zaaknummer / rolnummer: 224642 / HA ZA 11-1624
Vonnis van 1 augustus 2012
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.E. Kerkvliet te Zoetermeer,
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Nationale Nederlanden worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 februari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] had een affectieve relatie met [betrokkene1] (hierna: [betrokkene1]), met wie zij samenwoonde.
2.2. Vanaf omstreeks 1999 gebruikte [betrokkene1] het antidepressivum Paroxetine.
2.3. In 2004 heeft [betrokkene1] bij Interpolis een levensverzekering afgesloten. Voorafgaand aan het sluiten van die verzekering heeft [betrokkene1] melding gemaakt van zijn medicijngebruik en van – kort gezegd – psychische klachten. Na nader onderzoek door Interpolis is de verzekering tot stand gekomen.
2.4. Op 5 januari 2007 is namens [betrokkene1] een aanvraagformulier voor een levensverzekering bij RVS Levensverzekering N.V. (hierna: RVS) ingevuld, waarop met ‘nee’ is beantwoord de vraag:
Zijn er op het leven van de verzekerde(n) in de afgelopen 3 jaar bij andere maatschappijen dan RVS levensverzekeringen met overlijdensrisico gesloten?
2.5. Op 25 januari 2007 is namens [betrokkene1] voor RVS een ‘gezondheidsverklaring voor levensverzekering’ ingevuld, die door [betrokkene1] is ondertekend en waarop onder meer de volgende vragen met ‘nee’ zijn beantwoord:
Gebruikt(e) u de afgelopen 5 jaar medicijnen, al dan niet op doktersadvies?
Hebt u ooit een medisch specialist geraadpleegd?
Hebt u ooit geleden of lijdt u thans aan ernstige aandoeningen van hersenen en/of zenuwen?
Hebt u de afgelopen 5 jaar uw werk of andere dagelijkse bezigheden om gezondheidsredenen langer dan 6 weken geheel of gedeeltelijk onderbroken?
2.6. Per 1 februari 2007 heeft [betrokkene1] een overlijdensrisicoverzekering bij RVS afgesloten, met polisnummer [nummer]. Als verzekerden en begunstigden staan op het polisblad zowel [betrokkene1] als [eiseres] vermeld. Het polisblad vermeldt verder onder meer:
Aan de begunstigde(n) wordt uitgekeerd:
€ 100.000,- meteen na overlijden van één of beide verzekerden voor 1 februari 2008.
2.7. Naast de bovengenoemde overlijdensrisicoverzekering heeft [betrokkene1] met ingang van 2 maart 2007 bij RVS een kapitaalverzekering met winstdeling afgesloten, met polisnummer [nummer]. Het polisblad vermeldt [betrokkene1] als verzekerde en hemzelf en [eiseres] als begunstigden. Het polisblad vermeldt verder:
Aan de begunstigde(n) wordt uitgekeerd:
€ 63.000,- op 2 maart 2037 als de verzekerde dan leeft; meteen na overlijden van de verzekerde voor 2 maart 2037 worden de betaalde premies terugbetaald.
De premie bedraagt per maand:
van 2 maart 2007 tot 2 maart 2037 € 142,30
2.8. Zowel op de overlijdensrisicoverzekering als op de kapitaalverzekering zijn van toepassing de “Levensverzekering voorwaarden nr. 1004” van RVS (hierna: de polisvoorwaarden). De polisvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepaling.
artikel 4 beperking risicodekking
4.1 Indien de verzekering overlijdensrisico dekt, wordt bij overlijden van de verzekerde niet het verzekerd bedrag doch de afkoopwaarde, berekend op het onmiddellijk aan dat overlijden voorafgaande tijdstip, aan de begunstigde uitgekeerd indien de verzekerde overlijdt:
[…]
c door zelfmoord of ten gevolge van een poging daartoe, tenzij de premies over 2 jaar zijn voldaan en bovendien 2 jaar zijn verlopen na de aanvang van het risico; de psychische toestand waarin de verzekerde verkeerde, wordt in de beoordeling van de daad of het overlijden ten gevolge daarvan buiten beschouwing gelaten.
2.9. In de avond van 10 november 2007 is [betrokkene1], op een sok na naakt, te voet de straat voor zijn woning op gelopen, waar hij vervolgens is aangereden door een bestelbus. [betrokkene1] is aan zijn verwondingen overleden.
2.10. [eiseres] heeft RVS verzocht over te gaan tot uitkering onder de verzekeringen.
2.11. Op 21 april 2008 heeft RVS aan de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens (hierna: de Toetsingscommissie) een ‘Verzoek tot onderzoek naar de rechtmatigheid van een ingediende claim’ gestuurd. Het verzoek verwijst naar het daarbij gevoegde memo van de geneeskundig adviseur van RVS van 15 april 2008. Dat memo luidt, voor zover van belang:
Het betreft een levensverzekering waarvoor de gezondheidsverklaring (GV) is ondertekend op 25 januari 2007. Deze GV is gunstig beantwoord.
Op de uitkeringsaanvraag is vermeld dat er sprake was van een ongeval. Bij onderzoek van RVS om zelfdoding uit te sluiten, werden aanwijzingen gevonden dat het mogelijk zelfdoding betrof. Tevens bleek er “duidelijk sprake van een psychiatrisch verleden”.
De aanwezigheid van deze ziekte werd niet vermeld op de gezondheidsvragenlijst. Betrokkene is volgens opgave overleden aan een ongeval. Deze gezondheidsproblemen kunnen gezien de aandoening reeds vóór datum van invullen van de GV aanwezig zijn geweest. Er is derhalve mogelijk sprake van onjuiste opgave (een vermoeden van fraude).
2.12. Bij brief van 29 mei 2008 heeft RVS aan [eiseres] meegedeeld dat een bedrag van € 426,90 aan betaalde premies voor de kapitaalverzekering aan haar zal worden terugbetaald.
2.13. Bij brief van 30 mei 2008 heeft de Toetsingscommissie aan RVS onder meer geschreven dat naar haar oordeel uit de stukken voldoende duidelijk blijkt dat [betrokkene1] zich moedwillig voor een rijdende auto heeft geworpen en dat er dus sprake is van zelfdoding. Volgens de Toetsingscommissie is denkbaar dat een onderzoek zou uitwijzen dat sprake was van psychische problemen die [betrokkene1] ‘tot deze ultieme daad hebben geleid’ en dat die problemen in de gezondheidsverklaring zijn verzwegen.
2.14. Bij brief van 25 juni 2008 heeft RVS aan [eiseres] meegedeeld dat de claim onder de polissen wordt afgewezen, omdat sprake is van zelfdoding.
2.15. Bij brief van 15 december 2008 heeft de geneeskundig adviseur van RVS aan de Toetsingscommissie geschreven, kort gezegd, dat er te weinig aanknopingspunten zijn om te stellen dat sprake is van zelfmoord, zodat RVS zich niet op zelfmoord kan beroepen en tot betaling zou moeten overgaan. Verder luidt de brief onder meer:
Uit de bescheiden die SRK heeft gezonden en uit het feit dat de heer [betrokkene1] zonder kleren de straat is opgerend en voor de auto is gelopen, maak ik op dat er sprake is van dermate afwijkend gedrag, dat de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, dat er sprake is van (reeds langer) bestaande psychische klachten. Daarom verzoek ik u alsnog medische informatie bij de behandelend artsen op te vragen […].
De gezondheidsvragen op het aanvraagformulier werden allen met nee beantwoord. Dit formulier werd op 25 januari 2007 ondertekend. De ingangsdatum van de verzekeringen zijn 1 februari en 2 maart 2007. De heer [betrokkene1] is 10 november 2007 overleden. De mogelijkheid van verzwijging kan evenmin worden uitgesloten.
2.16. Op 20 maart 2009 heeft de Toetsingscommissie aan [eiseres] onder meer geschreven:
Aan de commissie is meegedeeld dat de heer [betrokkene1] sinds 1999 behandeld is met een antidepressivum (paroxetine). In juni van dat jaar is hij kortstondig onder behandeling geweest van het RIAGG Gelderse Roos omdat er sprake was van paniekklachten en gevoelens van onzekerheid. In 2002 is hij andermaal bij Gelderse Roos gezien wegens somberheid bij een chronisch vermoeidheidssyndroom. Op 14 oktober 2005 heeft hij zijn toenmalige huisarts gevraagd om een verwijzing naar een psycholoog omdat hij overspannen zou zijn. Vervolgens heeft zijn latere huisarts hem in 2007 tevergeefs geadviseerd te stoppen met het gebruik van het antidepressivum.
De Toetsingscommissie is van oordeel dat de heer [betrokkene1] onder invloed van die psychische klachten tot zijn daad gekomen is.
Uit de beschreven informatie trekt de Toetsingscommissie de conclusie dat de heer [betrokkene1] bij het aangaan van de twee genoemde verzekeringen de verzekeringsmaatschappij informatie heeft onthouden die deze voor een juiste beoordeling van het risico nodig had, te weten de psychische klachten in de vijf jaar vóór de datum (25 januari 2007) waarop hij zijn gezondheidsverklaring invulde, en de psychische klachten die hij sedert 1999 had en de behandeling die hij daarvoor kreeg.
2.17. Bij brief van 6 april 2009 heeft RVS aan [eiseres] meegedeeld dat niet tot uitkering zal worden overgegaan, omdat [betrokkene1] onjuiste gegevens heeft verstrekt. RVS heeft zich daarbij beroepen op artikel 7:928 lid 1 en artikel 7:930 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.18. Bij brief van 22 april 2009 heeft [eiseres] aan RVS laten weten zich niet te kunnen verenigen met het door RVS ingenomen standpunt. RVS heeft daarop bij brief van 4 juni 2009 haar standpunt herhaald.
2.19. Op 8 september 2009 heeft [betrokkene2], medisch adviseur/MAS (hierna: [betrokkene2]), op verzoek van de raadsman van [eiseres] een rapport uitgebracht dat onder meer als volgt luidt.
Vervolgens is wat betreft de levensverzekeringen van belang of de medisch adviseur negatief had geadviseerd wanneer de heer [betrokkene1] had vermeld psychische klachten te hebben (gehad) en wat voor behandeling hij daarvoor had (gehad) […]. Bij de heer [betrokkene1] luidde de diagnose voorafgaand aan de levensverzekeringaanvraag een aanpassingsstoornis met depressieve en angstige kenmerken. De huisarts schreef in 2004 aan de medisch adviseur pensioen en levensverzekeringen van Interpolis, dat de behandeling bij het RIAGG met goed resultaat afgesloten was en de depressieve klachten met paroxetine konden worden beheerst. Deze verzekering is, zo vernam ik van de heer [betrokkene3], tot stand gekomen.
De gezondheidsverklaring van RVS aanvraagnummer 148708352 is op 25 januari 2007 ingevuld. Bij vermelding van Seroxat gebruik had de medisch adviseur bij de een na laatste huisarts geïnformeerd, die naar verwachting een soortgelijk antwoord had gegeven. De overige vragen werden terecht ontkennend beantwoord, onder meer omdat de heer [betrokkene1] geen medisch specialist heeft geraadpleegd, maar een gezondheidspsycholoog.
Aangezien op de levensverzekeringspolis suïcide van uitkering uitgesloten wordt, dient de medisch adviseur te beoordelen of iemand (los van het suïciderisico) met deze dergelijke voorgeschiedenis een verhoogd overlijdensrisico vormt en daartoe zal hoogstwaarschijnlijk niet zijn geconcludeerd.
2.20. Bij het rapport van [betrokkene2] is gevoegd een overzicht van de medische gegevens van [betrokkene1]. Daaronder bevindt zich een weergave van een uitdraai uit het huisartsjournaal over de periode 1994 tot 2006, waarin onder meer staat vermeld:
19-12-2002 Tekent bezwaar aan tegen de beslissing betreffende de WAO-uitkering.
2.21. Op 9 juni 2010 heeft de medisch adviseur van RVS naar aanleiding van de onder 2.19 genoemde rapportage en medische stukken een advies uitgebracht, waarin melding wordt gemaakt van de psychische problemen van [betrokkene1]. Gezien het acceptatiebeleid van RVS is de aanname van [eiseres] dat [betrokkene1] normaal zou zijn geaccepteerd volgens de medisch adviseur van RVS niet juist.
2.22. Bij brief van 16 juli 2010 heeft RVS aan de raadsman van [eiseres] onder meer geschreven:
Wij zien geen aanleiding ons eerder ingenomen standpunt te herzien en blijven van mening dat er in dit geval primair sprake is van verzwijging. Onze geneeskundig adviseur heeft indertijd, na kennis te hebben genomen van de conclusie van de Toetsingscommissie, uitdrukkelijk aangegeven dat hij niet geadviseerd zou hebben om het risico te accepteren, indien hij de beschikking zou hebben gehad over de juiste (medische) informatie. Onze geneeskundig adviseur stelt zich nog steeds op dit standpunt en wil daarbij nog eens benadrukken dat, door een geheel gunstige beantwoording van de gezondheidsvragen, er voor RVS geen aanleiding was om nadere informatie op te vragen of een keuring in te stellen en ons bovendien de mogelijkheid daartoe is ontnomen. Dit feit alleen al rechtvaardigt een beroep op verzwijging.
2.23. Per brief van 12 januari 2011 heeft de raadsman van [eiseres] aan RVS meegedeeld, kort gezegd, dat RVS te laat een beroep heeft gedaan op verzwijging. Namens [eiseres] is aanspraak gemaakt op uitkering. In reactie hierop heeft RVS bij brief van 1 februari 2011 haar standpunt gehandhaafd dat sprake is van verzwijging.
2.24. RVS is niet tot uitkering onder de overlijdensrisicoverzekering overgegaan, noch heeft zij de betaalde premies van de kapitaalverzekering aan [eiseres] terugbetaald.
2.25. Per 1 januari 2012 is Nationale Nederlanden de rechtsopvolgster van RVS.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van Nationale Nederlanden tot betaling aan haar van € 100.996,10, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, alsmede veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Nationale Nederlanden aan haar als begunstigde op grond van de overlijdensrisicoverzekering over moet gaan tot uitkering van € 100.000,00 en op grond van de kapitaalverzekering tot terugbetaling van de betaalde premie van € 996,10, nu [betrokkene1] is overleden vóór de in de respectieve polissen opgenomen data. Daarnaast vordert zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten, namelijk de kosten die zij heeft gemaakt door inschakeling van medisch adviseur [betrokkene2], in totaal € 1.996,87.
3.3. Nationale Nederlanden voert verweer en stelt zich op het standpunt dat geen grond bestaat voor enige verzekeringsuitkering. Zij voert daartoe aan dat sprake is van verzwijging door [betrokkene1] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomsten. Volgens Nationale Nederlanden heeft [betrokkene1], door geen melding te maken van enig psychiatrisch ziektebeeld, psychische klachten of medicijngebruik, gehandeld met het opzet haar te misleiden (artikel 7:930 lid 5 BW), althans waren de verzekeringsovereenkomsten nooit tot stand gekomen indien Nationale Nederlanden in het bezit was geweest van de juiste – medische – informatie (artikel 7:930 lid 4 BW).
3.4. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
Partijen
4.1. Gedagvaard is RVS. De conclusie van antwoord is genomen door Nationale Nederlanden, onder welke naam RVS – zo vermeldt de conclusie van antwoord – haar werkzaamheden met ingang van 1 januari 2012 heeft voortgezet. Namens [eiseres] is op de comparitie verklaard dat haar bekend is dat Nationale Nederlanden na een fusie met RVS rechtsopvolgster is ten aanzien van de onderhavige vordering en dat zij geen bezwaar heeft tegen het optreden van Nationale Nederlanden als gedaagde. De rechtbank merkt Nationale Nederlanden dan ook aan als gedaagde partij in deze procedure.
4.2. De kern van het geschil is of [betrokkene1] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomsten zijn mededelingsplicht heeft geschonden door de gezondheidsverklaring en de acceptatievragen op het aanvraagformulier onjuist in te vullen en, zo ja, of [betrokkene1] daarmee heeft gehandeld met het opzet om RVS te misleiden, althans of de verzekeringsovereenkomsten niet tot stand waren gekomen indien RVS over de juiste – medische – informatie had beschikt. Indien deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord, slaagt het verweer van Nationale Nederlanden dat geen grond bestaat voor enige verzekeringsuitkering en moeten de vorderingen van [eiseres] – die in feite strekken tot nakoming van de verzekeringsovereenkomsten – worden afgewezen.
Schending mededelingsplicht/verzwijging?
4.3. Ingevolge artikel 7:928 lid 1 BW is de verzekeringnemer verplicht voor het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar of en, zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, daarvan afhangt of kan afhangen.
4.4. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de polis met polisnummer [nummer] – de kapitaalverzekering – niet is voorafgegaan door het invullen van een vragenformulier, zodat Nationale Nederlanden ten aanzien van deze polis niet het verweer kan voeren dat sprake is van verzwijging. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Zoals Nationale Nederlanden terecht aanvoert, was RVS door de gezondheidsverklaring die [betrokkene1] ten behoeve van de overlijdensrisicoverzekering had ingevuld al op de hoogte van het aangeboden risico. Zij hoefde voorafgaand aan het afsluiten van de kapitaalverzekering dan ook niet nog een apart vragenformulier aan [betrokkene1] voor te leggen.
4.5. Vast staat dat RVS voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomsten op de gezondheidsverklaring uitdrukkelijk heeft gevraagd naar medicijngebruik in de voorafgaande vijf jaren en naar gehele of gedeeltelijke onderbreking voor meer dan zes weken van de dagelijkse bezigheden om gezondheidsredenen in dezelfde periode. Daarnaast is op het aanvraagformulier voor een levensverzekering uitdrukkelijk de vraag gesteld of er op het leven van de verzekerde(n) in de afgelopen drie jaar bij andere maatschappijen dan RVS levensverzekeringen met overlijdensrisico zijn gesloten. [eiseres] betwist weliswaar dat het voor [betrokkene1] duidelijk was dat het antwoord op deze vragen relevant was voor de acceptatie door RVS, maar dit standpunt wordt verworpen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of en, zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering wil afsluiten, afhangt of zou kunnen afhangen.
4.6. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat [betrokkene1] zich er destijds van bewust moet zijn geweest dat hij, door ‘nee’ in te vullen bij de vraag naar medicijngebruik, een onjuiste opgave had gedaan. Dat, zoals [eiseres] aanvoert, ‘heel goed voorstelbaar’ is dat [betrokkene1] Paroxetine niet zag als medicatie omdat het alleen was bedoeld ter regulering en niet ter genezing, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de door [eiseres] aangevoerde omstandigheid dat [betrokkene1] bij de aanvraag voor een levensverzekering bij Interpolis in 2004 wel melding heeft gemaakt van het gebruik van Paroxetine en dat die verzekering vervolgens tot stand is gekomen. [betrokkene1] heeft daaruit niet mogen concluderen dat vermelding van het gebruik van Paroxetine voor RVS niet van belang was. De vraag naar medicijngebruik kan niet anders worden opgevat dan dat moet worden verklaard of medicijnen worden geslikt. Antidepressiva, waaronder Paroxetine, vallen naar gangbaar taalgebruik onder het begrip medicijn. Daar komt nog bij dat RVS in haar vraagstelling geen onderscheid heeft gemaakt naar verschillende typen medicijnen. Bovendien heeft [betrokkene1] Parotexine door een arts voorgeschreven gekregen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [betrokkene1], door de vraag naar medicijngebruik met ‘nee’ te beantwoorden, bewust zijn mededelingsplicht jegens RVS niet is nagekomen.
4.7. Hetzelfde geldt voor de kwestie van arbeidsongeschiktheid van langer dan zes weken. [eiseres] betwist weliswaar dat [betrokkene1] die vraag ten onrechte ontkennend heeft beantwoord, maar die stelling wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Nationale Nederlanden wijst er terecht op dat in het huisartsjournaal (zie onder 2.20) melding wordt gemaakt van een bezwaar tegen een WAO-beslissing, hetgeen duidt op langdurige arbeidsongeschiktheid. Zonder nadere onderbouwing, die [eiseres] niet heeft gegeven, kan niet worden geconcludeerd dat dit een verschrijving van de huisarts zou zijn. Gelet hierop is [betrokkene1] ook op dit punt zijn mededelingsplicht jegens RVS niet nagekomen.
4.8. Nu gezien het voorgaande al op twee punten sprake is van schending van de mededelingsplicht door [betrokkene1], kan in het midden blijven of – zoals Nationale Nederlanden stelt maar [eiseres] betwist – ook de vraag of er op het leven van de verzekerde(n) in de afgelopen drie jaar bij andere maatschappijen dan RVS levensverzekeringen met overlijdensrisico zijn gesloten niet naar waarheid is beantwoord.
4.9. Overigens doet niet ter zake of, zoals [eiseres] aanvoert, het aanvraagformulier is ingevuld door een loondienstagent van RVS en niet door [betrokkene1] zelf. De loondienstagent zal het formulier immers hebben ingevuld aan de hand van de antwoorden die [betrokkene1] op de diverse vragen heeft gegeven. Gesteld noch gebleken is dat dit anders is gegaan. Indien [betrokkene1] van mening was geweest dat de loondienstagent het formulier niet correct had ingevuld, had het op zijn weg gelegen om de loondienstagent te corrigeren of daarover naderhand contact op te nemen met RVS. Gesteld noch gebleken is dat [betrokkene1] dat heeft gedaan.
4.10. Met hetgeen hiervoor onder 4.5-4.7 is overwogen is ook gegeven dat sprake is van opzet tot misleiding. [betrokkene1] heeft immers vragen, waarvan hij moest begrijpen dat de antwoorden daarop relevant waren of konden zijn voor de beslissing van RVS om de verzekering al dan niet aan te gaan en, zo ja, onder welke voorwaarden, bewust onjuist beantwoord. Dat kan niet anders worden beschouwd dan als een geslaagde poging om RVS te misleiden en zo te bereiken dat de verzekeringsovereenkomsten werden aangegaan.
4.11. Gezien het voorgaande komt Nationale Nederlanden in beginsel een beroep toe op lid 5 van artikel 7:930 BW, dat bepaalt dat geen uitkering is verschuldigd aan de verzekerde of verzekeringnemer die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.
Verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet gesloten?
4.12. Nu gezien het voorgaande al geen uitkering is verschuldigd omdat sprake is van opzet tot misleiding, kan in het midden blijven of – zoals [eiseres] stelt maar Nationale Nederlanden betwist – de verzekeringen ook bij vermelding van het medicijngebruik en/of van het raadplegen van een medisch specialist onverkort tot stand zouden zijn gekomen.
Ontdekking van verzwijging en gevolgen daarvan op tijd door RVS gemeld?
4.13. [eiseres] stelt zich dan op het standpunt dat Nationale Nederlanden een beroep op artikel 7:928 BW niet meer toekomt, omdat zij niet tijdig heeft voldaan aan de waarschuwingsplicht zoals geformuleerd in artikel 7:929 lid 1 BW. [eiseres] voert daartoe aan dat zowel in – onder meer – het memo van de geneeskundig adviseur van RVS van 15 april 2008 (zie onder 2.11) als in de brief van de Toetsingscommissie van 30 mei 2008 (zie onder 2.13) melding wordt gemaakt van een psychiatrisch verleden althans psychische problemen van [betrokkene1]. Volgens [eiseres] is RVS dan ook al op 15 april 2008 althans 30 mei 2008 op de hoogte geraakt van de verzwijging bij het aangaan van de verzekering, zodat RVS op grond van artikel 7:929 lid 1 BW binnen twee maanden na 15 april 2008 althans 30 mei 2008 [eiseres] daarover had moeten informeren onder vermelding van de gevolgen.
4.14. Ingevolge artikel 7:929 lid 1 BW kan de verzekeraar die ontdekt dat aan de in artikel 7:928 BW omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Bedoeling van deze bepaling is dat de verzekeraar die ontdekt dat de mededelingsplicht niet is nagekomen, de verzekeringnemer niet in onzekerheid mag laten of hij zich een beroep op zijn rechten wil voorbehouden. Zo ja, dan moet hij dat binnen twee maanden na ontdekking doen weten. De verzekeraar moet daarbij tevens de verzekeringnemer op de mogelijke gevolgen van de niet-nakoming van de mededelingsplicht wijzen, teneinde te voorkomen dat de verzekeringnemer de gevolgen van de niet-nakoming te optimistisch inschat en hem vervolgens bij verwezenlijking van het risico een uitkering wordt onthouden.
4.15. Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever bij het formuleren van artikel 7:792 lid 1 BW is uitgegaan van een situatie waarin aan de verzekeraar bekend wordt dat de mededelingsplicht is geschonden voordat het verzekerde risico zich verwezenlijkt. In het onderhavige geval is RVS eerst gebleken van de schending van de mededelingsplicht nadat het verzekerde risico was ingetreden. Nu voornoemde bepaling niet ziet op de situatie die zich hier voordoet, kan [eiseres] daaraan ook geen rechten ontlenen.
4.16. Overigens kan RVS, anders dan [eiseres] meent, pas door de brief van de Toetsingscommissie van 20 maart 2009 (zie onder 2.16) op de hoogte zijn geraakt van het feit dat [betrokkene1] de gezondheidsverklaring onjuist heeft ingevuld. Voordien (zie onder 2.12, 2.14, 2.16) was nog slechts sprake van vermoedens van verzwijging. Zoals ook Nationale Nederlanden betoogt, is voor ‘ontdekking’ in de zin van artikel 7:929 BW een vermoeden van schending van de mededelingsplicht niet voldoende. Nodig is dat de verzekeraar daarover een voldoende mate van zekerheid heeft. Mede gelet hierop gaat ook het standpunt van [eiseres], dat ‘ontdekken’ zo moet worden uitgelegd dat daaronder tevens valt ‘behoren te ontdekken’, niet op. Voor zover [eiseres]s standpunt al juist zou zijn, geldt dat de Toetsingscommissie twee mogelijke afwijzingsgronden heeft onderzocht, namelijk zelfdoding en verzwijging. RVS heeft dan ook niet onredelijk lang stil gezeten. Bij brief van 6 april 2009 (zie onder 2.17) heeft RVS vervolgens aan [eiseres] meegedeeld dat [betrokkene1] onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat daarom uitkering wordt geweigerd. Dit is binnen twee maanden na ontdekking gebeurd, zodat [eiseres] direct wist welke gevolgen de verzwijging van [betrokkene1] had. Zelfs al zou artikel 7:929 lid 1 BW zien op de situatie die zich hier voordoet, dan slaagt het beroep van [eiseres] op deze bepaling dus niet.
Geen – voortvarend – onderzoek verricht door RVS?
4.17. [eiseres] voert ten slotte aan dat Nationale Nederlanden zich niet kan beroepen op artikel 7:929 BW nu zij zelf geen nader onderzoek heeft gedaan naar de verzwijging en ook heeft nagelaten daarnaar onderzoek te doen uitvoeren, althans dit onderzoek niet met voldoende voortvarendheid heeft laten plaatsvinden. Nationale Nederlanden heeft echter onweersproken aangevoerd dat het RVS niet was toegestaan zelf onderzoek te doen naar eventuele verzwijging. Het nader onderzoek is daarom uitgevoerd door de Toetsingscommissie en heeft dus wel degelijk plaatsgevonden. Daarbij is RVS voortvarend opgetreden, nu zij al op 21 april 2008 aan de Toetsingscommissie heeft verzocht de rechtmatigheid van de claims van [eiseres] te onderzoeken. Het standpunt van [eiseres] wordt dan ook verworpen, nog daargelaten dat [eiseres] niet heeft geconcretiseerd welke grotere voortvarendheid RVS in haar ogen had moeten betrachten.
4.18. De conclusie luidt dat RVS terecht en op goede gronden uitkering onder de verzekeringsovereenkomsten heeft geweigerd. De vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.19. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Nationale Nederlanden worden begroot op:
- griffierecht € 3.529,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.371,00
4.20. De door Nationale Nederlanden gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
4.21. Om organisatorische redenen wordt dit vonnis gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de comparitie is gehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Nationale Nederlanden tot op heden begroot op € 6.371,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiseres] in de nakosten indien en voor zover [eiseres] in gebreke blijft om binnen veertien dagen na dit vonnis over te gaan tot voldoening van hetgeen waartoe [eiseres] bij dit vonnis is veroordeeld, waarbij deze nakosten worden begroot op € 131,00 zonder betekening en op € 199,00 met betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.