was, immers, kunnen partijen een extra vergoeding overeengekomen zijn. Dat de overeenkomst van 23 oktober 2008, in het bijzonder de verlengingsoptie, gekozen is als vergoeding voor deze extra werkzaamheden is steeds door [eiseres] gesteld en wordt inmiddels door Triavium erkend.
4.5. Nu dit is vastgesteld, is er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen ruimte meer voor de subsidiaire stelling van [eiseres] Deze houdt kort samengevat in dat [eiseres] en Triavium zijn overeengekomen dat [eiseres] een vergoeding zou ontvangen voor de extra werkzaamheden na de brand en dat [eiseres] uit dien hoofde de gemaakte extra uren mag declareren als zij geen schadevergoeding ontvangt voor de onmogelijkheid van de verlengingsoptie gebruik te maken. Zij heeft inmiddels een factuur met een urenstaat ter zake van de door [betrokkene1] in verband met de brand en de nasleep daarvan verrichte werkzaamheden naar Triavium gestuurd. Dat is een factuur van 5 juni 2012 ad € 69.924,40.
4.6. Dit betoog van [eiseres] moet worden verworpen. Overeengekomen was een vergoeding in de vorm van een contract met een optiemogelijkheid juist omdat Triavium niet kon betalen. Die overeenkomst kan niet eenzijdig worden gewijzigd in een overeenkomst die leidt tot het in rekening brengen van de gemaakte uren. Dat er overeenstemming over deze wijziging zou bestaan is gesteld noch gebleken.
Het einde van de overeenkomst van 23 oktober 2008 en de vordering tot schadevergoeding
4.7. Bij de beoordeling van de beëindiging van de overeenkomst van 23 oktober 2008 dient centraal te staan dat de akte waarin deze overeenkomst vastligt, dwingende bewijskracht heeft tussen partijen.
4.8. Vast staat dat het besluit tot ontbinding van Triavium door haar aandeelhouder, de gemeente Nijmegen, was voorgenomen in 2009 en is uitgevoerd op 19 juli 2011. De voorgenomen ontbinding betekent naar de letter van art. 7 van de overeenkomst van 23 oktober 2008 dat Triavium gerechtigd was de overeenkomst op te zeggen tegen 1 januari 2011. Dit artikel immers noemt slechts het geval van ontbinding als mogelijkheid van opzegging en koppelt de bevoegdheid tot opzegging niet aan de datum van ontbinding of verlies van de rechtspersoonlijkheid.
4.9. [eiseres] betoogt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toepassing van art. 7.1 van de overeenkomst op de verhouding tussen partijen. Triavium had bij de overdracht van haar onderneming aan de gemeente Nijmegen ook de samenwerkingsovereenkomst moeten overdragen, betoogt zij. Door dit niet te doen heeft Triavium zelf de vervulling van de voorwaarde die in art. 7.1 ligt besloten, bewerkstelligd, zodat deze geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden. Bovendien stelt [eiseres] dat Triavium de overeenkomst niet kon opzeggen zonder schadevergoeding aan haar aan te bieden omdat de verlengingsoptie bedoeld was als vergoeding voor de extra werkzaamheden na de brand. Art. 7.2 moet dan ook op grond van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid buiten toepassing blijven.
4.10. De rechtbank verwerpt dit betoog.
4.11. De stelling dat Triavium zelf door het besluit tot ontbinding van haar aandeelhouder de vervulling van de voorwaarde bewerkstelligd heeft, verwerpt de rechtbank. Het gaat hier immers deels om een ‘potestatieve’ voorwaarde waarvan vervulling mede afhankelijk is van het handelen van een van partijen. Dit betekent dat een beroep op art. 6:23 lid 2 Burgerlijk Wetboek niet aan de orde is.
4.12. Voorts mag het zo zijn dat de overeenkomst mede bedoeld is geweest als vergoeding voor de extra werkzaamheden na de brand, maar partijen zijn daarbij ook de bepalingen van de artikelen 7.1 en 7.2 overeengekomen. Dat [eiseres] destijds niet verwachtte dat het bestaan van Triavium verstoord zou worden – wat zich overigens niet goed verdraagt met het door haar aangevoerde feit dat na de afwikkeling van de brandschade Triavium haar niet kon betalen voor de extra werkzaamheden – neemt niet weg dat partijen in art. 7.1 een regeling hebben getroffen gericht op die situatie en daaraan in art. 7.2 een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de beëindiging hebben gekoppeld.
4.13. Waar er sprake is van een door partijen in hun overeenkomst voorziene situatie – beëindiging op grond van de naderende ontbinding gevolgd door een aanspraak op schadevergoeding door de wederpartij – staan de eisen van redelijkheid en billijkheid niet in de weg aan de nakoming van de overeenkomst op dit onderdeel.
4.14. [eiseres] stelt dat de overeenkomst bleef voortduren na 1 januari 2011 omdat zij nog werkzaamheden voor Triavium bleef verrichten tot 19 juli 2011. Dat zij dit bleef doen staat echter op zichzelf niet aan het beoogde effect van de opzegging in de weg. Gebleken is slechts dat [eiseres] vanaf 1 januari 2011 een aantal werkzaamheden afmaakte, daarvoor facturen schreef en daarop betaald werd.
4.15. [eiseres] maakt een aantal verwijten eigenlijk aan de gemeente Nijmegen, Triaviums aandeelhouder die tot ontbinding besloten heeft. Die verwijten zijn hier niet aan de orde omdat de gemeente geen partij is in deze procedure.
De subsidiaire vordering tot betaling van de factuur van 5 juni 2012
4.16. De rechtbank heeft onder 4.5 en 4.6 al overwogen dat de stellingen van [eiseres] waarop zij de factuur van 5 juni 2006 baseert, moeten worden verworpen. De subsidiaire vordering zal daarom worden afgewezen.
De facturen over de periode 1 augustus 2011 tot 1 oktober 2011
4.17. [eiseres] vordert betaling van € 9.696,00 inclusief btw aan openstaande facturen over de periode 1 augustus 2011 tot 1 oktober 2011.
4.18. Bij antwoord heeft Triavium aangevoerd dat [eiseres] slechts werkzaamheden heeft verricht tot 19 juli 2011, in de daarop volgende periode niet meer. Dit staat als onweersproken vast. Triavium heeft betaling van de facturen geweigerd, maar wel [eiseres] verzocht een factuur op te stellen voor de periode 1-19 juli 2011. Dit heeft [eiseres] niet gedaan.
4.19. Dat [eiseres], zoals ook eerder in dat jaar, na 19 juli 2011 nog werkzaamheden heeft verricht, stelt zij niet. De grondslag van de vordering op dit onderdeel, waarover zij zich niet uitdrukkelijk uitlaat, moet dan ook gevonden worden in haar stelling dat de overeenkomst met Triavium voortduurde tot 1 oktober 2011. De rechtbank heeft dit standpunt hierboven verworpen. De overeenkomst is beëindigd per 1 januari 2011. Daarmee ontvalt ook de grondslag aan de vordering tot het betalen van deze facturen.
Slotoverwegingen
4.20. Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]
4.21. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Triavium worden begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat 3.552,50 (2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.296,50
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Triavium tot op heden begroot op € 5.296,50,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.